Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 juni 2016
Per brief van 14 januari 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorlopige prognose door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) van de fosfaatproductie door de veehouderij in 2015 (Kamerstuk 33 979, nr. 102).
De fosfaatproductie wordt jaarlijks door het CBS gemonitord in het kader van verplichtingen die volgen uit de derogatiebeschikking bij de Nitraatrichtlijn. Eén van de voorwaarden uit de derogatiebeschikking is dat Nederland in een jaar niet meer dan 172,9 miljoen kilogram fosfaat (het feitelijke productieniveau in 2002) produceert.
De prognose van januari 2016 over de fosfaatproductie in 2015 was gebaseerd op de definitieve dieraantallen uit de Gecombineerde Opgave (peildatum 1 april 2015) en een geschat voerverbruik. De prognose kwam uit op een fosfaatproductie van 176,3 miljoen kilogram, een overschrijding van het fosfaatproductieplafond van 3,4 miljoen kilogram.
Op 30 juni jongstleden heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de definitieve cijfers over het jaar 2015 gepubliceerd, gebaseerd op de definitieve dieraantallen, het werkelijk voergebruik en de werkelijke mineralengehalten in het diervoeder. Het CBS stelt de definitieve fosfaatproductie van de Nederlandse veehouderij in 2015 in totaal vast op 180,1 miljoen kilogram. Dit betekent een stijging ten opzichte van 2014 met 8,4 miljoen kilogram (4,9%) en een overschrijding van het fosfaatproductieplafond met 7,2 miljoen kilogram (4,2%).
De grootste stijging ten opzichte van 2014 komt voor rekening van de melkveehouderij. In 2014 bedroeg de fosfaatproductie in de melkveehouderij 85,6 miljoen kilogram. In 2015 is de fosfaatproductie gestegen tot 92,7 miljoen kilogram, een stijging van 7,1 miljoen kilogram (8,3%) ten opzichte van 2014 en een overschrijding van het sectorplafond met 7,8 miljoen kilogram (9,2%). Van de stijging ten opzichte van 2014 is 3 miljoen kilogram toe te schrijven aan een groei van het aantal stuks melkvee. De 4,1 miljoen kilogram is het gevolg van hogere excretiefactoren per dier. Deze hogere excretiefactoren worden veroorzaakt door het grote aandeel ruwvoer (kuilvoer) uit 2014 met relatief hoge fosfaatgehaltes als gevolg van het feit dat 2014 een uitzonderlijk groeizaam jaar was. Het fosfaatgehalte van mengvoer was in 2015 (4,53 gram fosfaat/kilogram) lager dan in 2014 (4,63 gram fosfaat/kilogram), maar wel hoger dan de waarde die in het voerconvenant overeen was gekomen.
De fosfaatproductie door varkens kwam in 2015 uit op 40,1 miljoen kilogram, een overschrijding van het sectorplafond met 0,4 miljoen kilogram (1%). Ten opzichte van 2014 is de fosfaatproductie in de varkenshouderij met 1,3 miljoen kilogram gestegen (3,4%). Deze stijging is vooral toe te schrijven aan een toename van het aantal vleesvarkens en een stijging van de fosfaatexcretie per vleesvarken.
De fosfaatproductie door pluimvee kwam in 2015 uit op 28,3 miljoen kilogram, een overschrijding van het sectorplafond met 0,9 miljoen kilogram (3,3%). Ten opzichte van 2014 is de fosfaatproductie in de pluimveehouderij met 0,6 miljoen kilogram gestegen (2,2%). Deze stijging is vooral toe te schrijven aan een stijging van het aantal stuks legpluimvee.
Dat de fosfaatproductie in 2015 boven het fosfaatproductieplafond is uitgekomen komt, na de prognose van januari 2016, niet als een verrassing. De omvang van de overschrijding is dat wel. De definitieve cijfers over 2015 zijn ernstig en benadrukken nog meer de noodzaak om zo snel mogelijk, dus per 1 januari 2017, actief te sturen op de omvang het aantal stuks melkvee met het stelsel van fosfaatrechten. Nederland zal aan de Europese Commissie overtuigend aan moeten tonen dat de fosfaatproductie weer in overstemming wordt gebracht met de voorwaarde die verbonden is aan de derogatie. Overschrijding van het fosfaatproductieplafond betekent immers dat Nederland niet langer voldoet aan de voorwaarden die aan de derogatiebeschikking zijn verbonden. Dat is de basis om de derogatie te verliezen en betekent het risico van een ingebrekestelling op de uitvoering van de Nitraatrichtlijn.
Ik bereid op dit moment een wetsvoorstel voor om een stelsel van fosfaatrechten voor de melkveehouderij in te voeren. De hoofdlijnen van de stelsel zijn beschreven in een brief aan uw Kamer op 3 maart jongstleden (Kamerstuk 33 979, nr. 108) en aan de orde geweest in een debat met uw Kamer op 14 april jongstleden (Handelingen II 2015–2016, nr. 77, items 6 en 9). Ik beraad mij op de consequenties voor de invulling van het wetsvoorstel, nu is vast komen te staan dat de opgave om de fosfaatproductie weer onder het nationale productieplafond te brengen groter is dan op basis van de eerdere prognose van CBS was verwacht.
De meeste aandacht gaat daarbij uit naar de mate waarin een generieke afroming van fosfaatrechten, zoals beschreven in mijn brief van 3 maart jl., aan de orde is. Om te bepalen hoeveel rechten moeten worden afgeroomd om te garanderen dat de feitelijke fosfaatproductie weer onder het nationale fosfaatplafond wordt gebracht, moeten in ieder geval de volgende factoren in ogenschouw worden genomen: de hoeveelheid toegekende rechten op basis van de peildatum van 2 juli 2015, het effect van de knelgevallenvoorziening op het totaal aan toegekende rechten, de mate waarin grondgebonden bedrijven worden gecompenseerd voor de effecten van de generieke korting en de hoeveelheid rechten die in 2017 bij overdracht wordt afgeroomd.
Op dit moment zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om deze factoren te kwantificeren. Duidelijk is dat als gevolg van het feit dat de melkveehouderij het sectorplafond verder heeft overschreden dan eerder door het CBS geprognotiseerd, de opgave om de fosfaatproductie weer te beperken ook groter geworden is. Dit zal nader moeten worden uitgewerkt en worden gekwantificeerd.
De overschrijding van het nationale fosfaatplafond is niet alleen een gevolg van een stijging van de fosfaatproductie in de melkveehouderij. Ook de pluimveehouderij en de varkenshouderij hebben, zij het in mindere mate, hun respectievelijke sectorplafonds overschreden. Nadere maatregelen om de fosfaatproductie in deze sectoren te beperken lijken daarmee onvermijdelijk. Ik zal, na overleg met de sectoren, bepalen welke nadere maatregelen nodig zijn en uw Kamer daarover informeren wanneer ik het wetsvoorstel fosfaatrechten aan uw Kamer stuur.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam