Kamerstuk 33979-107

Reactie op motie van het lid Thieme over kalveren voor onbepaalde tijd bij hun moeder laten (Kamerstuk 33 979, nr. 104)

Dossier: Regels ten behoeve van een verantwoorde groei van de melkveehouderij (Wet verantwoorde groei melkveehouderij)

Gepubliceerd: 2 februari 2016
Indiener(s): Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA)
Onderwerpen: dieren landbouw
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33979-107.html
ID: 33979-107

Nr. 107 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 februari 2016

Hierbij geef ik antwoord op de tijdens het 30 leden debat (Handelingen II 2015/16, nr. 47, Stijging van de Nederlandse melkproductie) gestelde vraag naar de einddatum van het onderzoek van het Louis Bolk Instituut (LBI) op melkveebedrijven die de kalveren langere tijd bij de koe laten, mede naar aanleiding van de ingediende motie van het lid Thieme (Kamerstuk 33 979, nr. 104).

Het onderzoek «Kalveren bij de koe» is onderdeel van het project Familiekudde waarin gewerkt is aan het ontwerp van een huisvestingssysteem waarbij dieren van alle leeftijden bijeen worden gehouden. Dit project liep in 2012 ten einde. Melkveehouders die destijds betrokken waren bij het project zijn nog steeds actief, en jaarlijks komen er zowel gangbare als biologische melkveehouders bij, die interesse hebben om (onderdelen uit) het project op hun bedrijf te implementeren. De melkveehouders uit het project die hun kalveren bij de koe houden worden – ook na afronding van het project in 2012 – nog gevolgd door onderzoekers van het Louis Bolk Instituut. Dit is een doorlopend traject op initiatief van het Louis Bolk Instituut. Het project Familiekudde is uitgevoerd door Wageningen UR in samenwerking met het Louis Bolk Instituut dat met name betrokken is bij «Kalveren bij de koe».

Inmiddels zijn er ongeveer 45 boeren die op verschillende manieren hun kalveren langer bij de koe houden. De mogelijkheden hiertoe zijn sterk afhankelijk van het stalsysteem, het management en de wensen van de melkveehouder. Er is geen gouden formule die op ieder willekeurig bedrijf gevolgd kan worden.

Zoals ik ook heb aangegeven tijdens het debat komt de sector met een plan voor verduurzaming van de kalverhouderij en is dit punt eerder onder de aandacht gebracht van de sector.

Gelijktijdig met het project Familiekudde liep van 2009–2015 een internationaal onderzoek naar het ontwikkelen van instrumenten die de biologische opfok verbeteren voor kalfjes van 0 tot 12 weken: «Ontwikkeling van robuuste en economisch rendabele modellen in de biologische melkveehouderij voor kalveren die bij de koe gezoogd worden, met respect voor diergezondheid, dierenwelzijn en ethiek». Het onderzoek is gefinancierd door Noorwegen en het Louis Bolk Instituut (LBI) heeft dit project uitgevoerd op 20 biologische melkveebedrijven in Nederland.

In 2010 heeft het LBI een inventarisatie onder biologische melkveehouders gehouden om te peilen in hoeverre biologische melkveehouders open staan voor zoogsystemen in de melkveehouderij. Ongeveer 25% van de respondenten hield het kalf al bij de koe, 25% had dit weleens geprobeerd en 25% was geïnteresseerd om dit te doen, mits er een oplossing zou komen voor de stress die moeder en kalf ervaren bij het spenen en scheiden. Daartoe is in 2010 en 2011 door het LBI onderzoek uitgevoerd naar speen- en scheidingsmethoden in zoogsystemen.

Voortbouwend op voorgaande onderzoeken en projecten heeft een consortium van onderzoeksinstituten in Noorwegen, Zweden, Duitsland, Nederland, Oostenrijk en Zwitserland een ERANET (European Research Area Network) project voorgesteld voor jongvee-opfok en zoogsystemen. Ik vind het primair de verantwoordelijkheid van de kalverhouderij om samen met de zuivelketen na te denken over de vraag hoe kalveren een goede start kunnen krijgen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam