Gepubliceerd: 15 oktober 2014
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur rijksoverheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33978-22.html
ID: 33978-22

Nr. 22 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 oktober 2014

De Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft mij in zijn brief van 14 oktober 2014 uitgenodigd in vervolg op mijn brief van 14 oktober 2014 (Kamerstuk 33 978, nr. 12) nader in te gaan op een aantal feitelijke vragen, zoals gesteld in de brief van de commissie van 8 oktober 2014. Graag voldoe ik hieraan. In de brief zal ik de vragen van de commissie puntsgewijs beantwoorden.

1. Verbetermaatregelen WNT op koers

De commissie heeft mij gevraagd in te gaan op de in het rondetafelgesprek benoemde vraagstukken met betrekking tot de WNT1. Veel van deze vraagstukken heb ik in mijn brief van 10 juli 2014 (Kamerstuk 30 111, nr. 72) aan de orde gesteld. Daarin heb ik aangekondigd welke maatregelen ik zal nemen. De tijdige inwerkingtreding van de Reparatiewet 2014, voor de komende jaarwisseling, is een noodzakelijke voorwaarde om de aangekondigde maatregelen te realiseren.

2. Zorgvuldig wetgevingstraject

Er is sprake van een zorgvuldig wetgevingstraject. Daarbij verwijs ik naar de stappen die zijn gezet vanaf de aankondiging van het voorstel tot normverlaging in juli 2012. Het conceptwetsvoorstel werd in december 2013 gepresenteerd. Dit conceptwetsvoorstel werd in consultatie gebracht. Mede op basis van de reacties in de consultatie werd het definitieve wetsvoorstel in procedure gebracht en ter advisering aan de Raad van State aangeboden. Uiteindelijk is het wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer in juli 2014 (Kamerstuk 33 978, nr. 2). De vervolgbehandeling van het wetsvoorstel geeft de regering het vertrouwen dat het wetsvoorstel op een onverminderd zorgvuldige wijze nog voor de jaarwisseling kan worden aanvaard.

3. Wenselijkheid van voorspoedige realisering normverlaging

Daar waar door vele hervormingen de samenleving wordt geconfronteerd met ingrijpende voorstellen, is het zaak dat de topbestuurders in de (semi-)publieke sector evenzeer onverwijld de topinkomens genormeerd zien worden. Zowel het maatschappelijk debat over topinkomens in de (semi-)publieke sector, als de praktijk van de nu geldende wet sinds de inwerkingtreding pleiten voor het zo spoedig mogelijk realiseren van de normverlaging. Wanneer de keuze is gemaakt om het ministersalaris uitgangspunt te doen zijn van het bezoldigingsbeleid voor de publieke en semipublieke sector, is het voor alle betrokkenen wenselijk dit doel zonder onnodige vertraging te realiseren. De implementatie van de nu geldende wet heeft een overgangsperiode ingeleid met voorziene, onvermijdelijke effecten – met name waar het een afname van de mobiliteit tussen functievervullingen betreft – die niet langer mag duren dan strikt noodzakelijk. Hoe eerder de normverlaging wordt gerealiseerd en de hierop volgende verlengde overgangsperiode zal zijn doorlopen, hoe eerder een volledig gestabiliseerde nieuwe fase in het topinkomensbeleid zal kunnen worden ingegaan.

De commissie informeert naar de financiële en maatschappelijke gevolgen van het uitstellen van de inwerkingtreding van de wet. Hoewel de voorgestelde normverlaging niet in de eerste plaats is gericht op financiële gevolgen voor de rijksoverheid of de onder de werking van de WNT vallende instellingen, is het regeerakkoord conform de financiële bijlage in de meerjarenbegroting verwerkt door het opnemen van een taakstelling van € 10 mln. structureel met ingang van 2016. Gelet op het feit, dat financiële effecten door het overgangsrecht worden gedempt zal het met de inwerkingtreding van de wet per 1 januari 2015 al een hele opgave zijn die taakstelling te realiseren. Het uitstellen van de inwerkingtreding van de wet zal de realisering van de taakstelling in ernstige mate bemoeilijken. Hiervoor is al uiteengezet welke concrete nadelige maatschappelijke gevolgen optreden, met name de afnemende mobiliteit van functievervulling, wanneer door het uitstellen van de inwerkingtreding van de wet de periode van overgangsrecht verder wordt verlengd.

4. Uitvoering verbetermaatregelen huidige WNT

De commissie heeft gevraagd op welke termijn het integraal programma van maatregelen om de uitvoering van de WNT1 verder te verbeteren wordt afgerond. De maatregelen zoals aangekondigd in mijn brief van 10 juli 2014 liggen op koers. Dit pakket van maatregelen, waarvan het voorstel van Reparatiewet WNT deel uitmaakt, zal het mogelijk maken nog voor 1 januari 2015 de instellingen de aanknopingspunten en informatie te bieden om vanaf 2015 tot een eenduidige uitvoering van de WNT te komen. In antwoord op de vraag van de commissie of ik bereid ben om op de afronding van deze verbeteringen te wachten voordat verdere stappen worden genomen met de WNT2 moet ik op onderstrepen dat dat onnodig en ongewenst is. Onnodig, omdat het traject voor deze verbetermaatregelen heel bewust en zorgvuldig is gescheiden van het voorstel tot normverlaging. Ongewenst, gelet op de ongewenst effecten van een langere overgangsperiode, die het gevolg zal zijn van het uitstellen van de WNT2.

5. Evaluaties van sectoren

De commissie heeft gevraagd of er al evaluaties van sectoren beschikbaar zijn, en – zo nee – of de informatie bij de integrale WNT-jaarrapportage over 2013 per sector kan worden uitgesplitst. Zoals ik in mijn brief van 14 oktober 2014 heb aangegeven zijn er op dit moment geen evaluaties van sectoren beschikbaar. Ik verwees wel naar de «Monitor beloningscodes/cao’s bij WNT» met gegevens uit het onderwijs over het jaar 2012, die kan worden gezien als nulmeting en onlangs door de bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 33 495, nr. 58). In de integrale WNT-jaarrapportage over 2013 zal inderdaad aan de verschillende sectoren die onder de WNT vallen aandacht worden geschonken.

6. Praktijkervaringen met de WNT

Daarbij heeft de commissie gevraagd waar reparaties van de WNT nodig bleken te zijn. Ter voorbereiding van de Reparatiewet WNT is in den brede geïnventariseerd welke knelpunten zich voordeden en zijn de oplossingen vervolgens in een verbeterplan opgenomen waarover ik de Kamer op 10 juli 2014 heb geïnformeerd. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 978, nr. 7) zijn de onderwerpen genoemd waarover vragen zijn gesteld. Die vragen betreffen de hele breedte van de WNT en lopen qua aard uiteen van eenvoudig tot juridisch complex en van vragen over aspecten waarvoor de wetgever welbewust heeft gekozen tot aspecten die door de wetgever niet zijn voorzien. Voor het overgrote deel van onderwerpen waarover in de praktijk onduidelijkheid bestaat, kon juiste toepassing van de wet worden gewaarborgd door uitleg door een team van deskundigen en door het – mede op basis daarvan – uitbrengen van de Beleidsregels toepassing WNT en het Controleprotocol WNT, en door informatieverschaffing op de website www.topinkomens.nl.

Verschillende van deze vragen hebben mede aan de basis gestaan van onderdelen van het voorstel van Reparatiewet WNT. Het schrappen van de verplichting tot melding van de bezoldiging van interim niet-topfunctionarissen en van niet-topfunctionarissen die slechts een gedeelte van het jaar in dienst zijn en wier bezoldiging pro rato boven de norm ligt, en het koppelen van het verbod op non-activiteit aan de normering van de ontslaguitkering zijn daar voorbeelden van.

In de jaarrapportage zal een cijfermatig overzicht worden opgenomen van de in 2014 behandelde vragen over de toepassing van de WNT in het verslagjaar 2013, gerangschikt naar onderwerp en type vragensteller.

De bovengenoemde in de praktijk noodzakelijk gebleken aanpassingen van de WNT zijn hoe dan ook noodzakelijk en vloeien niet voort uit het voorstel de maximumnorm te verlagen. Ze staan om die reden in een apart voorliggend voorstel, het voorstel van Reparatiewet WNT.

7. Jaarrapportage en wettelijke evaluatie

De commissie vraagt hoe ver de evaluatie van de WNT1 gevorderd is. Allereerst verwijs ik naar de WNT-jaarrapportage over 2013. De voorbereidingen hiervan zijn in een vergevorderd stadium. Volgens planning zal ik die overeenkomstig artikel 7.1 van de WNT in december 2014 aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer aanbieden. In deze eerste WNT-jaarrapportage zal tevens uitvoering worden gegeven aan mijn toezegging aan de Eerste Kamer om binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de WNT met een (eerste) evaluatie te komen. Bovendien verwijs ik naar de wettelijke evaluatie, die op grond van artikel 7.2 van de WNT binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de WNT zal worden verricht. Deze evaluatie zal in de loop van het jaar 2015 worden verricht.

De regering heeft in de memorie van toelichting (Kamerstuk 33 978, nr. 3) bij het voorstel tot normverlaging, in de nota naar aanleiding van het verslag en in eerder genoemde brieven, alsmede deze brief zo compleet en actueel mogelijk de concrete cijfers, feiten en voorbeelden over de werking van de nu geldende wet aangereikt. Deze informatie is nuttig voor het beoordelen en inschatten van het voorstel tot normverlaging. Dit laat onverlet, dat deze informatie zich niet richt op de nu voorgestelde normverlaging. De regering heeft juist consequent vanaf het eerste voornemen tot deze normverlaging een scheiding aangebracht in de werkzaamheden gericht op de goede uitvoering van de huidige wet en de werkzaamheden gericht op normverlaging. Aan het nog niet beschikbaar zijn van de integrale WNT-jaarrapportage over 2013 kan dan ook geen argument worden ontleend voor hoe het wetgevingstraject voor de normverlaging moet worden afgerond.

Voorts heeft de commissie gevraagd of ik bereid ben extern onderzoek te laten doen naar de neveneffecten voor het totale loongebouw en de bezoldiging van lagere functionarissen van de WNT2. Wanneer kan de Tweede Kamer over de resultaten van deze onderzoeken beschikken, zo vraagt de commissie. De door de commissie genoemde aandachtsgebieden beschouw ik als onderdelen van bovengenoemde wettelijke evaluatie. De eerste wettelijke evaluatie zal in 2015 plaatsvinden. Juist omdat de evaluatie van de normverlaging zo belangrijk is, en het ongewenst zou zijn, dat werkelijke resultaten pas in de tweede evaluatie in het jaar 2020 beschikbaar komen, heb ik voorgesteld artikel 7.2 van de WNT in die zin aan te passen, dat de tweede evaluatie al in 2018 wordt gehouden. Hoewel de periode van overgangsrecht dan nog niet zal zijn afgesloten, zullen tegen die tijd voldoende inzichten kunnen worden geboden over de werking en effecten van de normverlaging.

Wat is de impact van de uitbreiding van de reikwijdte van de normering van de WNT naar alle functionarissen, zoals kennelijk is voorzien in de WNT3, wat zijn de financiële en maatschappelijke gevolgen, voor hoeveel mensen heeft dit voorstel direct of indirect gevolgen, zo heeft de commissie aan mij gevraagd. Deze vragen spelen nadrukkelijk een rol in een beleidsverkenning naar het voornemen om de reikwijdte van de normering naar alle functionarissen in de publieke en semipublieke sector uit te breiden. De conclusies van deze verkenning, en daarmee de antwoorden op de betreffende vragen, zal ik volgens planning in de eerste helft van 2015 aan de Tweede Kamer sturen. Zoals ik in mijn brief van 14 oktober 2014 heb aangegeven, zal de uitbreiding van de reikwijdte van de normering worden gekoppeld aan de (wettelijke) evaluatie van de WNT, die in 2015 zal plaatsvinden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk