Gepubliceerd: 14 oktober 2014
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: bestuur rijksoverheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33978-12.html
ID: 33978-12

Nr. 12 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 oktober 2014

Op 8 oktober 2014 heeft de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken een hoorzitting belegd over het voorstel van wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT en het voorstel van de Reparatiewet WNT. Vervolgens heeft de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken in zijn brief van 9 oktober 2014 een aantal vragen aan mij voorgelegd met het verzoek een reactie en antwoord te geven. Graag doe ik dat door middel van deze brief.

1. De verbetering van de nu geldende wet

Door de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken zijn vragen gesteld over het moment wanneer het programma van maatregelen voor de verbeterde uitvoering van de WNT-1 wordt afgerond.

In mijn brief van 10 juli 2014 (Kamerstuk 30 111, nr. 72) heb ik de maatregelen geschetst die in gang zijn gezet om in aansluiting op de Aanpassingswet WNT de uitvoering van de WNT-1 te verbeteren. Al deze maatregelen liggen op koers en zullen nog voor 1 januari 2015 instellingen de benodigde helderheid geven om tot eenduidige uitvoering van de WNT-1 te komen. De in juni vastgestelde Beleidsregels toepassing WNT 2014, en het op basis van de Reparatiewet WNT te publiceren controleprotocol en verantwoordingsmodel zullen instellingen en accountants de juiste handvatten geven voor de jaarverslaglegging over het jaar 2014. De tijdige inwerkingtreding van de Reparatiewet WNT is onder meer om deze reden een noodzakelijke stap om de goede juridische en technische uitvoering over het jaar 2014 te waarborgen. Daarmee worden de bij de invoering in 2013 en 2014 gesignaleerde onduidelijkheden opgelost.

De versterking van de voorlichting en andere vormen van ondersteuning van de naleving van de wet door mijn ministerie, wordt onverminderd voortgezet.

2. Reactie op de hoorzitting

Met veel interesse heb ik kennisgenomen van de inbreng van de verschillende organisaties die hebben deelgenomen aan de hoorzitting. Ten dele hebben deze organisaties het pleidooi bevestigd zoals zij dat presenteerden in het kader van de consultatiefase. Voor een ander deel getuigde de inbreng van meer inzicht in de werking van de wet, die inmiddels bijna twee jaar van kracht is.

De verschillende reacties hebben betrekking op de effecten van de wet zoals deze thans geldt. Voor zover deze onvermijdelijk zijn en werden verwacht, zoals de mogelijke tijdelijke beperking van de mobiliteit (door het overgangsrecht), neem ik daar kennis van; waar deze effecten onverwacht en van administratieve aard zijn, worden deze zoals hiervoor aangegeven, opgelost door de Reparatiewet WNT en de daaraan gekoppelde maatregelen.

Waar de verschillende reacties betrekking hadden op de verwachtingen over de voorgestelde normverlaging of bezwaren tegen de uitbreiding van de wet tot alle medewerkers in de (semi)publieke sector, is er aanleiding voor een nadere reactie. Graag zal ik daarop hieronder ingaan.

3. Ruimte voor uitzonderingen

In de wijze waarop de in het regeerakkoord genoemde uitzonderingsmogelijkheid is vormgegeven, wordt rekening gehouden met de inbreng van de verschillende deelnemers aan de hoorzitting. Waar tegen de achtergrond van de nu geldende wet niet is gebleken dat openstaande vacatures niet kunnen worden vervuld, en tot dusver ook geen gebruik is gemaakt van de bevoegdheid van artikel 2.4 van de wet om individuele uitzonderingen daadwerkelijk toe te staan, moet er rekening mee worden gehouden, dat het tegen de achtergrond van het verlaagde bezoldigingsmaximum eerder zal voorkomen dat uitzonderingen moeten worden geaccepteerd. In het regeerakkoord is hierin ook voorzien, en daarin is uitdrukkelijk aangegeven dat uitzonderingen kunnen worden toegestaan als dat noodzakelijk is.

Door een bij deze brief gevoegde derde nota van wijzing (Kamerstuk 33 978, nr. 13) wordt een aanpassing van artikel 2.5 in het wetsvoorstel opgenomen, waarmee het mogelijk zal zijn om niet alleen voor individuele (kandidaat-)functionarissen een uitzondering te maken, maar ook bij vacatures voor bepaalde functies bij bepaalde instellingen een uitzondering toe te staan. Ter zake zij verwezen naar de toelichting bij die nota van wijziging.

4. Evaluatie, onderzoek en rapportage

4.1 Wetsevaluatie

Naar aanleiding van de verschillende vragen over de evaluatie en het onderzoek in verband met de WNT-2, merk ik het volgende op.

In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 978, nr. 7) heb ik benadrukt dat het van belang is om de effecten van de WNT-2 nauwgezet te monitoren. Uiteraard zal ik daarbij gebruik maken van de gegevens die mij via de jaarlijkse WNT-meldingen op grond van paragraaf 4 van de wet bereiken. Daarbij is nadrukkelijk ook een grote rol voor de vakministers weggelegd en de organisaties uit de desbetreffende sectoren.

Daarbuiten zie ik ook het belang in van (extern) onderzoek om een zo volledig mogelijk beeld van mogelijke arbeidsmarkteffecten in kaart te brengen.

De effecten voor de kwaliteit van de publieke dienst, de mobiliteit op het totale loongebouw en de bezoldiging van lagere functionarissen zijn daarbij relevante onderwerpen. Uiteraard voor zover niet afhankelijk van andere factoren, zoals de algemene economische situatie en de gevolgen daarvan voor de arbeidsmarkt. Ook voor extern onderzoek geldt evenwel dat de effecten van de WNT en de verlaging van het bezoldigingsmaximum zich vertraagd voor zullen doen. Tevens ligt het voor de hand dat dergelijk onderzoek enige tijd in beslag neemt, omdat zij van toepassing is op de verschillen die zich over een geruime periode zullen manifesteren. Met zo'n onderzoek zal dan ook een langere tijd gemoeid zijn.

De mogelijkheden voor extern evaluatief onderzoek laten onverlet, dat in de wet al is geregeld, dat uiterlijk voor 1 januari 2016, en vervolgens één keer per vijf jaar een evaluatie aan de Staten-Generaal zal worden aangeboden. Daar waar enerzijds in de eerste wettelijke evaluatie redelijkerwijs geen uitspraken kunnen worden gedaan over de werking van de wet met het verlaagde bezoldigingsmaximum, is het anderzijds ongewenst eerst de evaluatie die voor 1 januari 2021 dient te zijn opgeleverd, af te wachten.

Een eerdere evaluatie ligt daarom in de rede. In bijgaande nota van wijziging wordt om die reden daarin voorzien.

4.2 Jaarlijkse rapportage

De WNT-jaarrapportage over 2013 zal de eerste rapportage zijn die ik volgens planning in december 2014 overeenkomstig artikel 7.1 van de WNT aan de Tweede Kamer en de Eerste Kamer zal aanbieden.

Deze jaarrapportage bevat:

  • per rechtspersoon of instelling de overschrijdingen van de WNT-1 normen (zowel m.b.t. de bezoldiging als de ontslaguitkering) over 2013 van topfunctionarissen en overige functionarissen;

  • de gegevens betreffende de uitzonderingen indien toegepast – dat zijn er in 2013 echter geen);

  • de gegevens betreffende overtredingen en handhaving – deze zijn er wel en ik zal u daarover in december (naar de stand per november) informeren.

In de jaarrapportage zal voorts verslag worden gedaan van de uitvoering. Met name zal een overzicht worden opgenomen van de in 2014 behandelde vragen over de toepassing van de WNT in het verslagjaar 2013, gerangschikt naar onderwerp en type vragensteller.

In deze rapportage zal verder nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de verschillende sectoren die onder de WNT vallen. In de bijlage «analyse van de potentiële impact van de normverlaging» bij de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 33 978, nr. 7) heb ik zo goed als mogelijk was al eerste indrukken gerapporteerd. Voor de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel bevat die analyse, met de best mogelijke precisie, een indruk van de potentiële impact van de voorgestelde normverlaging. De in december 2014 uit te brengen integrale jaarrapportage zal op dit punt geen nieuwe inzichten bieden.

In dit verband merk ik op, dat met deze eerste WNT-jaarrapportage tevens uitvoering zal worden gegeven aan mijn toezegging aan de Eerste Kamer om binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de WNT met een (eerste) evaluatie te komen. Zoals ik ook aan de Eerste Kamer heb gezegd in mijn toezegging, staat deze evaluatie los van dit voorstel tot verlaging van het bezoldigingsmaximum als onderdeel van de uitvoering van de voornemens in het regeerakkoord.

Waar nu geen evaluatie van sectoren beschikbaar is, zoals door de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken wordt gevraagd, kan ik wel verwijzen naar de «Monitor beloningscodes/cao's bij WNT» met gegevens uit het onderwijs over het jaar 2012 (Kamerstuk 33 495, nr. 58). Deze monitor is onlangs door de bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de Kamer gestuurd en kan worden gezien als nulmeting.

4.3 Onderzoek uitbreiding van de reikwijdte (WNT-3)

Ook over het voornemen om de reikwijdte van de normering naar alle functionarissen in de publieke en semipublieke sector uit te breiden, zijn door de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken vragen gesteld. Op dit moment wordt hiernaar een beleidsverkenning uitgevoerd. De door u gestelde vragen over de financiële en maatschappelijke gevolgen en het aantal mensen voor wie dit direct of indirect gevolgen heeft, spelen daarbij nadrukkelijk een rol.

De conclusies daarvan zal ik volgens planning in de eerste helft van 2015 aan de Kamer sturen. Het kabinet zal daarbij dan – afhankelijk van de uitwerkingsrichting die het op basis van de beleidsverkenning zal kiezen – ook een vervolgproces schetsen, waarbij in de planning rekening zal worden gehouden met relatie tussen de voorbereiding van die uitwerkingsrichting en de evaluatie van de WNT.

In elk geval zal de invoering van de WNT-3 worden gekoppeld aan de evaluatie van de WNT-1 en WNT-2. Daartoe zal voorafgaand aan de behandeling van de WNT-3 een ex-ante evaluatie plaatsvinden – in de eerste helft van 2016 – en zullen de resultaten van de wetsevaluatie worden meegenomen in het desbetreffende voorstel voor de WNT-3.

5. Overige onderwerpen

Door de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken is verzocht om de reacties en bevindingen van het «EAUT-panel», het panel, dat voor de Ex Ante UitvoeringsToets van WNT-regelgeving is samengesteld. Dit verzoek heeft zowel betrekking op het voorstel voor de Reparatiewet WNT als voor het voorstel tot verlaging van het bezoldigingsmaximum WNT. Als bijlage bij deze brief voeg ik een samenvattend overzicht van de bevindingen van het EAUT-panel met eveneens een toelichting in hoeverre deze opmerkingen in het wetsvoorstel zijn meegenomen1.

Ik wil daarbij graag nog eens benadrukken dat het EAUT-panel een informele netwerkorganisatie is en niet gericht op overeenstemming of het uitbrengen van een gemeenschappelijk advies. Bovendien richt het EAUT-panel zich nadrukkelijk op uitvoeringsaspecten bij de WNT-regelgeving. Voor beleidsmatige beoordeling of toetsing van voornemens en maatregelen zijn andere middelen beschikbaar, zoals de consultatie die bij dit wetsvoorstel tevoren heeft plaatsgevonden. Het EAUT-panel is onderdeel van de aanvullende maatregelen die zijn getroffen om de uitvoering van de WNT te verbeteren. Ik heb u hier in mijn brief van 10 juli 2014 ook over geïnformeerd (Kamerstuk 30 111, nr. 72). Bij het voorliggend wetsvoorstel zijn de suggesties van het panel waardevol geweest en vormden met name aanleiding om het overgangsrecht toegankelijker te maken (zie hiervoor de tweede nota van wijziging en de daarbij behorende toelichting (Kamerstuk 33 978, nr. 9)).

Tot slot merk ik op dat het kabinet voorstelt om deze wet met ingang van 1 januari 2015 in te voeren. Waar de samenleving ter uitvoering van het regeerakkoord wordt geconfronteerd met veel maatregelen, op verschillende terreinen, is het van belang dat de in dit wetsvoorstel opgenomen maatregel ook zo spoedig mogelijk wordt ingevoerd.

Uitstel van de invoering zal de verlaging niet zorgvuldiger maken, waarbij benadrukt zij, dat de evaluatie van de wet in 2015 hoofdzakelijk betrekking zal hebben op de eerste twee toepassingsjaren 2013 en 2014, en – mede door het overgangsrecht – maar in beperkte mate de effecten van de normverlaging kan rapporteren.

Daarom heeft het de voorkeur om de normverlaging thans per 1 januari 2015 in te voeren en deze vervolgens jaarlijks te monitoren aan de hand van de jaarrapportage.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk