Ontvangen 29 augustus 2014
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
0A
In artikel 1:1 worden in de definitie van financiële onderneming de onderdelen p tot en met q geletterd q tot en met r en wordt voor onderdeel q (nieuw) een onderdeel ingevoegd, luidende:
p. een premiepensioeninstelling;.
B
Artikel I, onderdeel D, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het voorgestelde artikel 1:111 vervalt de definitie van financiële onderneming.
2. In het voorgestelde artikel 1:114, derde lid, wordt «indien de hoofdactiviteiten van de groep niet bestaan uit het aanbieden van financiële producten, het verlenen van financiële diensten, het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten.» vervangen door: indien de hoofdactiviteiten van de groep niet bestaan uit het aanbieden van financiële producten of het verlenen van financiële diensten.
C
Artikel I, onderdeel G, komt te luiden:
G
Artikel 3:111 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, en derde lid, onderdeel a, wordt «de artikelen 3:10, 3:17, 3:17a, 3:18, 3:18a, 3:57, 3:62a, 3:62b, 3:63 en 3:159ai» telkens vervangen door: hoofdstuk 1.7 en de artikelen 3:10, 3:17, 3:18, 3:18a, 3:57, 3:62a, 3:62b, 3:63 en 3:159ai.
2. In het tweede lid wordt «de artikelen 1:75, 1:104, 2:12, eerste lid,» vervangen door: de artikelen 1:75, 1:104, 1:125, tweede lid, 2:12, eerste lid,.
Algemeen
Met deze nota van wijziging wordt een tweetal verbeteringen doorgevoerd in het Wetsvoorstel beloningsbeleid financiële ondernemingen. Deze aanpassingen hebben geen gevolg voor de doelstelling van het wetsvoorstel.
Artikelsgewijs
Onderdelen A en B
De onderdelen A en B strekken er toe de positie van een premiepensioeninstelling (PPI) te verduidelijken. Hiertoe wordt de PPI toegevoegd aan de definitie van financiële onderneming. Een PPI was eerder niet zelfstandig opgenomen als financiële onderneming. Hier was voor gekozen omdat een PPI vanwege het aanbieden van een financieel product (de premiepensioenvordering) kwalificeert als financiëledienstverlener en daarmee tevens als financiële onderneming.1 De wijziging heeft daarom geen verdere gevolgen.
Als gevolg van de wijziging van artikel 1:1 van de Wft is het niet langer nodig om de PPI op te nemen in het nieuwe artikel 1:111. Daarom wordt in onderdeel B de definitie van financiële onderneming geschrapt.
Ten slotte wordt een doublure in het nieuwe artikel 1:114, derde lid, ongedaan gemaakt. De passage «het verlenen van beleggingsdiensten of het verrichten van beleggingsactiviteiten» wordt geschrapt, aangezien deze activiteiten reeds vervat zijn in het begrip «financiële dienst».
Onderdeel C
Met onderdeel C wordt onderdeel G van het wetsvoorstel gewijzigd. De wijziging strekt er toe artikel 1:125, tweede lid, uit het wetsvoorstel aan de opsomming van artikelen in artikel 3:111, tweede lid, van de Wft toe te voegen. Artikel 1:125, tweede lid, was in het wetsvoorstel reeds opgenomen in het eerste lid, aanhef en derde lid, onderdeel a, van artikel 3:111 (het artikel maakt onderdeel uit van hoofdstuk 1.7). Alleen het tweede lid van artikel 3:111 wordt met deze nota van wijziging aangepast. Artikel 1:125, tweede lid, heeft betrekking op de maximale vertrekvergoeding die personen die het dagelijks beleid van de onderneming bepalen kunnen ontvangen. De doelstelling van het kabinet was hier aan te sluiten bij de bestaande zelfreguleringscodes waarin ook bepalingen over de vertrekvergoeding zijn opgenomen. Banken die blijvend zijn aangesloten bij een centrale kredietinstelling kunnen echter mogelijk onevenredig geraakt worden ten opzichte van met hen vergelijkbare entiteiten. Om die reden wordt artikel 1:125, tweede lid, toegevoegd aan de artikelen genoemd in artikel 3:111, tweede lid, waarvan De Nederlandsche Bank kan besluiten dat een bank die blijvend aangesloten is bij een centrale kredietinstelling deze geheel of gedeeltelijk buiten toepassing kan laten. Dit brengt met zich mee dat het opnemen in de wet niet automatisch leidt tot het buiten toepassing laten van de in artikel 1:125, tweede lid, opgenomen norm en dat een besluit daartoe onderhevig is aan een beoordeling door De Nederlandsche Bank.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem