Kamerstuk 33962-41

Amendement van de leden Van Veldhoven en Dik-Faber dat regelt dat de bestaande regelgeving over de evaluatie van milieueffectrapportages (mer) voor zowel besluiten (project-mer) als plannen of programma’s (plan-mer) behouden blijft

Dossier: Regels over het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet)


25,3 %
74,7 %

CDA

50PLUS

GrKÖ

PvdD

D66

Klein

PvdA

Van Vliet

SGP

GrBvK

GL

CU

PVV

SP

VVD

Houwers


Nr. 41 AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN VELDHOVEN EN DIK-FABER

Ontvangen 1 juni 2015

De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:

Na artikel 16.51 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 16.4.3 Evaluatie plan-mer-plichtige plannen of programma’s en mer-plichtige projecten en besluiten

Artikel 16.51a (het moment van evaluatie)

  • 1. Het bevoegd gezag dat een plan of programma, heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 16.34 waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt of een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 16.41, eerste lid, waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt, onderzoekt de gevolgen die de uitvoering van dat plan of programma, dan wel dat besluit heeft voor het milieu, wanneer het plan of programma, dan wel het besluit worden uitgevoerd of nadat deze zijn uitgevoerd.

  • 2. Indien een plan of programma als bedoeld in artikel 16.34 waarvoor een milieueffectrapport moet worden gemaakt slechts kan worden uitgevoerd nadat daarvoor een ander besluit is genomen, berust de verplichting, bedoeld in het eerste lid, bij het gezag dat dat besluit heeft genomen.

Artikel 16.51b (het verslag)

  • 1. Het bevoegd gezag stelt een verslag op van het onderzoek.

  • 2. Indien het milieueffectrapport betrekking heeft op een plan of programma zendt het bevoegd gezag het verslag aan de adviseurs, de bestuursorganen, bedoeld in artikel 16.34, vijfde lid, onder a en b, of artikel 16.44, tweede lid, en aan de Commissie voor de milieueffectrapportage.

  • 3. Indien het milieueffectrapport betrekking heeft op een besluit zendt het bevoegd gezag het verslag aan de uitvoerder van het besluit, aan de bestuursorganen en aan de adviseurs. Het bevoegd gezag maakt het verslag gelijktijdig bekend met overeenkomstige toepassing van artikel 3:12, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 4. Indien het milieueffectrapport betrekking heeft op een besluit waarover de Commissie voor de milieueffectrapportage advies heeft uitgebracht, zendt het bevoegd gezag het verslag tevens aan die commissie.

Artikel 16.51c (maatregelen ingeval van nadeliger gevolgen dan verwacht)

Indien uit het in artikel 16.51a bedoelde onderzoek blijkt dat tijdens of na de uitvoering van het plan of programma, dan wel het besluit er in belangrijke mate nadeliger gevolgen voor het milieu zijn dan die welke bij het vaststellen van het plan of programma dan wel bij het nemen van het besluit werden verwacht, neemt het bevoegd gezag, indien dat naar zijn oordeel nodig is, de hem ter beschikking staande maatregelen ten einde die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

Toelichting

Dit amendement behoudt de bestaande regelgeving over de evaluatie van milieueffectrapportages (mer) voor zowel besluiten (project-mer) als plannen of programma’s (plan-mer). Het doel van evaluatie is niet alleen om bij te sturen in het geval sprake is van tegenvallende milieueffecten, maar ook om kennis te vergaren over de bruikbaarheid van onderzoeken, modellen en methoden die voor het mer zijn gebruikt.

In het voorliggende wetsvoorstel vervalt de verplichting van het bevoegd gezag om het project-mer te evalueren. Volgens de memorie van toelichting (paragraaf 4.16.5, onder «Evaluatie») bevat het wetsvoorstel nog wel een grondslag om evaluatie voor plan-mer bij algemene maatregel van bestuur te regelen. Het wetsvoorstel bevat geen specifieke grondslag hiervoor, anders dan de algemene grondslag om uitvoeringsregels te stellen om de smb-richtlijn te implementeren.

Het vervallen van de evaluatieverplichting betekent dat het bevoegd gezag niet meer nagaat of de milieueffecten die in het mer werden verwacht ook daadwerkelijk zijn opgetreden. Daarmee vervalt een instrument om bij te sturen als de effecten voor de omgeving nadeliger zijn dan aanvankelijk werd verwacht.

Verplichte evaluatie is dan ook onlosmakelijk onderdeel van de beleidscyclus. Geheel in lijn met de doelstellingen van de Omgevingswet beperkt evaluatie als sluitstuk van de beleidscyclus de onderzoekslast in de voorbereiding, doordat meer gebruik gemaakt kan worden van vuistregels. De wetenschap dat achteraf de daadwerkelijke effecten worden onderzocht en mogelijk onvoorziene effecten van een project op basis van de evaluatie kunnen worden gemitigeerd, voorkomt dat voorafgaand aan de besluitvorming tot vele cijfers achter de komma wordt doorgerekend om aan te tonen dat effecten niet optreden. Deze schijnzekerheid kost veel geld en is niet in het belang van het milieu. Een zorgvuldige evaluatie achteraf met maatregelen achter de hand is veel effectiever. Ook de Elverding-aanpak combineert een beperkte onderzoekslast in het voortraject met evaluatie en maatregelen «achter de hand».

Evaluatie is zeker ook bij project-mer op zijn plaats. Immers na project-mer wordt direct tot uitvoering overgegaan.

Het amendement wil ook voorkomen dat het wetsvoorstel ten opzichte van de huidige situatie verder af komt te staan van de recent gewijzigde mer-richtlijn, waarin is bepaald dat op projectniveau uitvoering van mitigerende en compenserende maatregelen moet worden geborgd en monitoringsprocedures moeten worden vastgesteld om passende corrigerende maatregelen te kunnen nemen bij onvoorziene effecten.1

In het licht van «uitnodigingsplanologie», waarbij meer ruimte wordt geboden voor nieuwe ontwikkelingen zonder dat het eindbeeld uitgekristalliseerd is, is een nog grotere rol weggelegd voor evaluatie.

Het wetsvoorstel zet weliswaar in op het gebiedsgericht monitoren van omgevingswaarden, maar deze monitoring geeft geen zicht geeft op de milieueffecten van een specifiek plan, programma of project. Alleen mer-evaluatie kan laten zien of verwachte effecten ook daadwerkelijk zijn opgetreden en in hoeverre bepaalde effecten daadwerkelijk aan het betreffende besluit zijn toe te rekenen. Denk bijvoorbeeld aan de monitoring van bodemdaling bij de gas- en zoutwinning in de Waddenzee of de toename van fijnstof door meer verkeer. De mer-evaluatie kan niet één op één worden ingewisseld door de algemene monitoring van omgevingswaarden. Wel spreekt het voor zich dat waar mogelijk gebruik kan worden gemaakt van de gegevens uit deze algemene monitoring.

Van Veldhoven Dik-Faber