Ontvangen 29 juni 2015
Ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
Artikel 3.16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Voor zover de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder h, het wijzigen van de voorschriften van een omgevingsvergunning of het intrekken van een omgevingsvergunning omvatten, kan het programma ook een beschrijving bevatten van het moment waarop en de voorwaarden waaronder daaraan uitvoering kan of moet worden gegeven.
Voor het Rotterdamse havengebied wordt, momenteel nog gebruik makend van de Crisis- en herstelwet, gewerkt aan de voorbereiding van gebiedsgerichte regelgeving voor de verdeling van de milieugebruiksruimte. Daarbij wordt een concept gehanteerd waarbij aan de voorkant van het besluitvormingsproces de verdeling van de (milieu)gebruiksruimte voor een bepaalde periode wordt vastgesteld en de toegang tot het gebied voor passende bedrijven sterk wordt vereenvoudigd. Dat biedt bedrijven en burgers vooraf helderheid over de vestigingsmogelijkheden en de omgevingskwaliteiten. Tegelijk voorziet het Rotterdamse concept in een planmatige actualisatie van de (verdeling van de) gebruiksruimte en de daarbij te treffen maatregelen – ook bij reeds toegelaten (oudere) installaties en activiteiten. De daarmee op gebiedsniveau vrijkomende gebruiksruimte is dan beschikbaar voor nieuwe ontwikkelingen («koepelconcept»).
De Rotterdamse benadering verdient navolging onder de Omgevingswet. De wet biedt al instrumenten voor een (integrale) gebiedsgerichte verdeling van gebruiksruimte en het buiten toetsing laten van bepaalde, programmatisch geregelde aspecten. Daarbij is onduidelijk of het wetsvoorstel ook voorziet in de mogelijkheid om de wijziging en zo nodig intrekking van vergunningen programmatisch aan te pakken, om zo de gebruiksruimte beter te kunnen verdelen tussen bestaande en nieuwe installaties en activiteiten. Met dit amendement wordt verduidelijkt, dat de voorwaarden, waaronder gebruiksruimte is verleend, deel kunnen uitmaken van de maatregelen in een programmatische aanpak en dat die voorwaarden kunnen worden geactualiseerd in het belang van de verdere realisatie van de met het plan of de verordening beoogde ruimtelijke ontwikkelingen, al dan niet naar aanleiding van (on)voorziene externe ontwikkelingen.
Veldman