Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 7 mei 2015

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

I

ALGEMEEN

1

1.

Inleiding

1

2.

Opslag van metadata: een spanningsveld tussen veiligheid en privacy

5

3.

Bewaarplicht verkeersgegevens in andere EU-lidstaten

6

4.

Conclusie

6

     

II

ARTIKELSGEWIJS

9

I ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie complimenteren de initiatiefnemer met onderhavig initiatiefwetsvoorstel. Het is altijd te prijzen als collega’s gebruik maken van hun recht van initiatief. Dit neemt niet weg dat deze leden met enige verbazing hebben kennisgenomen van de inhoud van het voorstel. Ook zetten zij vraagtekens bij het moment waarop het nader rapport naar de Kamer is gestuurd. Graag stellen zij enkele kritische vragen aan de initiatiefnemer.

Voornoemde leden lezen in het nader rapport bij het wetsvoorstel dat de initiatiefnemer het initiatiefwetsvoorstel en de memorie van toelichting zal wijzigen naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering Raad van State (hierna: de Afdeling). Normaliter gebeurt dit direct bij het verschijnen van het nader rapport. Blijkbaar heeft de initiatiefnemer ervoor gekozen dit niet te doen. Zij is nu genoodzaakt de gewenste wijzigingen naar aanleiding van het advies van de Afdeling per nota van wijziging door te voeren. Wanneer mag de Kamer deze nota van wijziging ontvangen? Mocht dit nog enige tijd duren, kan de initiatiefnemer dan alvast in de nota naar aanleiding van het verslag uit de doeken doen op welke manier zij in de nota van wijziging tegemoet zal komen aan de principiële en doorwrochte bezwaren die de Afdeling bij het oorspronkelijke initiatiefwetsvoorstel heeft gemaakt?

De leden van de VVD-fractie constateren dat het nader rapport is uitgekomen op 12 maart 2015. Dit is precies één dag na het vonnis van de Rechtbank Den Haag over de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Het lijkt erop dat de initiatiefnemer in het vonnis een goede politieke gelegenheid heeft gevonden om met het nader rapport naar buiten te komen, ook al was ze op dat moment nog niet klaar met het verwerken van de kritiek van de Afdeling in een gewijzigd voorstel van wet en gewijzigde memorie van toelichting. Klopt dat? Het vermoeden rijst vervolgens dat de initiatiefnemer heeft gekozen voor politieke opportuniteit in plaats van zorgvuldigheid van wetgeving, of is het louter toeval dat zij het nader rapport een dag na dit vonnis naar de Kamer heeft gestuurd, terwijl de kritiek van de Afdeling nog niet was verwerkt? Wat is de reactie van de initiatiefnemer op dit punt?

De leden van de VVD-fractie merken op dat het advies de Afdeling een redactionele bijlage bevat. Het eerste punt uit deze bijlage gaat over het opschrift en de considerans van het initiatiefwetsvoorstel. Deze moeten worden aangepast, omdat het inititiatiefwetsvoorstel niet strekt tot het formeel intrekken van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Deze leden zijn het eens met deze opmerking van de Afdeling en zijn verheugd in het nader rapport te lezen dat de initiatiefnemer dit advies wil overnemen. Aangezien het daadwerkelijk gewijzigde initiatiefwetsvoorstel nog niet naar de Kamer is gestuurd, is niet duidelijk hoe de initiatiefnemer het opschrift en de considerans wil wijzigen. Kan de initiatiefnemer dat, in afwachting van de nota van wijziging, alvast meenemen in de nota naar aanleiding van het verslag?

Voornoemde leden merken op dat de huidige Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens na de uitspraken van het Hof van Justitie en de Rechtbank Den Haag buiten werking is gesteld. De regering heeft aangegeven op korte termijn met een nieuw wetsvoorstel te komen, waarin de bewaarplicht in aangepaste vorm wordt behouden. In dit nieuwe wetsvoorstel zal de regering de genoemde rechterlijke uitspraken meenemen. Als dit wetsvoorstel een deugdelijke belangenafweging bevat, is de initiatiefnemer dan voornemens het wetsvoorstel te steunen? Waar moet de belangenafweging aan voldoen om de goedkeuring van de initiatiefnemer te kunnen wegdragen? Of vindt de initiatiefnemer een bewaarplicht in zijn algemeenheid kwalijk en kan geen enkele belangenafweging, hoe goed ook, een bewaarplicht rechtvaardigen? Wat is de reactie van de initiatiefnemer uit het gegeven dat uit de uitspraken van het Hof van Justitie en de Rechtbank Den Haag blijkt dat de bewaarplicht als zodanig niet ter discussie staat? Is zij het op dit punt eens met het Hof van Justitie en de Rechtbank Den Haag? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van voorliggend initiatiefwetsvoorstel. Zij maken graag gebruik van de mogelijkheid een tweetal vragen te stellen.

Deze leden hebben de indruk dat de initiatiefnemer door de gebeurtenissen van de afgelopen tijd is ingehaald, nu de bewaarplicht door de kortgedingrechter buiten werking is gesteld en de regering geen hoger beroep instelt tegen dit vonnis. Het lijkt deze leden dat de praktische meerwaarde van het nu voorliggende initiatiefwetsvoorstel nihil is. Graag horen zij hoe de initiatiefnemer aankijkt tegen het belang dat nog gediend wordt met dit inititiatiefwetsvoorstel. Welke rol speelt dit voorstel nog nu de regering al aangekondigd heeft zo snel mogelijk een nieuwe wet in te dienen voor de opslag en het gebruik van verkeersgegevens en tot deze wet is aangenomen er geen sprake is van een wettelijke bewaarplicht voor telecommunicatiegegevens?

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig initiatiefwetsvoorstel en spreken hun waardering uit richting de initiatiefnemer. Zij hebben daarover nog wel enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de CDA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel. Ondanks een inhoudelijk verschil van mening danken zij de initiatiefnemer voor de gedane moeite het initiatiefwetsvoorstel tot stand te brengen. Ten aanzien van die inspanning vragen deze leden de initiatiefnemer wel waarom zij haar voorstel niet ter consultatie heeft voorgelegd aan betrokken partijen, zoals bijvoorbeeld de nationale politie, het Openbaar Ministerie (OM), de Raad voor de Rechtspraak (Rvdr), het College bescherming persoonsgegevens en aan vertegenwoordigers uit de telecommunicatie- en internetbranche. Is dat niet een gemiste kans omdat deze organisaties ook een nuttige bijdragen kunnen leveren? Deze leden noemen bijvoorbeeld de Rvdr die het belang van een bewaarplicht voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten onderschrijft.

Voornoemde leden hebben zelf met interesse kennisgenomen van het informatieve rapport: «De bewaarplicht telecomgegevens en de opsporing» van de nationale politie en het OM (bijlage bij Kamerstuk 33 870, nr. 3). Zij menen dat de opvattingen hierin ongetwijfeld zouden kunnen bijdragen aan de kennis van de initiatiefnemer omtrent dit onderwerp. Zij leggen enkele opvattingen en voorbeelden uit dit rapport dan ook gaarne voor aan de initiatiefnemer bij de bespreking van dit initiatiefwetsvoorstel.

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer of zij niet al te selectief het betreffende arrest van het Hof van Justitie geïnterpreteerd heeft en een enigszins gekleurde uitleg hiervan tot onderhavig initiatiefwetsvoorstel heeft getransformeerd. Kan de initiatiefnemer ook bevestigen dat het Hof van Justitie heeft erkend dat het bewaren van gegevens noodzakelijk is voor de opsporing van ernstige misdrijven en dat er wel degelijk een algemeen belang is bij de bewaring van deze gegevens? Deze leden verwijzen volledigheidshalve naar rechtsoverweging (r.o). 49 (vertaalde versie) waarin wordt gesteld dat met betrekking tot de vraag of het door de Europese dataretentierichtlijn 2006/24 nagestreefde doel kan worden verwezenlijkt door de bewaring van de gegevens, moet worden vastgesteld dat de gegevens die op grond van deze richtlijn moeten worden bewaard, gelet op het groeiende belang van elektronische communicatiemiddelen de nationale strafvervolgingsautoriteiten extra mogelijkheden bieden ernstige gevallen van criminaliteit op te helderen en in die zin dus een waardevol instrument vormen bij strafonderzoeken. De bewaring van dergelijke gegevens is derhalve geschikt voor de verwezenlijking van het door deze richtlijn nagestreefde doel. Kan de initiatiefnemer bevestigen alsmede respecteren dat dit als zodanig ook is teruggekomen in de uitspraak van de kortgedingrechter van 11 maart 2015? Was het niet zo dat de kortgedingrechter concludeerde dat de bewaarplicht noodzakelijk en effectief is, dat het buiten werking stellen van de bewaarplicht «ingrijpende gevolgen kan hebben voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten» en dat die gevolgen «onomkeerbaar» zijn (r.o. 1.6 van de uitspraak)? Wat is daarop de reactie van de initiatiefnemer? In dit kader en ook met betrekking tot de gedane inspanningen van de initiatiefnemer vragen deze leden wat eigenlijk het nut is van het initiatiefwetsvoorstel, gelet op het wetsvoorstel dat de regering inmiddels voorgelegd heeft aan de Raad van State ter aanpassing van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Initiatiefnemer is blijkens het nader rapport op de hoogte van dit conceptwetsvoorstel van de regering. Zij geeft ook aan dat de door de Afdeling geformuleerde voorwaarden daarbij betrokken kunnen worden. Kan de initiatiefnemer aangeven of zij het nu wel of niet een goede zaak vindt dat de regering werk maakt van aanpassing van het genoemde wetsvoorstel? Zal zij dit wetsvoorstel in beginsel positief beoordelen als het aan de Kamer gezonden wordt? Wat vindt de initiatiefnemer, gelet op haar initiatiefwetsvoorstel, van de concepttekst zoals die thans op internet is gepubliceerd?

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij delen de constatering van de initiatiefnemer dat de huidige Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens niet langer houdbaar is wegens een te grove inbreuk op de privacy van mensen dat heeft geleid tot de ongeldigverklaring van de Europese dataretentierichtlijn door het Europees Hof van Justitie en de recente buitenwerkingstelling van de Nederlandse wet door de kortdingrechter. Deze leden delen voorts de opvatting dat nut en noodzaak van een bewaarplicht voor opsporing van strafbare feiten aantoonbaar moet zijn. Zij menen dat een minder vergaand alternatief voor de huidige algemene bewaarplicht van telecommunicatiegegevens serieus bekeken moet worden. De initiatiefnemer doet daartoe het voorstel de huidige wet in te trekken, niet te voorzien in een vervangende bewaarplicht en terug te keren naar de situatie zoals deze bestond voor inwerkingtreding van de bewaarplicht. De leden van de D66-fractie waarderen de moeite die de initiatiefnemer heeft genomen om tot een initiatiefwetsvoorstel te komen. Niettemin missen zij een aantal overwegingen en onderbouwingen in haar voorstel waartoe zij haar willen uitnodigen deze alsnog te geven.

Voornoemde leden merken op dat de regering een wetswijziging in voorbereiding heeft die de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens in overeenstemming moet brengen met de voorwaarden van het Hof van Justitie. In onderhavig initiatiefwetsvoorstel wordt niet ingegaan op wat de consequentie volgens de initiatiefnemer zal zijn als met een wijziging van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens alsnog aan alle voorwaarden van het Hof van Justitie wordt voldaan. Wel benadrukt de initiatiefnemer dat politie en justitie niet langer eigenstandig toegang tot verkeers- en locatiegegevens moeten hebben. In hoeverre ziet de initiatiefnemer de mogelijkheid dat de wet conform de voorwaarden kan worden gewijzigd? Handhaaft zij in dat geval het initiatiefwetsvoorstel? Zo ja, met welke motivatie?

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij zijn van mening dat zorgvuldig moet worden omgaan met de opslag van persoonsgegevens. Bewaartermijnen van gegevens van burgers door de overheid en in het bijzonder door bedrijven moeten daarom beperkt worden waar dat mogelijk is. Zij zijn niet voor algemene en ongerichte opslag van gegevens zonder dwingende noodzaak maar hebben evenwel enkele vragen ten aanzien van het initiatiefwetsvoorstel.

Voornoemde leden constateren dat de regering bij brief van 10 april 2015 heeft laten weten de voorlopige voorziening met betrekking tot de bewaarplicht in kort geding niet aan te vechten en zo snel mogelijk met een wijzigingswetsvoorstel te komen (Kamerstuk 33 542, nr. 18). Waarom meent de initiatiefnemer, anders dan de regering, dat er geen noodzaak bestaat om met aangepaste wetgeving te komen, maar dat het verstandiger is om helemaal terug te keren naar de wet- en regelgeving van voor de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens? Wat bedoelt de initiatiefnemer in dit verband met de laatste zin van het algemene deel van de memorie van toelichting? Acht de initiatiefnemer de situatie van voor de Wet bewaarplicht telecommunicatie afdoende zoals zij stelt in het nader rapport, of meent zij toch dat er na intrekking van de bewaarplicht nieuwe wettelijke bevoegdheden nodig zijn inzake het raadplegen en bewaren van verkeersgegevens zoals zij stelt in de memorie van toelichting? Als de initiatiefnemer meent dat die nieuwe bevoegdheden nodig zijn, hoe zien deze er dan uit? Waarom acht de initiatiefnemer het, ondanks de uitspraak van de voorzieningenrechter, wenselijk vooruit te lopen op een wetsvoorstel van de regering voor een met betere waarborgen omkleedde vorm van bewaarplicht?

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat de voorzieningenrechter constateert in r.o. 3.7. dat uit het arrest van het Hof van Justitie niet kan worden afgeleid dat een dergelijke ruime bewaarplicht hoe dan ook niet evenredig is ten opzichte van het beoogde doel. Deelt de initiatiefnemer het juridische oordeel van de regering in haar brief van 10 april 2015 dat volgens de voorzieningenrechter de bewaarplicht als zodanig niet ter discussie staat? Wat vindt de initiatiefnemer van een aangepaste bewaarplicht binnen de juridische randvoorwaarden zoals die nu zijn geschetst door het Hof van Justitie en de voorzieningenrechter? Welke betekenis heeft volgens de initiatiefnemer de privacyrichtlijn voor een eventuele herintroductie van een beter geborgde bewaarplicht voor de regering, nu de uitzondering in de dataretentierichtlijn is weggevallen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemer of zij aan de regering of betrokken organen advies heeft gevraagd over de gevolgen van het initiatiefwetsvoorstel voor de opsporing en de vervolging van criminaliteit? Zo ja, hoe luidde dit advies? Zo nee, is de initiatiefnemer alsnog bereid dit te doen? Heeft de initiatiefnemer voorts aan de regering of betrokken organen advies gevraagd over de gevolgen van het initiatiefwetsvoorstel voor de operationele praktijk van inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de impact daarvan op de veiligheid in het algemeen en terrorismebestrijding en zware criminaliteit in het bijzonder? Zo ja, hoe luidde dit advies? Zo nee, is de initiatiefnemer alsnog bereid dit te doen? Kan de initiatiefnemer het oordeel onderbouwen dat het onderhavige initiatiefwetsvoorstel beperkte gevolgen zal hebben voor de opsporing en vervolging van criminaliteit? Is zij voorts van mening dat het onderhavige initiatiefwetsvoorstel ook beperkte gevolgen zal hebben voor het werk van de inlichtingendiensten?

2. Opslag van metadata: een spanningsveld tussen veiligheid en privacy

De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat binnen de belangenafweging het belang van de opsporing een zware rol moet spelen. Is de initiatiefnemer dat met deze leden eens? Heeft zij kennisgenomen van het persbericht van de Federatie Nabestaanden Geweldsslachtoffers van 31 maart 2015? In deze federatie werken drie lotgenotenorganisaties samen: Aandacht Doet Spreken, Vereniging Ouders van een Vermoord Kind en Vereniging voor Veiligheid Respect en Solidariteit. Gezamenlijk vertegenwoordigen zij circa 500 families. De federatie is zeer bezorgd over de gevolgen van de uitspraak van de Rechtbank Den Haag voor de vervolging van misdrijven. Zij zijn van mening dat het oplossen van moordzaken prioriteit moet hebben, ook als privacy daar in enige mate voor moet wijken. Is de initiatiefnemer dit met de federatie eens? Wat is haar reactie op het persbericht van de federatie?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemer aangeeft dat ongerichte opslag van verkeersgegevens uit den boze is en moet worden begrensd door een redelijk vermoeden van betrokkenheid bij een strafbaar feit. Deze leden vragen de initiatiefnemer of dit niet een al te strenge beperking is van de gegevensopslag, gelet ook op hetgeen de Afdeling afleidt uit het arrest van het Hof van Justitie: «Op basis van objectieve criteria zal per categorie gegevens duidelijk en precies omschreven moeten worden voor welke periode het strikt noodzakelijk is dat die gegevens door telecommunicatieaanbieders moeten worden bewaard. Voor sommige categorieën van gegevens zal dus een langere bewaartermijn kunnen gelden dan voor andere categorieën van gegevens en voor gegevens van personen die direct in verband kunnen worden gebracht met ernstige criminaliteit zal een langere bewaartermijn kunnen gelden dan voor personen die slechts indirect in verband kunnen worden gebracht met ernstige criminaliteit». Graag vernemen voornoemde leden hierop een reactie.

3. Bewaarplicht verkeersgegevens in andere EU-lidstaten

De leden van de SP-fractie willen graag een reactie van de initiatiefnemer op de kritiek van politie en justitie op de afschaffing van de bewaarplicht. Kan daarbij worden aangegeven in hoeverre de initiatiefnemer onderzoek heeft gedaan naar de Duitse praktijk, waar de bewaarplicht al enige jaren niet meer geldt, alsmede naar de Oostenrijkse en Zweedse praktijk waar nooit een bewaarplicht heeft gegolden? Welke alternatieven worden daar door politie en justitie gebruikt en hoe groot is daar de pakkans?

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer aan te geven welke landen de Richtlijn gegevensbewaring wél geïmplementeerd hebben, alsmede de wijze waarop zij dat hebben vormgegeven in de betreffende nationale wetgeving. Deze leden vragen de initiatiefnemer ook weer te geven of en zo ja welk gevolg deze lidstaten hebben gegeven aan de ongeldigheidsverklaring van de Richtlijn gegevensbewaring.

De aan het woord zijnde leden vragen voorts of de initiatiefnemer kennis heeft genomen van het plan van de Duitse regering de bewaarplicht voor telecomgegevens opnieuw in te voeren en wat haar reactie is op dit voornemen. Kan zij aangeven waarom juist na de aanslagen in Parijs de Duitse regering tot deze beslissing is gekomen?

Deze leden vragen of de initiatiefnemer bekend is met het rapport «Evidence for necessity of data retention in the EU» van de Europese Commissie over dataretentie in de Europese Unie waarin voorbeelden worden gegeven over het gebruik van telecomgegevens voor de opsporing, maar ook voorbeelden van de gevolgen van het ontbreken van de gevraagde gegevens (http://ec.europa.eu/dgs/home-affairs/pdf/policies/police_cooperation/evidence_en.pdf). Kan de initiatiefnemer na bestudering hiervan op enkele van laatstgenoemde voorbeelden reageren in het licht van onderhavig initiatiefwetsvoorstel?

4. Conclusie

Het is de leden van de VVD-fractie niet duidelijk wat de initiatiefnemer beoogt met het initiatiefwetsvoorstel. In de memorie van toelichting staat dat zij van oordeel is dat inzake het bewaren en raadplegen van verkeersgegevens voorzien moet worden in een nieuwe wettelijke bevoegdheid, waarin een duidelijke belangenafweging is gemaakt tussen de belangen van de handhaving van strafwetten enerzijds en de belangen van de bescherming van aan eenieder toekomende mensen- en grondrechten en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit anderzijds. In het nader rapport schrijft de initiatiefnemer echter dat het expliciet niet haar bedoeling is om te voorzien in een vervangende wettelijke bevoegdheid. Wil de initiatiefnemer nu wel of geen wettelijke bevoegdheid voor de bewaarplicht? Als de initiatiefnemer van mening is dat er geen bewaarplicht moet zijn, welke alternatieve wijzen heeft zij dan voor ogen om de producenten en distribiteurs van online kinderporno aan te pakken?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de initiatiefnemer van oordeel is dat voor het bewaren en raadplegen van verkeersgegevens voorzien moet worden in een nieuwe wettelijke bevoegdheid, waarin wél een duidelijke belangenafweging is gemaakt in de belangen van de handhaving van strafwetten enerzijds en de belangen van de bescherming van grondrechten anderzijds. Deze leden horen graag van de initiatiefnemer welke elementen en keuzes onderdeel zouden moeten zijn van de nieuwe wettelijke regeling.

De leden van de SP-fractie constateren dat de initiatiefnemer aangeeft dat inzake het bewaren en raadplegen van verkeersgegevens voorzien moet worden in een nieuwe wettelijke bevoegdheid, waarin wel een belangrijke belangenafweging is gemaakt. Begrijpen deze leden het goed dat de initiatiefnemer de bewaarplicht afschaft maar met het voorgestelde artikel 13.4 deze nieuwe wettelijke grondslag creëert op basis waarvan telecomaanbieders bepaalde gegevens drie maanden kunnen bewaren? Zo ja, zijn dat dan dezelfde gegevens als die in het eerste lid van het voorgestelde artikel 13.4 worden genoemd? Zo nee, aan welke gegevens denkt de initiatiefnemer dan?

De leden van de CDA-fractie merken op dat de initiatiefnemer aangeeft dat de gevolgen van het intrekken van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens voor de opsporing en vervolging van criminaliteit beperkt zullen zijn. Deze leden vragen of zij nog steeds deze mening is toegedaan na bestudering van het eerder genoemde rapport «De bewaarplicht telecomgegevens en de opsporing». In reactie op het advies van de Afdeling geeft de initiatiefnemer voorts aan dat het merendeel van de voor strafrechtelijk onderzoek gevraagde gegevens over het internet- en belgedrag van betrokkenen, niet ouder blijkt te zijn dan zes maanden. Voornoemde leden vragen hoe het zit met de zwaarte van de criminaliteit ten aanzien van de minderheid van de voor strafrechtelijk onderzoek gevraagde gegevens. Door de nationale politie en het OM wordt in genoemd rapport toegelicht waarom een bewaartermijn van zes maanden voor internetgegevens er al regelmatig toe leidt dat meldingen over kinderporno via internet niet onderzocht kunnen worden. Graag vernemen deze leden hierop een reactie van initiatiefnemer. Zij vragen de initiatiefnemer ook te reageren op de gevolgen die deze constatering van de nationale politie en het OM heeft voor slachtoffers van bijvoorbeeld kinderporno. Deze leden wijzen op het voorbeeld in voornoemd rapport ten aanzien van de operatie «Gondola» waarbij identificatie kon plaatsvinden van een groot aantal IP-adressen van bezoekers van een website met kinderporno van de ernstiger soort (p. 42). In dit geval vond samenwerking plaats tussen de Italiaanse en de Amerikaanse autoriteiten, maar wat zijn de gevolgen van het initiatiefwetsvoorstel voor de betrokkenheid van de Nederlandse autoriteiten als dergelijke signalen zich op Nederlands grondgebied, dan wel in het buitenland met Nederlandse slachtoffers voordoen? Weegt de privacy voor de initiatiefnemer dan ook zwaarder dan het belang daders op te sporen en slachtoffers van kinderporno te beschermen en te bevrijden?

De leden van de CDA-fractie vragen de initiatiefnemer aan te geven wanneer zij meent dat het opvragen van telecomgegevens succesvol is. Is dat als ze voor het bewijs worden gebruikt of ook als ze leiden tot een bekentenis of een voor een bewijs belangrijke getuigenverklaring? Als ze er toe leiden dat de verdachte een eerdere leugenachtige verklaring intrekt maar niet bekent? Als ze er juist toe leiden dat de onjuistheid van een getuigenverklaring kan worden vastgesteld, zodat die in het proces verder buiten beschouwing kan worden gelaten? Als aan de hand van historische telecomgegevens een alternatief scenario kan worden uitgesloten? Is het opvragen succesvol als aan de hand van historische telefoongegevens de reisbewegingen van een verdachte kunnen worden vastgesteld, waardoor een tot dan toe onbekende verblijfplaats wordt ontdekt waarin relevant bewijsmateriaal wordt gevonden? Of als er aan de hand van historische telefoongegevens een telefoonnummer van een medeverdachte wordt gevonden dat vervolgens getapt kan worden waardoor belastende gesprekken kunnen worden opgenomen? Is dat dan alleen een «succes» van het aftappen, of ook van het gebruik van historische telefoongegevens dat het aftappen mogelijk maakte? Graag vernemen deze leden hierop een reactie van de initiatiefnemer.

De aan het woord zijnde leden vragen hoe de initiatiefnemer denkt over het opslaan van telecomgegevens, langer dan hetgeen zij redelijk acht, wanneer dit belangrijk ontlastend bewijs oplevert. Illustratief in het rapport van de nationale politie en het OM wordt de bommelding bij IKEA Amsterdam in 2009 genoemd. Was het opvragen van telefoongegevens in dit geval niet succesvol omdat er uiteindelijk niemand is veroordeeld, of juist succesvol omdat daarmee kon worden vastgesteld dat er geen gevaar voor een aanslag meer dreigde? Graag vernemen deze leden hierop een reactie van de initiatiefnemer

Deze leden constateren dat in het eerder aangehaalde rapport de nationale politie en OM een weergave geven van meer dan honderddertig gepubliceerde en ongepubliceerde vonnissen uit de afgelopen jaren waarin historische telecomgegevens worden gebruikt voor de opsporing en vervolging van vele ernstige strafbare feiten. Het gaat daarbij onder meer volgens het rapport om moord, doodslag, gewelddadige woningovervallen, verkrachting, mensenhandel, gijzelingen, afpersingen, criminele organisaties die zich bezig houden met drugshandel, diefstallen en fraude, woninginbraken, belaging, stalking, bommeldingen met grote gevolgen voor de openbare orde, terroristische misdrijven, de al eerder genoemde kinderporno, online misbruik van kinderen en allerlei vormen van cybercrime. De leden van de CDA-fractie vragen initiatiefnemer een analyse van deze honderddertig vonnissen weer te geven, uitgesplitst naar de lengte van de gehanteerde bewaartermijn per zaak waardoor het betreffende misdrijf opgelost kon worden. Zij vragen de initiatiefnemer ook aan te geven wat de meest waarschijnlijke gevolgen in iedere zaak zou zijn geweest wanneer krachtens onderhavig initiatiefwetsvoorstel de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens zou zijn afgeschaft.

De leden van de D66-fractie constateren dat de initiatiefnemer de teruggang bepleit naar de situatie zoals deze bestond voor invoering van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens. Zij verwijst naar de gegevens die door providers voor bedrijfsdoeleinden worden bewaard. De politie en het OM beschikken reeds over mogelijkheden om deze gegevens te vorderen. Op basis van welk onderzoek, rapport of concreet gegeven baseert de initiatiefnemer de constatering dat de praktijk uitwijst dat die gegevens volstaan voor opsporing van strafbare feiten? In hoeverre heeft de initiatiefnemer vastgesteld dat de data die providers zelf bewaren voor bedrijfsvoering, overeenkomen met de gegevens die justitie wil hebben? Hoe wordt in het initiatiefwetsvoorstel gewaarborgd dat de gegevens die door providers worden gebruikt voor bedrijfsdoeleinden, ook in alle gevallen de gegevens betreffen die politie en justitie nodig kunnen hebben voor opsporing van strafbare feiten? Op welke wijze regelt het initiatiefwetsvoorstel voorts dat gegevens voor een adequate periode beschikbaar zijn om gevorderd te kunnen worden door politie en justitie? Op basis waarvan meent de initiatiefnemer te kunnen stellen dat een maximale bewaartermijn van drie maanden in dezen volstaat en tevens strikt noodzakelijk is?

De aan het woord zijnde leden merken op dat in de memorie van toelichting de voorwaarden die het Europees Hof van Justitie stelt aan de bewaarplicht worden genoemd, maar dat daar verder niet nader op wordt ingegaan, ook niet nadat de Afdeling deze omissie in haar advies heeft geconstateerd. In hoeverre is de initiatiefnemer van mening dat het initiatiefwetsvoorstel, de teruggang naar de oude situatie, voldoet aan de voorwaarden van het Europees Hof van Justitie om telecommunicatiegegevens beschikbaar te hebben en te stellen aan politie en justitie?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat met dit initiatiefwetsvoorstel wordt voorgesteld terug te keren naar de situatie van voor de Wet bewaarplicht telecommunicatie. Zij lezen dat de Afdeling opmerkt dat die oude situatie op verschillende punten mogelijk niet langer voldoet aan de voorwaarden uit het arrest van het Hof van Justitie en internationaal rechtelijke verplichtingen op grond van onder meer het Europees Sociaal Handvest. Meent de initiatiefnemer dat haar initiatiefwetsvoorstel voldoet aan het geldende recht met betrekking tot de privacy? Zo ja, op welke gronden? Kan de initiatiefnemer op alle voorbeelden van de Afdeling reageren? Voornoemde leden merken op dat het volgens de initiatiefnemer mogelijk blijft specifieke gegevens van internet- en telecomaanbieders op te vragen na intrekking van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens en dat deze mogelijkheid volstaat. Kan zij aangeven op welke gronden dit kan worden aangenomen? Kan de initiatiefnemer aangeven hoe lang internet- en telecomaanbieders gegevens gemiddeld bewaren in het kader van bedrijfsvoering?

II ARTIKELSGEWIJS

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat in de artikelsgewijze toelichting over artikel 18.1 Telecommunicatiewet (Tw) wordt gesproken, terwijl artikel 18.7 Tw lijkt te worden bedoeld.

De voorzitter van de commissie, Ypma

Adjunct-griffier van de commissie, Van Doorn