Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 september 2014
Op 15 april 2014 heeft de Eerste Kamer het voorstel van wet van de leden Fokke, Voortman en Schouw inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend referendum) aangenomen (Kamerstuk 30 372). Voorts heeft de Eerste Kamer op dezelfde datum het voorstel van wet van de leden Fokke, Voortman en Schouw houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum in eerste lezing aanvaard (Kamerstuk 30 174). Ten aanzien van de bekrachtiging van deze wetsvoorstellen kan ik u thans als volgt berichten.
Tijdens de plenaire behandeling van de beide wetsvoorstellen in de Eerste Kamer op 8 april jl. heb ik opgemerkt dat het kabinet beide voorstellen zal bekrachtigen. Ik heb de Eerste Kamer er echter op gewezen dat de inwerkingtreding van de Wet raadgevend referendum zorgvuldig moet worden voorbereid en dat er daarom nog enige tijd nodig is om de noodzakelijke invoeringsmaatregelen te treffen. Voorts heb ik de Eerste Kamer, zoals ik dat in een eerder stadium ook al in de Tweede Kamer heb gedaan, geattendeerd op het feit dat de Wet raadgevend referendum aanzienlijke kosten met zich meebrengt. Dit gaat in het bijzonder om de kosten van de organisatie van een referendum.
Het kabinet draagt het voorstel houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum voor bekrachtiging voor, ten einde de tweede lezing niet onmogelijk te maken.
Het kabinet draagt het voorstel voor een Wet raadgevend referendum eveneens voor bekrachtiging voor. Het kabinet acht het van belang dat het vanaf het moment van inwerkingtreding van die wet voor eenieder duidelijk is onder welke voorwaarden een referendum kan worden gehouden. Die voorwaarden worden mogelijk binnen afzienbare termijn nog gewijzigd; de eerder genoemde leden van uw Kamer hebben immers een voorstel tot wijziging van de Wet raadgevend referendum, houdende opneming van een opkomstdrempel en een horizonbepaling, bij de Tweede Kamer aanhangig gemaakt (Kamerstuk 33 934). Het kabinet acht het vanuit het oogpunt van goed bestuur en behoorlijk wetgeven onwenselijk dat de mogelijkheid bestaat dat er binnen korte tijd na elkaar twee referenda worden georganiseerd, waarvoor verschillende voorwaarden gelden. Met het oog hierop zal de Wet raadgevend referendum niet eerder dan na afloop van de parlementaire behandeling van het voorstel tot wijziging van de Wet raadgevend referendum in het Staatsblad worden geplaatst. Daarnaast is het kabinet, zoals ik reeds gememoreerd heb in de Eerste Kamer, vanzelfsprekend van oordeel dat de inwerkingtreding van de wet zorgvuldig moet worden voorbereid. In de afgelopen periode heb ik hierover met de bij de uitvoering betrokken partners gesproken. Uit deze gesprekken is mij gebleken dat nog enige tijd nodig is om dit proces naar behoren af te ronden.
Met het oog hierop zal de Wet raadgevend referendum niet eerder dan in maart 2015 in het Staatsblad worden geplaatst. Inwerkingtreding vindt dan plaats op 1 juli 2015. Indien de parlementaire behandeling van het genoemde voorstel tot wijziging van de Wet raadgevend referendum in maart 2015 nog niet is afgerond, zal de Wet raadgevend referendum zo spoedig mogelijk na afloop daarvan in het Staatsblad worden geplaatst.
Een afschrift van deze brief heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk