Vastgesteld 15 september 2014
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zullen hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
1. Inleiding |
1 |
2. Opkomstdrempel |
2 |
3. Horizonbepaling |
3 |
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van wet van de leden Fokke, Voortman en Schouw tot wijziging van de Wet raadgevend referendum, houdende opneming van een opkomstdrempel en een horizonbepaling.
Deze leden begrijpen dat naar aanleiding van het debat over het wetsvoorstel inzake een raadgevend referendum in de Eerste Kamer de indieners een wijziging op het wetsvoorstel hebben ingediend. Moet het onderhavige wetsvoorstel worden opgevat als een novelle, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
De leden van de PvdA-fractie hebben met instemming kennis genomen van het voorliggend wetsvoorstel tot «reparatie» van de Wet raadgevend referendum. Gezien de beraadslaging in de Eerste Kamer en vooral gezien het feit dat de aan het woord zijnde leden voorstander waren en blijven van het raadgevend referendum, hopen zij dat de parlementaire behandeling er toe zal leiden dat dit instrument zo spoedig mogelijk beschikbaar zal komen. De leden van de PvdA-fractie hebben verder geen vragen of opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Overigens zijn deze leden van mening, dat de Wet raadplegend referendum ook met de voorgestelde wijzigingen een onge-lukkig instrument introduceert in het Nederlandse staatsrecht, omdat het de positie van het parlement en daarmee de representatieve democratie verzwakt.
Deze leden constateren met vreugde, dat de initiatiefnemers bij nader inzien het amendement-Van Toorenburg/Segers (TK 30 372, nr. 48) overnemen. Deze leden betoogden indertijd, dat het wetsvoorstel naar zijn aard een tijdelijk karakter behoort te hebben, omdat het bedoeld is als overbrugging totdat het correctief referendum in de Grondwet zal zijn vastgelegd. Hier is sprake van voortschrijdend inzicht en dat kan alleen maar worden toegejuicht, zo menen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het voorstel dat strekt tot wijziging van de Wet raadgevend referendum, houdende opneming van een opkomstdrempel en een horizonbepaling.
Zij zijn geen voorstander van de invoering van een raadgevend referendum zoals uitgebreid is gewisseld bij de behandeling van de oorspronkelijke wet. Deze leden achten het nagenoeg onmogelijk voor volksvertegenwoordigers om vrijblijvend om te gaan met de uitkomsten van een raadgevend referendum, waarmee het de facto dezelfde werking heeft als een decisief correctief referendum, dit echter voordat de volksvertegenwoordiging zelf een besluit heeft genomen.
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel dat een verbetering beoogt van het voorstel voor een Wet raadgevend referendum dat nu in de Eerste Kamer ter behandeling voorligt. Er leeft bij hen nog een aantal vragen.
Hoewel de leden van de VVD-fractie nooit een voorstander van het invoeren van referenda zijn geweest – zij hebben tegen het wetsvoorstel voor een raadgevend referendum (TK 30 372) gestemd – waren zij wel voorstander van het hanteren van een opkomstdrempel en een horizonbepaling. De amendementen die daar betrekking op hadden, hebben zij gesteund. Zij hebben verder geen vragen over dit wetsvoorstel. Zij bepalen hun standpunt op het moment dat het wetsvoorstel in stemming wordt gebracht.
De leden van de CDA-fractie constateren met instemming, dat de initiatiefnemers bij nader inzien het amendement overnemen dat al bij de plenaire behandeling van het oorspronkelijke wetsvoorstel raadgevend referendum in 2009 werd ingediend door de leden Griffith, Schinkelshoek en Anker (TK 30 372, nr. 25). Dit amendement beoogde een opkomstdrempel in te voeren die overeenkomt met de opkomstdrempel zoals indertijd vastgelegd in de Tijdelijke referendumwet. Deze leden menen, dat de initiatiefnemers met de voorgestelde opkomstdrempel laten zien, dat zij hun eigen voorstel serieus nemen.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om nader toe te lichten hoe het bezwaar, dat een raadgevend referendum de facto als een decisief referendum functioneert, is gewogen bij het vaststellen van de opkomst-drempel. Deze leden vragen bovendien in hoeverre de raadgeving anders is te waarderen bij een opkomst van bijvoorbeeld 29% dan bij een opkomst van bijvoorbeeld 32%. Deze leden hebben bij de eerdere wetsbehandeling veelvuldig gehoord dat de volksvertegenwoordiging hoffelijk zal moeten omgaan met de uitslag van het referendum, zij vragen hoe de voorgestelde opkomstdrempel bij deze hoffelijke omgang past.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat in het huidige wetsvoorstel het predikaat «raadgevende uitspraak tot afwijzing» verleend wordt indien een meerderheid van ten minste 30% van de kiesgerechtigden zich in afwijzende zin uitspreekt. Deze leden vragen hoe hierin uitdrukking wordt gegeven aan het feit dat daarmee slechts 15% van de kiesgerechtigden afwijzend adviseert. De leden van de ChristenUnie-fractie zien omgekeerd het gevaar dat indien meerdere malen de opkomstdrempel niet gehaald wordt, het instrument van het raadgevend referendum krachteloos wordt. Zij vragen de indieners om nader in te gaan op deze zorg. Deze leden vragen of er (internationaal) onderzoek is dat de keuze voor een bepaalde opkomst-drempel nader onderbouwt.
De leden van de SGP-fractie merken op dat zij in het verleden uit overtuiging tegen het oorspronkelijke wetsvoorstel TK 30 372 hebben gestemd, vanwege de inbreuk die het maakt op het vertegenwoordigende stelsel. Een opkomst-drempel is wel het minste dat verwacht mag worden bij een dergelijk voorstel voor een referendum. De leden van de SGP-fractie vinden dat dan ook een positieve verbetering.
Wel vragen deze leden of de door de indieners voorgestelde drempel niet te laag is. Een opkomst van 30 procent bij een dergelijk referendum kan nauwelijks als een goede afspiegeling worden gezien van de opvattingen die in de maatschappij leven.
Voor de leden van de SGP-fractie is ook de horizonbepaling een belangrijke verbetering van het wetsvoorstel. De vreemde keuze om zowel een gewone wet als een grondwetswijziging naast elkaar voor te stellen, wordt op deze manier enigszins genuanceerd. De indieners kiezen er nu voor om het vervallen van deze wet samen te laten gaan met de invoering van een Grondwetswijziging inzake het correctief referendum. De leden van de SGP-fractie constateren dat dit zou betekenen dat bij een afwijzen van de Grondwetsherziening door Tweede of Eerste Kamer geen sprake zal zijn van het vervallen van deze wet. Is deze constatering juist? Is het wel logisch om iets wat bedoeld is als een tijdelijke constructie, vooruitlopend op een Grondwetswijziging, in dat geval door te laten gaan? Is het niet logischer om te kiezen voor een harde horizonbepaling, waardoor dit wetsvoorstel automatisch vervalt na een bepaalde periode of voor een bepaling die gekoppeld is aan het afwijzen van de Grondwetswijziging door Tweede of Eerste Kamer? Zo niet, is het dan niet vreemd dat er in deze wet altijd verwezen zal blijven worden naar een Grondwetswijziging die er wellicht nooit komt?
De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen
De waarnemend griffier van de commissie, Hendrickx