Tijdens de plenaire behandeling op 8 april 2014 van het voorstel van wet, houdende regels inzake het raadgevend referendum (Wet raadgevend referendum) heeft de Eerste Kamer de initiatiefnemers verzocht om door middel van een nieuw wetsvoorstel te voorzien in twee aanvullingen op het voorgestelde wetsvoorstel Wet raadgevend referendum. De Wet raadgevend referendum is inmiddels aangenomen door de Staten-Generaal. De initiatiefnemers hebben zich bij brief d.d. 10 april 2014 (Kamerstukken I 2013/14, 30 372, G) bereid getoond de twee besproken aanvullingen te verwerken in de Wet raadgevend referendum door hieromtrent een reparatiewet aanhangig te maken. Het onderhavig wetsvoorstel dient om die toezegging gestand te doen.
De initiatiefnemers stellen voor om de Wet raadgevend referendum aan te vullen met een opkomstdrempel en een horizonbepaling.
Opkomstdrempel
De eerste aanvulling betreft een opkomstdrempel in de Wet raadgevend referendum. Gezien het adviserend karakter van die wet waren de initiatiefnemers aanvankelijk van mening dat er niet in een opkomstdrempel voorzien hoefde te worden. Op verzoek van de Eerste Kamer willen de initiatiefnemers met het onderhavige wetsvoorstel hierin toch voorzien. Naar de mening van de initiatiefnemers mag een opkomstdrempel aan de ene kant niet zo laag zijn dat de facto nauwelijks een drempel wordt opgeworpen. Daarmee zou de toezegging aan de Eerste Kamer niet gestand worden gedaan. Aan de andere kant zijn de initiatiefnemers van mening dat een dergelijke drempel de mogelijkheid van een geldige uitslag van een raadgevend referendum niet feitelijk onmogelijk mag maken. Bovendien zou een te hoge drempel afbreuk doen aan het adviserend karakter van de uitkomst van het raadgevend referendum. Immers, zo menen de initiatiefnemers, indien de uitkomst van een raadgevend referendum na het behalen van een hoge opkomstdrempel wordt vastgesteld, geldt die uitkomst weliswaar formeel als een advies, maar zal die uitkomst naar de mening van de initiatiefnemers moeilijker te negeren zijn en wordt de uitkomst daarmee wellicht bindender dan voor een advies wenselijk is.
Alles overwegende menen de initiatiefnemers dat voorzien zou moeten worden in een opkomstdrempel van 30% van de kiesgerechtigden. Met de nu voorgestelde drempel wordt, conform de bovengenoemde brief aan de Eerste Kamer, de uitslag van het raadgevend referendum geldig als een meerderheid zich in afwijzende zin tegen een wet heeft uitgesproken en tevens tenminste 30% van de kiesgerechtigden een stem heeft uitgebracht.
Horizonbepaling
De tweede aanvulling betreft het naast elkaar bestaan van twee verschillende referendumwetten. De huidige Wet raadgevend referendum voorziet niet in een horizonbepaling. Vanuit de Eerste Kamer werd echter de wens geuit om te waarborgen dat de Wet raadgevend referendum vervalt op het moment dat het (grond)wettelijk mogelijk is een bindend correctief referendum te houden.
Naar de mening van de initiatiefnemers zouden een raadgevend en een correctief referendum als zijnde twee eigenstandige vormen van het referendum, naast elkaar kunnen bestaan. De uitslag van een raadgevend referendum levert een advies op over een wet aan de wetgever, terwijl de uitslag van een correctief referendum bindend is. Wel erkennen de initiatiefnemers dat op het moment dat het – meer verstrekkende – correctief referendum mogelijk is, het raadgevend referendum aan kracht verliest. Gehoord de wens vanuit de Eerste Kamer willen de initiatiefnemers daarom in de Wet raadgevend referendum een zogenoemde horizonbepaling opnemen die inhoudt dat die wet komt te vervallen op het moment dat het correctief referendum daadwerkelijk gehouden kan worden. Dat is het geval zodra het voorstel tot wijziging van de Grondwet inzake het correctief referendum (na de tweede lezing) en de noodzakelijke uitvoeringswetgeving, met inbegrip van de wetgeving waarin de hoogte van de in het grondwetsvoorstel genoemde drempels wordt bepaald, in werking zijn getreden.
De Wet raadgevend referendum zal rond 1 januari 2015 in werking treden. De initiatiefnemers streven ernaar het onderliggende reparatiewetsvoorstel tegelijk met de Wet raadgevend referendum of zo spoedig mogelijk daarna in werking te laten treden.
Financiële gevolgen
Beide voorgestelde wijzigingen van de Wet raadgevend referendum hebben geen financiële gevolgen.
Artikel I, onderdeel A
Ingevolge artikel 3 van de huidige Wet raadgevend referendum geldt de uitslag van een referendum als een raadgevende uitspraak tot afwijzing, indien een meerderheid zich in afwijzende zin uitspreekt. Onderdeel A van artikel I van dit wetsvoorstel strekt ertoe hier een opkomstdrempel aan toe te voegen. De uitslag van het referendum geldt alleen dan als een raadgevende uitspraak tot afwijzing, indien een meerderheid zich in afwijzende zin uitspreekt en de opkomst bij het referendum ten minste dertig procent van het totale aantal kiesgerechtigden bedraagt. In artikel 80 van de Wet raadgevend referendum is reeds bepaald dat het centraal stembureau in het kader van de vaststelling van de uitslag van het referendum ook de opkomst vaststelt.
Artikel I, onderdeel B
Dit onderdeel introduceert een horizonbepaling die inhoudt dat de Wet raadgevend referendum komt te vervallen op het moment dat het correctief referendum daadwerkelijk gehouden kan worden. Dat is het geval als de tweede lezing van het voorstel tot wijziging van de Grondwet inzake het correctief referendum en de noodzakelijke uitvoeringswetgeving, met inbegrip van de wetgeving waarin de hoogte van de in het grondwetsvoorstel genoemde drempels wordt bepaald, in werking zijn getreden.
Het nieuwe tweede lid van artikel 128 voorziet in overgangsrecht dat geldt ten aanzien van referendumprocedures die al zijn gestart voor het vervallen van de wet. De bepaling is ontleend aan (artikel 171, tweede lid, van) de destijds geldende Tijdelijke referendumwet.
Artikel II
In artikel II van het wetsvoorstel is de inwerkingtredingsbepaling opgenomen. Bepaald is dat de wet in werking treedt op het tijdstip waarop de Wet raadgevend referendum in werking treedt. Indien het wetsvoorstel pas daarna tot wet wordt verheven, kan deze wet op grond van de Wet raadgevend referendum aan een referendum worden onderworpen. Met het oog op artikel 8 van de Wet raadgevend referendum is daarom bepaald dat de wet in dat geval in werking treedt met ingang van de eerste dag van de derde kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
Fokke
Voortman
Schouw