Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 januari 2015
Aanleiding
Op 12 juni 2014 hebben uw leden Lucas (VVD) en Jadnanansing (PvdA) een motie ingediend over de toelating van leerlingen tot het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) (Handelingen II 2013/14, nr. 93, item 8).De tekst van deze motie luidt: «De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken of en op welke termijn ook leerlingen van 16 en 17 jaar met een startkwalificatie, die hun vakkenpakket willen verbreden ten behoeve van hun vervolgopleiding, toegang kunnen krijgen tot het VAVO en de Kamer hierover dit najaar te informeren» (Kamerstuk 33 911, nr. 18).
Op 18 december vorig jaar ontving ik van uw Kamer een rappelbrief inzake de uitvoering van deze motie. Mijn antwoord treft u hieronder aan.
Het Ministerie van OCW krijgt zelf ook signalen van vo-scholen dat minderjarige havisten en vwo’ers in de knel komen met hun gekozen profiel. Recentelijk was er bijvoorbeeld nog een jonge haviste die in de loop van haar examenjaar constateerde dat zij een andere vervolgopleiding dan eerst door haar gewenst wilde kiezen, maar dat zij met een ander profiel daartoe een betere startpositie in het hbo zou hebben. Normaal gesproken investeren VO-scholen via loopbaanoriëntatie en -begeleidingstrajecten in de pakket- en studiekeuze van hun leerlingen, maar in een enkel geval komt een leerling desondanks toch op een laat moment tot voortschrijdend inzicht. Deze jonge leerlingen met een startkwalificatie zouden dan idealiter geen hinder in hun opleidingsloopbaan moeten ondervinden. Ik vind het van belang hierbij vanuit de mogelijkheden voor de leerling te denken en niet vanuit het systeem.
Besluit
Mede op basis van de in de bijlage beschreven onderzoeksuitkomsten heb ik besloten om het Besluit samenwerking vo-bve aan te passen teneinde minderjarige leerlingen, die reeds in het bezit zijn van een startkwalificatie, door middel van uitbesteding door hun vo-school toegang tot het vavo te verlenen. Hiermee bied ik jonge, getalenteerde vo-leerlingen alsnog een kans om met hun voorkeursopleiding te starten. Ik streef ernaar deze wijziging met ingang van het schooljaar 2016/2017 in werking te laten treden.
Uitwerking
Ik ga met de wijziging van het Besluit samenwerking vo-bve aan de slag. Over de wijziging van deze amvb en bijbehorende uitwerkingsaspecten zal ik uw Kamer te zijner tijd informeren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Onderzoek
Het door uw Kamer gevraagde onderzoek is uitgevoerd door medewerkers van mijn beleidsdirecties VO en MBO, in samenwerking met DUO, en heeft zich gericht op de volgende hoofdvragen:
1. Hoeveel minderjarige havisten en vwo’ers met een diploma willen gebruik gaan maken van deze maatregel?
2. Hoe denken de instellingen die het mogelijk betreft over deze maatregel?
3. Welke ongewenste effecten en risico’s kan voorgestelde maatregel met zich brengen?
4. Welke alternatieven zijn er voor de beschreven doelgroep beschikbaar?
5. Met welke relevante ontwikkelingen dient overig nog rekening te worden gehouden?
Deze vragen worden hieronder beantwoord.
Ad 1) Aantal leerlingen
Omdat dit onderzoek een nog niet bestaande maatregel betreft, is het op basis van de beschikbare cijfers niet mogelijk om te achterhalen hoeveel jongeren van deze maatregel gebruik zouden willen maken. Jaarlijks behalen circa 24.000 minderjarige leerlingen hun havo- of vwo-diploma. Van dit aantal stroomden in 2011/2012 18.314 leerlingen door naar het hbo of het wo. DUO beschikt wel over cijfers van meerderjarige gediplomeerde havisten en vwo’ers die naar het vavo doorstroomden. Dit betrof in de afgelopen jaren minder dan 0,3 procent van de havisten en 0,04 procent van de vwo’ers. Deze cijfers tonen aan dat de populatie met startkwalificatie voor wie het vavo al wel open staat, hier nauwelijks gebruik van maakt. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat ook de groep minderjarige leerlingen die van de voorgestelde maatregel gebruik gaat maken, klein is.
Ad 2) Opvatting scholen en instellingen
De motie is ambtelijk besproken met het landelijk platform van vavo-instellingen, met de MBO Raad en de VO-raad tegen de achtergrond van de discussie over verruiming en flexibilisering in het voortgezet onderwijs in het kader van het Sectorakkoord VO (april 2014). Uit dit overleg werd duidelijk dat, mede door de aanstaande leerlingendaling in het vo en mbo, zowel vo-scholen als vavo-instellingen meer mogelijkheden zouden willen hebben om gediplomeerde leerlingen te kunnen bedienen.
In het licht van die discussie zou het tevens wenselijk zijn dat ouders en leerlingen de keuze hebben om te bepalen waar de ontbrekende vakken gevolgd worden. Voor de ene leerling ligt het vavo voor de hand, voor de andere leerling het reguliere vo.
Ad 3) Neveneffecten en risico’s
De financiële effecten van deze maatregel zijn naar verwachting klein gezien het geringe aantal leerlingen dat waarschijnlijk gebruik gaat maken van deze maatregel. Voor het onderwijs op de vavo-instellingen voor leerlingen die zich rechtstreeks inschrijven, is een vast landelijk budget beschikbaar (€ 58 mln per jaar). Het aantal vavo-leerlingen bedraagt momenteel ca. 7.600. Het openstellen van het vavo-onderwijs voor minderjarigen met een startkwalificatie leidt naar verwachting tot een kleine stijging van het aantal leerlingen. Bij uitbesteding verloopt de bekostiging via de VO-school en is er geen effect op het macrobudget.
Ad 4) Alternatieven
De volgende alternatieven bestaan voor leerlingen die zich bevinden in de situatie van de eerder geschetste casus:
• De leerling keert terug naar zijn eigen vo-school en doet het volledige jaar (met een nieuw profiel) over, dit omdat het vo-onderwijs geen deelexamens kent. Nadeel bij dit alternatief is dat de vo-school geen bekostiging voor de leerling ontvangt, omdat een leerling niet tweemaal dezelfde voltijds-opleiding bekostigd mag volgen.
• De leerling doet staatsexamen in de ontbrekende vakken. Nadeel bij deze optie is dat staatsexamens alleen bestaan uit een schoolexamen en een centraal examen per vak; de leerling is aangewezen op zelfstudie.
• De leerling volgt particulier onderwijs, eventueel per vak. Aan particuliere aanbieders hangt echter een behoorlijk prijskaartje. Daarnaast heeft niet iedere particuliere aanbieder een examenlicentie, waardoor de leerling alsnog gebruik moet maken van de staatsexamenroute.
• De leerling volgt bij de gewenste vervolgopleiding een zomer- of bijspijkercursus om eventuele deficiënties in te halen. Niet iedere vervolgopleiding kent echter deze mogelijkheid.
Ad 5) Relevante ontwikkelingen
VO-scholen zijn in toenemende mate op zoek naar effectievere en flexibele leerroutes, dit vanuit de wens tot het voorkomen van voortijdig schoolverlaten, het stimuleren van excellentie, het inspelen op leerlingendaling en/of het bieden van passend onderwijs aan alle leerlingen. In het sectorakkoord tussen mijn ministerie en de VO-raad van april 2014 is afgesproken dat deze partijen gezamenlijk inventariseren of de huidige wet- en regelgeving voldoende ruimte biedt voor verruiming en flexibilisering in het voortgezet onderwijs. Momenteel wordt geïnventariseerd aan welke maatwerkarrangementen (binnen de sector of sectoroverstijgend) behoefte is.
Uit de eerste inventariserende gesprekken komt de wens naar voren om deelexamens in het vo mogelijk te maken; een mogelijkheid die het vo nu niet kent. In de komende periode wordt nader onderzocht of de introductie van deelexamens in het vo een meerwaarde heeft. Indien deze meerwaarde wordt bevestigd, dan bieden die toekomstige deelexamens in het vo mogelijk een oplossing voor casussen waarop de motie is gebaseerd. Indien wordt besloten tot de introductie van deelexamens in het vo, dan betreft dit echter een stelselwijziging met ingrijpende verandering van wet- en regelgeving die een aantal jaren kan duren. Uw Kamer wordt in het voorjaar van 2015 over deze inventarisatie geïnformeerd.