Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om een specifieke uitkering educatie in te voeren, de verplichte besteding van educatiegelden bij regionale opleidingencentra te laten vervallen en in verband daarmee de Wet participatiebudget, de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Les- en cursusgeldwet aan te passen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet participatiebudget wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsbepaling van «Onze Ministers» vervalt: en Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
2. De begripsbepaling van «opleiding educatie» vervalt.
3. In de begripsbepaling van «participatievoorziening» vervalt: opleiding educatie of.
4. De begripsbepaling van «regionaal opleidingencentrum» vervalt.
B
In artikel 2, derde lid, wordt «drie berekeningen» vervangen door: twee berekeningen.
C
Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt «opleidingen educatie of» en de tweede volzin.
2. In het tweede lid vervalt: of opleidingen educatie.
3. In het vierde lid vervalt de dubbele punt, onderdeel a en de aanduiding van onderdeel b.
4. In het vijfde lid vervalt: opleidingen educatie of.
D
In artikel 7, eerste lid, wordt «de doelen van educatie en» vervangen door: het doel van.
E
Artikel 14 vervalt.
De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1.1.1, onderdeel aa, vervalt.
B
Artikel 1.3.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de komma aan het eind van onderdeel a vervangen door «en», wordt «, en» aan het eind van onderdeel b vervangen door een punt en vervalt onderdeel c.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Aan regionale opleidingencentra kunnen een of meer opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs worden verzorgd, indien de desbetreffende instelling op 1 augustus 2012 geen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs verzorgde.
3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «derde en vierde lid» vervangen door «derde lid» en vervalt: of Nederlands als tweede taal I en II.
C
In artikel 1.3.2a, tweede lid, en artikel 1.3.3, tweede lid, wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid.
D
In artikel 1.3.5, onderdeel b, wordt «in het bijzonder door het zorgdragen voor een zorgvuldige afstemming tussen opleidingen voor educatie en beroepsopleidingen» vervangen door: in het bijzonder door het zorgdragen voor een zorgvuldige afstemming tussen opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs en beroepsopleidingen.
E
Artikel 1.4a.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «titel 2, titel 4 voor zover het betreft de artikelen 7.4.3, 7.4.4 en 7.4.7, en titel 6, en eveneens in acht neemt hetgeen is bepaald in artikel 8.1.1d, eerste volzin» vervangen door: «titel 2 en titel 4, voor zover het betreft de artikelen 7.4.3, 7.4.4 en 7.4.7, en eveneens in acht neemt hetgeen is bepaald in artikel 8.1.1d.
2. In het derde lid vervalt: of een bedrag als bedoeld in artikel 2.3.3.
F
In het opschrift van hoofdstuk 2, titel 3, wordt «Uitkering educatie» vervangen door: Aanbod en uitkering educatie.
G
De artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.4 worden vervangen door:
1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor een aanbod van opleidingen educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f, met voldoende aandacht voor alle doelgroepen.
2. Voor de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taak werken de colleges van burgemeester en wethouders samen binnen bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regio’s. Bij ministeriële regeling wordt voor elke regio een contactgemeente aangewezen.
3. Het college van burgemeester en wethouders van een contactgemeente vervult coördinerende taken met het oog op het aanbod van opleidingen educatie als bedoeld in het eerste lid. In dat verband
a. draagt het college in overleg met de colleges van burgemeester en wethouders in de overige gemeenten in de regio zorg voor de totstandkoming van een regionaal programma van educatievoorzieningen,
b. maakt het college afspraken met aanbieders van opleidingen educatie, overeenkomstig het regionaal programma, bedoeld onder a, en
c. coördineert het college de overige werkzaamheden die verband houden met de uitvoering van het regionaal programma.
4. Het overleg, bedoeld in het derde lid, onder a, heeft in elk geval betrekking op de behoefte aan educatievoorzieningen in de gemeenten in de regio en de wijze waarop in deze behoefte zal worden voorzien.
1. Onze Minister verstrekt ten behoeve van de taak van de colleges van burgemeester en wethouders in de betreffende regio aan de contactgemeenten een uitkering. De uitkering wordt, binnen het raam van de door de begrotingswetgever beschikbaar gestelde middelen, berekend aan de hand van voor elke gemeente gelijkelijk geldende maatstaven.
2. De contactgemeente draagt er zorg voor dat de doelgroepen in alle gemeenten in de betreffende regio overeenkomstig het regionaal programma, bedoeld in het artikel 2.3.1, derde lid, onder a, gebruik kunnen maken van de educatievoorzieningen die met behulp van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, tot stand zijn gekomen.
3. De uitkering wordt vastgesteld in september voorafgaande aan het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de berekeningswijze en de betaalbaarstelling van de uitkering.
1. Het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente biedt aan personen uit de doelgroep opleidingen educatie aan overeenkomstig het regionaal programma. Daarbij geldt dat opleidingen educatie alleen kunnen worden aangeboden aan personen van achttien jaar of ouder die ingezetene zijn van een gemeente in de desbetreffende regio.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorwaarden worden gesteld waaronder de kosten van opleidingen educatie, niet zijnde uitvoeringskosten, ten laste van de uitkering, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, kunnen worden gebracht.
1. Het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente legt verantwoording af aan Onze Minister over de uitvoering van deze wet, op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.
2. Indien uit de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, blijkt dat de uitkering, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, niet volledig of onrechtmatig is besteed, wordt de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door Onze Minister teruggevorderd. Onze Minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente.
3. Indien de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, niet volledig door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is ontvangen binnen dertien maanden na het kalenderjaar waarop zij betrekking heeft, wordt de uitkering teruggevorderd. Indien volledige terugvordering naar het oordeel van Onze Minister leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, stelt Onze Minister de terugvordering op een lager bedrag vast. Onze Minister doet binnen drie maanden na afloop van de dertien maanden, bedoeld in de eerste volzin, mededeling van terugvordering aan het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de terugvordering, bedoeld in het tweede en derde lid, alsmede over de verdeling van de teruggevorderde gelden. Daarbij kan worden bepaald dat een gedeelte van het niet bestede deel van de uitkering niet wordt teruggevorderd.
1. Het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens die betrekking hebben op het aanbod bedoeld in artikel 2.3.1, eerste lid, teneinde deze in staat te stellen een zorgvuldig en samenhangend beleid met betrekking tot educatie te voeren en zijn stelselverantwoordelijkheid te waarborgen. De gegevens worden kosteloos verstrekt.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot:
a. de verstrekking van de in het eerste lid bedoelde gegevens en
b. de betaling van de uitkering, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, indien het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente de in het eerste lid bedoelde gegevens niet of niet tijdig verstrekt dan wel de kwaliteit van die gegevens te kort schiet.
H
Het opschrift van hoofdstuk 2, titel 3, en de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 worden vervangen door:
1. Het college van burgemeester en wethouders draagt zorg voor een aanbod van opleidingen educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder b tot en met f, met voldoende aandacht voor alle doelgroepen.
2. Voor de vervulling van hun in het eerste lid bedoelde taak werken de colleges van burgemeester en wethouders samen binnen bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regio’s.
1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt desgevraagd aan Onze Minister gegevens die betrekking hebben op het aanbod bedoeld in artikel 2.3.1, eerste lid, teneinde deze in staat te stellen een zorgvuldig en samenhangend beleid met betrekking tot educatie te voeren en zijn stelselverantwoordelijkheid te waarborgen. De gegevens worden kosteloos verstrekt.
2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de verstrekking van de in het eerste lid bedoelde gegevens.
I
Artikel 2.3.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «educatie» vervangen door: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
2. In het eerste lid wordt «de educatie» vervangen door: het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
J
Artikel 2.3.6a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een opleiding educatie» vervangen door: een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
2. In het tweede lid wordt in de aanhef «een opleiding educatie» vervangen door «een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs» en komt onderdeel e te luiden:
e. het programma voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vakken);.
3. In het derde lid vervalt de laatste volzin.
4. In het zevende en achtste lid wordt «een opleiding educatie» telkens vervangen door: een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
K
Artikel 2.3.6c wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt «educatie» vervangen door: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
2. In het derde lid wordt «een opleiding educatie» vervangen door: een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
L
In de aanhef van artikel 2.3.6d wordt «een opleiding educatie» vervangen door: een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
M
Aan artikel 7.3.1 wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidend:
4. De opleidingen, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met e, zijn gericht op volwassenen die niet inburgeringsplichtig zijn in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet inburgering.
N
Artikel 8.1.1d komt als volgt te luiden:
O
In artikel 8.1.3, tweede lid, wordt «de opleiding educatie of het deel van de opleiding educatie» vervangen door: dan wel de opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs of een deel daarvan.
P
In artikel 8.1.8a, eerste lid, wordt «de educatie» vervangen door: het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
Q
In artikel 8.2.1, vijfde lid, wordt «een opleiding educatie» vervangen door: een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
R
In artikel 8.3.1, eerste lid, wordt «de educatie» vervangen door: het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
In artikel 1, onderdeel f, onder 4°, van de Les- en cursusgeldwet wordt «een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, of artikel 7.3.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, anders dan bedoeld in onderdeel e,» vervangen door: een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, of artikel 7.3.1, eerste lid, onder a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, anders dan bedoeld in onderdeel e,.
1. Artikel 14 van de Wet participatiebudget, de artikelen 1.3.1 en 2.3.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 1, onderdeel f, onder 4°, van de Les- en cursusgeldwet en artikel 15, eerste lid, onder d en e, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 zoals luidend op 31 december 2014 zijn van overeenkomstige toepassing op de besteding van
a. ten minste 75% van de uitkering die een contactgemeente in 2015 ontvangt op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,
b. ten minste 50% van de uitkering die een contactgemeente in 2016 ontvangt op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en
c. ten minste 25% van de uitkering die een gemeente in 2017 ontvangt op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.
2. Van de percentages, bedoeld in het eerste lid, kan worden afgeweken voor zover het college van burgemeester en wethouders van de contactgemeente daarover overeenstemming heeft bereikt met de instelling waarmee een college van burgemeester en wethouders van een gemeente in de betreffende regio een overeenkomst uitkering educatie als bedoeld in artikel 2.3.4 van de Wet educatie en beroepsonderwijs heeft gesloten voor het kalenderjaar, voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet.
3. Indien de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in de betreffende regio met twee of meer instellingen een overeenkomst uitkering educatie hebben gesloten voor het kalenderjaar, voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, wordt het tweede lid voor elk van die instellingen toegepast naar rato van de educatiebedragen die voor dat jaar aan de betreffende instelling zijn betaald.
De artikelen 1, 2, 3, 7 en 14 van de Wet participatiebudget, 1.1.1, 1.3.1, 1.3.5, 2.3.1, 2.3.3, 2.3.4, 2.3.6, 2.3.6a, 2.3.6c, 2.3.6d, 7.3.1, 8.1.1d, 8.1.3, 8.1.8a, 8.2.1 en 8.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en 1 van de Les- en cursusgeldwet zoals luidend op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet blijven van toepassing op uitkeringen en opleidingen educatie die betrekking hebben op de periode voor de inwerkingtreding van deze wet.
Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
1. Deze wet treedt met uitzondering van artikel II, onderdeel H, in werking met ingang van 1 januari 2015. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2014, treedt deze wet in met uitzondering van artikel II, onderdeel H, in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2. Artikel II, onderdeel H, treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,