Ontvangen 1 juli 2014
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Het in artikel VIII, onderdeel A, voorgestelde subonderdeel 1, komt te luiden:
1. In onderdeel 1° wordt in het onderdeel dat betrekking heeft op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren na «44,» ingevoegd «81b, 81c,» en wordt in het onderdeel dat betrekking heeft op de Wet dieren, na «de artikelen 2.2, vijfde lid, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen a en e» ingevoegd: en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op regels als bedoeld in onderdeel e.
B
In het voorgestelde artikel XXIII worden na onderdeel A zes onderdelen ingevoegd, luidende:
Aa
Na artikel 81 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk VIIa. Uitvoering EU-rechtshandelingen bewaking en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers
Artikel 81a
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. EU-besluit: besluit als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
b. EU-rechtshandeling: EU-verordening, EU-richtlijn, of EU-besluit;
c. EU-richtlijn: richtlijn als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
d. EU-verordening: verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2. Dit hoofdstuk is van toepassing op de uitvoering van EU-rechtshandelingen betreffende de bewaking en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers die krachtens de artikelen 114, 168, 169 of 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn vastgesteld en krachtens die rechtshandelingen vastgestelde EU-rechtshandelingen.
Artikel 81b
Het is verboden te handelen in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
Artikel 81c
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van EU-verordeningen of EU-besluiten.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ter implementatie van EU-richtlijnen.
3. De regels, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen betrekking hebben op:
a. de aanwijzing van een bevoegde instantie;
b. de aanwijzing of erkenning van een laboratorium;
c. het doen van onderzoek naar, het bewaren van gegevens over, het verzamelen en ter beschikking stellen van onderzoeksresultaten met betrekking tot de aanwezigheid van zoönosen en zoönoseverwekkers, antimicrobiële resistentie bij zoönoseverwekkers en bij andere verwekkers, wanneer deze een gevaar opleveren voor de volksgezondheid.
4. De regels, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
5. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid wordt Ons gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Ab
In artikel 86, zesde lid, wordt «krachtens artikel 92» vervangen door: krachtens de artikelen 91a, 91h of 92.
Ac
Artikel 91a wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers bij varkens waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden, en.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de varkensheffing, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. voor varkens op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;
b. andere dierziekten bij varkens, of
c. ziekten die door varkens kunnen worden overgebracht op de mens en die alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van artikel 103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
Ad
Artikel 91d wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt in dat lid de zinsnede «met ingang van 1 januari van het in artikel 91a, tweede lid, bedoelde kalenderjaar» vervangen door: met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding als bedoeld in artikel 91a, tweede lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de varkensheffing tevens worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel XXIII, onderdeel Ac, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het desbetreffende tarief.
Ae
Artikel 91h wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers bij andere dieren dan varkens waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU- besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden, en.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;
b. andere dierziekten bij andere diersoorten dan de diersoort varken, of
c. ziekten die door andere diersoorten dan de diersoort varken kunnen worden overgebracht op de mens en die alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van artikel 103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
Af
Artikel 91i wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt in dat lid de zinsnede «met ingang van 1 januari van het in artikel 91h, tweede lid, bedoelde kalenderjaar» vervangen door: met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding als bedoeld in artikel 91h, tweede lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de heffing tevens worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel XXIII, onderdeel Ae, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het desbetreffende tarief.
Ag
Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers, en.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;
b. andere dierziekten, of
c. ziekten die door dieren kunnen worden overgebracht op de mens en die alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van artikel 103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
Ah
Artikel 92a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt in dat lid de zinsnede «met ingang van 1 januari van het in artikel 92, tweede lid, bedoelde kalenderjaar» vervangen door: met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding als bedoeld in artikel 92, tweede lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de heffing tevens worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel XXIII, onderdeel Ag, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het desbetreffende tarief.
Ai
Artikel 95c wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt na «krachtens artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten,» ingevoegd: andere dierziekten of ziekteverschijnselen,.
2. Onder verlettering van de onderdelen d en e tot onderdelen e en f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. terzake van door Onze Minister gemaakte kosten met het oog op tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden;.
C
Na artikel XXV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXVa
Artikel 41 van de Meststoffenwet vervalt.
D
Het voorgestelde artikel XXVIII wordt als volgt gewijzigd:
1. Na onderdeel E wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ea
Artikel 7.2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel i, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. de vergoeding van kosten voor het opnemen en verwerken van gegevens in de registers.
2. Na onderdeel J wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
K
Artikel 11.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het in onderdeel A opgenomen artikel 1, eerste lid, komt de begripsomschrijving van Onze Minister te luiden: Onze Minister van Economische Zaken.
2. Het in onderdeel D opgenomen artikel 91a wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
b. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet dieren is gehouden, voor zover die maatregelen dienen ter bestrijding van kosten die noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor varkens op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, en.
c. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de varkensheffing, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. voor varkens op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, of
b. andere dierziekten bij varkens.
3. Het in onderdeel E opgenomen artikel 91h wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
b. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet dieren is gehouden, voor zover die maatregelen dienen ter bestrijding van kosten die noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, en.
c. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, of
b. andere dierziekten bij andere diersoorten dan de diersoort varken.
4. Onderdeel G komt te luiden:
G
Artikel 92, eerste en tweede lid, komen te luiden:
1. Terzake van het verhandelen, vervoeren of slachten van dieren, het produceren, vervoeren of verhandelen van dierlijke producten of het bereiden van diervoeder, dan wel terzake van het anders dan op een bedrijf houden van dieren, kunnen bij algemene maatregel van bestuur, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur, heffingen worden ingevoerd die worden geheven van personen of rechtspersonen, dan wel samenwerkingsverbanden van personen of rechtspersonen, welke heffingen dienen ter bestrijding van de kosten:
a. bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet dieren en de kosten van de vergoeding, bedoeld in artikel 9.9, derde lid, van de Wet dieren, voor zover die kosten noodzakelijk zijn;
b. van de tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 9.6, eerste lid, artikel 9.10 en artikel 9.11, van de Wet dieren;
c. van door Onze Minister getroffen maatregelen als bedoeld in hoofdstuk 5, paragraaf 2, van de Wet dieren, voor zover die kosten noodzakelijk zijn, waartoe tevens gerekend worden de kosten van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van die ziekten in Nederland;
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet dieren gehouden is, voor zover die maatregelen noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, en
e. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van de heffingen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, of
b. andere dierziekten.
E
Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, wordt in het voorgestelde artikel XXXVII een lid ingevoegd, luidende:
4. Ingeval krachtens het eerste lid rechten en verplichtingen uit arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht overgaan, gaan die overeenkomsten ongewijzigd over als rechtsverhouding naar burgerlijk recht en ontstaat geen overheidswerkgeverschap of overheidswerknemerschap als bedoeld in artikel 1, onderdelen i en j, van de Werkloosheidswet.
F
Het voorgestelde artikel XXXVIII wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Indien krachtens artikel XXXVII, eerste lid, baten van de in dat lid, onderdelen c, g, i en k, bedoelde bedrijfslichamen overgaan die krachtens een heffing zijn verkregen met het oog op het weren of bestrijden van dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen, worden die baten op het in artikel XXXVII, eerste lid, bedoelde tijdstip geboekt op de rekening van het Diergezondheidsfonds, bedoeld in artikel 95a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, voor zover Onze Minister op dat tijdstip regels heeft gesteld omtrent het weren of bestrijden van de desbetreffende dierziekte, zoönose of ziekteverschijnsel.
2. In het tweede lid wordt «de besmettelijke dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen» vervangen door: dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen.
Deze nota van wijziging wijzigt het voorstel voor een Wet tot opheffing bedrijfslichamen (hierna: het wetsvoorstel). Deze wijzigingen worden hieronder toegelicht.
Onderdelen A en B
Onderdeel A en onderdeel B, onderdeel Aa
Het Productschap Pluimvee en Eieren en het Productschap Diervoeder hebben in medebewind regelgeving vastgesteld ten behoeve van de bewaking en bestrijding van zoönosen. Met deze regels wordt uitvoering gegeven aan Richtlijn 2003/99/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 november 2003 inzake de bewaking van zoönosen en zoönoseverwekkers en houdende wijziging van Beschikking 90/424/EEG van de Raad en intrekking van richtlijn nr. 92/117/EEG van de Raad (PbEU 2003, L 325) (hierna: richtlijn 2003/99/EG) en Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325) (hierna: verordening (EG) nr. 2160/2003).
De wettelijke grondslag die wordt gebruikt om uitvoering te geven aan richtlijn 2003/99/EG en verordening (EG) nr. 2160/2003 is artikel 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd). Dat artikel kan, ter uitvoering van Europese regelgeving, als basis dienen om af te wijken van bepalingen van de Gwwd. Met onderdeel Aa wordt een meer adequate basis gecreëerd voor overname van de genoemde regelgeving over de bewaking en bestrijding van zoönosen. Daartoe wordt in de Gwwd een hoofdstuk VIIa ingevoegd. In 2007 en 2008 is de Gwwd op vergelijkbare wijze gewijzigd om uitvoering te kunnen geven aan Europese regelgeving over dierlijke bijproducten en honden- en kattenbont (Kamerstukken II 2005/06, 30 568, nr. 2. Inmiddels geldt de Wet dieren als basis voor die regelgeving). Het nieuwe hoofdstuk VIIa is naar het model van die wijzigingen opgezet.
De reikwijdte van hoofdstuk VIIa wordt bepaald in artikel 81a, tweede lid. Hoofdstuk VIIa is van toepassing op de uitvoering van EU-rechtshandelingen betreffende de bewaking en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers die zijn vastgesteld krachtens de artikelen 114, 168, 169 of 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en krachtens die rechtshandelingen vastgestelde EU-rechtshandelingen. Het voorgestelde artikel 81b bevat een verbod om te handelen in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen. Verder kan het voor de uitvoering van EU-rechtshandelingen nodig zijn om nadere regels te stellen. Dergelijke regels kunnen in de eerste plaats op de hoofdstukken II, VII en IX van de Gwwd worden gebaseerd. In aanvulling daarop wordt met artikel 81c, eerste en tweede lid, een basis gecreëerd om specifieke regels te kunnen stellen ter uitvoering van EU-rechtshandelingen. Zo is het, om uitvoering te kunnen geven aan EU-verordeningen en -besluiten, nodig om bevoegde instanties aan te wijzen. EU-richtlijnen kunnen in de meeste gevallen worden geïmplementeerd op grond van de reguliere artikelen van de Gwwd. Dat is anders bij richtlijn 2003/99/EG, die voornamelijk tot de lidstaten gerichte informatieverplichtingen voor zoönosen en zoönoseverwekkers bevat. Ter implementatie van deze richtlijn moet worden geregeld wie de bevoegde instantie is en moet worden voorzien in de aanwijzing van laboratoria. Verder is het nodig om in een grondslag te voorzien, waarmee uitvoering kan worden gegeven aan een bewakingsprogramma dat de Europese Commissie ingevolge artikel 5 van richtlijn 2003/99/EG kan vaststellen. Voor een dergelijk programma kan artikel 17 van de Gwwd, eventueel in samenhang met artikel 103 van die wet, slechts als basis dienen voor zover dat programma dient ter voorkoming van overbrenging van een aangewezen besmettelijke dierziekte of zoönose. Omdat op voorhand niet te zeggen valt of zo’n bewakingsprogramma aan dat criterium voldoet, wordt voorgesteld om hiervoor een zelfstandige grondslag vast te stellen.
De bevoegdheid om nadere regels te stellen voor de uitvoering van EU-verordeningen en besluiten zal worden toegekend aan de Minister van Economische Zaken. Het gaat hierbij om voorschriften waar op nationaal niveau geen beleidsmatige keuzes hoeven te worden gemaakt. Is die ruimte er wel, dan zullen de hoofdstukken II, VII en IX van de Gwwd als grondslag voor deze regels dienen. Aanvullende nationale regels mogen vanzelfsprekend geen afbreuk doen aan het beschermingsniveau dat met de betreffende EU-verordening of -besluit wordt bewerkstelligd. De implementatie van Europese richtlijnen, die veelal ruimte laten voor nationaal beleid, geschiedt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. In beide gevallen wordt de bevoegdheid tot het stellen van nadere regels beperkt tot de onderwerpen die zijn opgenomen in artikel 81c, derde lid. Omdat zoönosen (ook) de gezondheid van de mens kunnen aantasten, is het wenselijk om, net als in hoofdstuk II, afdeling 3, van de Gwwd is gebeurd, expliciet tot uitdrukking te brengen dat de betreffende regelgeving een gedeelde verantwoordelijkheid is van de Minister van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De vaststelling van die regels door de Minister van Economische Zaken, dan wel een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur, vindt derhalve ingevolge het vierde en vijfde lid plaats in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Onderdeel A van de nota van wijziging regelt met een wijziging van artikel VIII, onderdeel A, subonderdeel 1, dat overtredingen van het voorgestelde hoofdstuk VIIa van de Gwwd een economisch delict zijn als bedoeld in artikel 1, subonderdeel 1, van de Wet op de economische delicten. Daarmee wordt aangesloten bij de overige voorschriften van de Gwwd betreffende dierziekten.
Onderdeel B, onderdeel Ab
Met deze wijziging wordt een omissie hersteld. Niet alleen in het kader van een heffing op basis van artikel 92 Gwwd geldt dat de Minister van Economische Zaken kan besluiten te korten op een tegemoetkoming als de heffing niet volledig is betaald, maar ook voor de varkensheffing en andere diergezondheidsheffingen. Daartoe dient dit voorstel.
Onderdeel B, onderdelen Ac tot en met Ai
In de onderdelen Ac tot en met Ai wordt een aantal wijzigingen voorgesteld.
In de eerste plaats wordt een grondslag gemaakt, waarmee de kosten van tegemoetkomingen die voortvloeien uit Europese bestrijdingsmaatregelen voor salmonella’s die voedselinfecties kunnen veroorzaken uit het Diergezondheidsfonds kunnen worden bekostigd. Ter beheersing en bestrijding van deze zoönotische salmonella’s wordt in de verschillende schakels van de productieketen van vlees en eieren gecontroleerd op besmettingen. Indien een besmetting met salmonella wordt geconstateerd, worden maatregelen getroffen die erop zijn gericht om de volksgezondheid te beschermen. Voor twee serotypen, Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium, worden op Europees niveau bestrijdingsmaatregelen voorgeschreven in verordening (EG) nr. 2160/2003. Ingevolge die verordening is een houder van fok- en vermeerderingspluimvee verplicht om een besmet koppel te laten slachten of vernietigen, waarbij elk risico op verspreiding van salmonella zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Wanneer de dieren worden geslacht, mag het vlees na verhitting voor consumptie worden bestemd. Broedeieren van met Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium besmette koppels moeten worden vernietigd, of moeten een behandeling overeenkomstig de Europese regelgeving over levensmiddelenhygiëne1 ondergaan, waardoor die serotypen worden uitgeschakeld.
Ter bekostiging van een tegemoetkoming voor dieren die krachtens artikel 22, eerste lid, onderdeel f, zijn gedood, kan ingevolge hoofdstuk VIII van de Gwwd een heffing in rekening worden gebracht. Momenteel kunnen geen heffingen worden opgelegd ten behoeve van tegemoetkomingen voor rechtstreeks werkende maatregelen uit EU-verordeningen of EU-besluiten inzake zoönosen. Om te bewerkstelligen dat voor ontstane schade als gevolg van de hierboven genoemde maatregelen bij Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium een heffing kan worden opgelegd en met de opbrengst daarvan een tegemoetkoming uit het Diergezondheidsfonds kan worden uitgekeerd, worden de artikelen 91a, 91h en 92 gewijzigd. In de eerste leden van die artikelen wordt een onderdeel d toegevoegd, op grond waarvan ten behoeve van tegemoetkomingen van maatregelen die voortvloeien uit EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 81a, betreffende de bewaking en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers, een heffing kan worden opgelegd. In het tweede lid van die artikelen wordt een verwijzing toegevoegd naar zoönosen als bedoeld in artikel 103 van de Gwwd.
In de tweede plaats wordt met de onderdelen Ac, Ae en Ag een verruiming van de heffingsgrondslag voor de preventieve diergezondheidszorg voorgesteld. Met dit voorstel wordt bereikt dat de heffing mede betrekking kan hebben op de kosten voor de zogenoemde basismonitoring. In het kader van de basismonitoring, die wordt uitgevoerd door de Gezondheidsdienst voor Dieren, worden signalen van dierziekten bij landbouwhuisdieren verzameld en geanalyseerd. Hiermee worden houders van dieren en dierenartsen ondersteund in het stellen van de juiste diagnose met betrekking tot een ziekte of ziekteverschijnsel bij een dier. De basismonitoring is ingevoerd naar aanleiding van de motie Waalkens – Ter Veer (Kamerstukken II 2004/05, 26 991, nr. 110) en wordt ook nu nog van groot belang geacht (Kamerstukken II 2013/14, 29 683, nr. 169).
De kosten van de basismonitoring worden tot op heden gefinancierd door het Productschap Zuivel, het Productschap Pluimvee en Eieren, het Productschap Vee en Vlees en de Minister van Economische Zaken gezamenlijk. De productschappen financieren hun bijdrage op grond van de Wet op de bedrijfsorganisatie met inkomsten uit door hen opgelegde heffingen aan ondernemingen. Na opheffing van de bedrijfslichamen, waarin het wetsvoorstel voorziet, kunnen voornoemde bedrijfslichamen geen financiële bijdrage meer leveren. Het is daarom gewenst de heffingsgrondslag in de Gwwd te verruimen, zodat op deze wijze voorzien kan worden in inkomsten ter financiering van de bijdrage aan de basismonitoring zoals die tot op heden door voornoemde bedrijfslichamen betaald werd. In het verlengde hiervan wordt ook artikel 95c, onderdeel c, Gwwd gewijzigd, zodat dat onderdeel kan dienen als grondslag voor de betalingen uit het Diergezondheidsfonds ter zake van de basismonitoring.
In het kader van de begrotingscyclus van het Diergezondheidsfonds wordt jaarlijks verantwoording afgelegd omtrent de geraamde en gerealiseerde ontvangsten en uitgaven. Die verantwoording zal voortaan mede de ontvangsten en uitgaven inzake de basismonitoring behelzen.
In de derde plaats wordt in de onderdelen Ac tot en met Ag de beperking geschrapt dat het opslagtarief voor het deel van een heffing dat betrekking heeft op de preventieve diergezondheidskosten eerst mag ingaan op 1 januari. Daarvoor in de plaats mag het preventiekostentarief worden verhoogd, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur waarmee de verhoging vanwege het weren van dierziekten wordt gerealiseerd. Dat kan dus ook gaandeweg een kalenderjaar zijn. Daarmee wordt aangesloten bij hetgeen reeds in de artikelen 91h, eerste lid, en 92, eerste lid, is bepaald ten aanzien van het moment van invoering van de in die artikelen bedoelde heffing ter dekking van bestrijdingskosten.
In de vierde plaats wordt in de onderdelen Ad, Af en Ah een nieuw vierde lid in de artikelen 91d, 91i en 92a van de Gwwd ingevoegd. Het voornemen is om de diergezondheidsheffing per 1 januari 2015 in te voeren. Om te kunnen heffen ter dekking van kosten voor Salmonella en de basismonitoring is in onderhavig wetsvoorstel voorzien in een aanvullende heffingsgrondslag. Het nieuwe vierde lid voorziet er in dat het vastgestelde tarief voor de diergezondheidsheffing, in afwijking van het voorschrift dat het tarief om de drie jaar mag worden gewijzigd, lopende de driejaarsperiode mag worden gewijzigd. Deze mogelijkheid tot tussentijdse wijziging wordt gecreëerd, om te borgen dat bij eventuele vertraging van dit wetsvoorstel het tarief binnen de genoemde driejaarsperiode kan worden aangepast zodat ook geheven kan worden voor Salmonella en de basismonitoring.
Onderdeel C
Onderdeel C voorziet erin dat een nieuw artikel XXVa aan het wetsvoorstel wordt toegevoegd. Met deze bepaling vervalt artikel 41 van de Meststoffenwet, waarin een grondslag is opgenomen om taken in medebewind te geven aan het bestuur van een bedrijfslichaam.
Onderdeel D
Met het voorgestelde artikel XXVIII wordt de Wet dieren gewijzigd. Dit onderdeel dient er in de eerste plaats toe de door het Productschap Vee en Vlees en het Productschap Pluimvee en Eieren gestelde voorschriften over (registratie van) het gebruik van antibiotica in de sectoren pluimvee, runderen, vleeskalveren en varkens te kunnen overnemen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is uiteengezet dat hiertoe met gebruikmaking van artikel 7.2, tweede lid, van de wet, regels zullen worden gesteld over registratie van gegevens omtrent het gebruik van antibiotica in één of meerdere (daartoe aangewezen) databanken. Artikel 7.2, tweede lid, van de wet, biedt een grondslag voor het stellen van diverse regels over registers. Teneinde de door de productschappen gestelde voorschriften over te kunnen nemen, is het onder andere noodzakelijk gebleken om regels te stellen over de vergoeding van kosten voor het opnemen en verwerken van gegevens in voornoemde databanken. Met het voorgestelde onderdeel Ea wordt daarom de mogelijkheid tot het stellen van dergelijke regels toegevoegd aan artikel 7.2, tweede lid.
Onderdeel D wijzigt verder de nog niet in werking getreden onderdelen A, D, E en G van artikel 11.4 van de Wet dieren, waarmee de artikelen 91a, 91h en 92 van de Gwwd worden aangepast. Deze wijziging hangt samen met het hierboven besproken onderdeel B, onderdelen Ac tot en met Ai, van deze nota van wijziging, waarbij die artikelen deels opnieuw worden vastgesteld. Voorzien is dat het onderhavige wetsvoorstel eerder in werking treedt dan artikel 11.4, onderdelen D, E en G, van de Wet dieren. Om te voorkomen dat de inwerkingtreding van laatstgenoemde onderdelen ertoe leidt dat de wijzigingen die met dit wetsvoorstel worden aangebracht teniet worden gedaan, wordt voorgesteld ook artikel 11.4 van de Wet dieren te wijzigen.
De Wet dieren biedt een brede basis om uitvoering te geven aan EU-rechtshandelingen. Derhalve wordt voorgesteld een heffing te kunnen opleggen voor alle maatregelen die op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van die wet moeten worden getroffen, uiteraard voor zover die maatregelen noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen. Daarmee wordt een bestendig kader vastgesteld, dat ook ruimte biedt om kosten van rechtreeks werkende EU-maatregelen voor andere ziekten dan Salmonella enteritidis en Salmonella typhimurium uit het Diergezondheidsfonds te financieren en daarvoor een heffing op te leggen.
Daarnaast wordt artikel 11.4, onderdeel G, van de Wet dieren opnieuw vastgesteld. Bij het opstellen van dat onderdeel is per abuis niet de juiste tekst van artikel 92 van de Gwwd als uitgangspunt genomen. Dat wordt met deze wijziging hersteld.
Onderdeel E
Aan artikel XXXVII wordt een lid toegevoegd ter verduidelijking van de arbeidsrechtelijke gevolgen van de opheffing van de bedrijfslichamen. Het eerste lid van artikel XXXVII bepaalt dat alle vermogensbestanddelen van de bedrijfslichamen na opheffing onder algemene titel overgaan op de staat. Dit houdt verband met de aanwijzing van de Minister van Economische Zaken als vereffenaar van de vermogens van de bedrijfslichamen. Met het nieuwe vierde lid wordt verduidelijkt dat arbeidsovereenkomsten van de bedrijfslichamen die op het moment van opheffing niet zijn beëindigd, als onderdeel van het vermogen overgaan naar de staat in de hoedanigheid van rechtsverhouding naar burgerlijk recht. De overgang van deze arbeidsovereenkomsten leidt dus niet tot een wijziging van de rechtspositie van de betrokken personeelsleden. De staat verkrijgt ten aanzien van hen werkgeverschap naar burgerlijk recht.
Er ontstaat door de overgang van deze vermogensbestanddelen geen overheidswerkgeverschap of overheidswerknemerschap in de zin van de Werkloosheidswet. De rechtsverhouding blijft immers ongewijzigd en de bezoldiging van de desbetreffende personeelsleden komt na de overgang ten laste van de afgezonderde vermogens van de bedrijfslichamen. Er is dus geen sprake van werknemers die rechtstreeks ten laste van de staat worden beloond, zoals bedoeld in de definitie van overheidswerkgeverschap en overheidswerknemerschap in artikel 1, onderdelen i en j, van de Werkloosheidswet.
Het nieuwe vierde lid ziet alleen op arbeidsovereenkomsten van de bedrijfslichamen die op het moment van opheffing niet zijn beëindigd. Dit betreft medewerkers van de bedrijfslichamen die boventallig zijn of worden en heeft geen betrekking op medewerkers van de bedrijfslichamen die overeenkomstig het beginsel «mens volgt taak» in Rijksdienst komen voor de uitvoering van publieke taken.
Onderdeel F
Onderdeel F wijzigt artikel XXXVIII van het wetsvoorstel. Het voorgestelde eerste lid strekt ertoe dat reserves van een productschap, verkregen op grond van een heffingsverordening voor het kunnen weren en bestrijden van ziekten zoals mycoplasma, salmonella en de ziekte van Aujeszky, worden overgeboekt naar het Diergezondheidsfonds. Het betreft hier ziekten waarvoor geen afspraken waren gemaakt in het kader van het Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten. De betrokken bedrijfslichamen hebben zelf, al dan niet in medebewind, regels gesteld ter wering of bestrijding van deze ziekten en in dat kader ook heffingen geïnd. Alleen indien de Minister van Economische Zaken op het moment van inwerkingtreding van deze wet regels heeft gesteld voor het weren of bestrijden van dergelijke ziekten, voorziet de voorgestelde bepaling erin dat de reserves ten goede komen aan het doel waarvoor de heffingsverordening van het productschap was ingesteld en dus worden overgeboekt naar het Diergezondheidsfonds. De formulering van het tweede lid is in lijn gebracht met het voorgestelde eerste lid.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp