Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 1 december 2015
Op 9 en 10 december 2014 is in de Eerste Kamer het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing bedrijfslichamen)(Kamerstuk 33 910) besproken.
Naar aanleiding van een vraag van het lid Schaap (VVD) heb ik de Eerste Kamer toen toegezegd dat ik, zodra ik voldoende ervaring zou hebben met het erkennen van producenten- en brancheorganisaties en zicht zou hebben op verzoeken om voorschriften of maatregelen van deze organisaties verbindend te verklaren, de Kamer in een tussenrapportage zou informeren over de stand van zaken.
In deze brief informeer ik u, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, over de ervaringen die ik tot nu toe heb opgedaan en de openstelling van een internetconsultatie voor de drie aanvragen voor algemeenverbindendverklaringen op het gebied van onderzoek en innovatie van de brancheorganisaties in de akkerbouwsectoren.
Een brief met een vergelijkbare inhoud als deze brief is tevens aan de Eerste Kamer verzonden.
Op 15 oktober 2014 is de Regeling producenten- en brancheorganisaties (hierna: Regeling PO’s en BO’s) in werking getreden. Deze geeft uitvoering aan de Europese integrale gemeenschappelijke marktordeningsverordening (hierna: iGMO, Verordening (EU) nr. 1308/2013) die in 2013 in werking trad op het onderdeel producenten- en brancheorganisaties. Ondernemers die zich organiseren, kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die de iGMO biedt. Op grond van de iGMO kan ik in de land- en tuinbouwsector producenten- en brancheorganisaties erkennen, voor zover deze vallen onder de specifieke sectoren genoemd in artikel 1, lid 2, van de iGMO.
Eén van de iGMO-voordelen voor de erkende producentenorganisatie (samenwerkingsverband van primaire producenten) of brancheorganisatie (samenwerkingsverband van primaire producenten mét de keten) is dat deze de marktpositie van aangesloten leden kan versterken. De ruimte hiertoe is niet onbeperkt, vanwege de waarborg voor de werking van de Europese markt en mededinging.
Erkende producenten-en brancheorganisaties
Sinds december 2014 heb ik één producentenorganisatie, de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) erkend. Daarnaast heb ik zeven brancheorganisaties erkend, namelijk de Stichting Brancheorganisatie Kalversector (SBK), Zuivel NL, Stichting OVONED (eieren), Stichting PLUIMNED (pluimveevlees), de Brancheorganisatie Granen, de Brancheorganisatie Suiker en de Brancheorganisatie Aardappelen en overige producten. De erkenningen zijn geldig tot en met 31 december 2020. Deze einddatum hangt samen met de herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), waarvan de iGMO deel uit maakt.
Ik heb Uw Kamer over de erkenningen die ik heb verleend geïnformeerd in mijn brieven van 19 december 2014 (Kamerstuk 33 910, nr. 22) en 24 februari 2015 (Kamerstuk 33 910, nr. 23). Ook heb ik, conform de iGMO, de Europese Commissie in kennis gesteld van de aldus in Nederland erkende organisaties.
Met de sectoren (voedings)tuinbouw, sierteelt, wijnbouw, rundvlees en boerderijzuivel worden de mogelijkheden verkend voor het oprichten van een producenten- of brancheorganisatie. Ik heb een aanvraag in behandeling van de voedingstuinbouwsector voor de erkenning van een BO voor groenten en fruit. In de groenten- en fruitsector waren reeds eerder producentenorganisaties (op dit moment twaalf) opgericht en erkend. De mogelijkheid voor het oprichten en erkennen van PO’s bestaat in de groenten- en fruitsector namelijk al langer.
Ervaring met de erkenning van producenten- en brancheorganisaties
De ervaringen met het behandelen van aanvragen en afgeven van erkenningen zijn tot op heden positief. Omdat er gekozen is voor een laagdrempelige toegang, voldoen organisaties al vrij snel aan de minimale eisen om voor erkenning in aanmerking te komen. Er zijn dan ook nog geen aanvragen afgewezen of erkenningen geweigerd omdat een verzoekende organisatie niet aan de voorwaarden voldeed.
Het voorschrift dat een producenten- of brancheorganisatie, om voor erkenning in aanmerking te komen, moet zijn opgericht in één van de specifieke sectoren zoals gedefinieerd in iGMO, wordt door de sector als knellend ervaren. Dit geldt met name voor de akkerbouw- en de diervoedersector. Onder de Europese verordening zijn dit geen specifieke sectoren; zo worden de akkergebouwwassen tot diverse specifieke sectoren gerekend. Voor de diervoedersector geldt hetzelfde. Als oplossing is in de akkerbouwsector gekozen voor het oprichten van drie aparte brancheorganisaties. Deze zijn in een samenwerkingsverband ondergebracht.
De iGMO biedt de mogelijkheid om op initiatief van een erkende PO of BO voorschriften van die organisatie, mits die ook van toepassing zijn op de leden, voor een beperkte periode uit te breiden (verbindend te verklaren) naar niet bij de PO of BO aangesloten ondernemers. Het mag alleen gaan om voorschriften gericht op één van de veertien iGMO- doelen. Die doelen zijn gericht op taken die zowel kunnen worden aangemerkt als publieke taken of als private taken, zoals milieubescherming en onderzoek. De iGMO biedt de mogelijkheid dat een financiële bijdrage (die PO/B0-leden betalen) die is gerelateerd aan de kosten van het algemeen verbindend te verklaren (hierna: AVV) voorschrift óók door niet-aangesloten ondernemers moet worden betaald. Omdat met dit instrument de marktvrijheid van individuele ondernemers door de lidstaat kan worden ingeperkt, stelt de iGMO stringente eisen waaraan een AVV-verzoek moet voldoen.
In 2014 heb ik na uitvoerig overleg met de Eerste en Tweede Kamer besloten uitvoering te geven aan het AVV-stelsel. Ik heb toen aangegeven AVV niet ongelimiteerd toe te passen, gelet op het feit dat een maatregel of voorschrift van een erkende BO of PO verplicht wordt voor niet-deelnemers. Als een taak al bij wet aan het Rijk is of kan worden toebedeeld (taken op publiek terrein), als er geen of onvoldoende sector breed belang is of als de ondernemersvrijheid te veel wordt ingeperkt, is een AVV niet aan de orde. Voor de kaders voor AVV verwijs ik naar mijn brieven aan uw Kamer van met name 28 mei 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 788), 30 juni 2014 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 788), en 22 en 30 september 2014 (Kamerstuk 33 910, nr. 20).
Ik heb uw Kamer aangegeven dat ik welwillend sta tegenover het verbindend verklaren van voorschriften (waaronder de afdracht van financiële bijdragen aan betreffende BO of PO door niet-aangesloten ondernemers) met betrekking tot onderzoek en innovatie. Hierdoor kan op initiatief van BO’s of PO’s collectieve financiering van onderzoeks- en innovatieprogramma’s worden gerealiseerd. Ten algemene geldt natuurlijk dat door BO’s of PO’s gefinancierde onderzoeken – al dan niet verbindend verklaard voor niet aangesloten ondernemers – kunnen bijdragen aan uitvoering van afspraken, waaraan de regering zich verbonden heeft (zoals de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij, de Alliantie Verduurzaming Voedsel en de Meerjarenafspraken Energietransitie glastuinbouw). Tevens kunnen (collectief) door BO’s en PO’s gefinancierde onderzoeksprogramma’s bijdragen aan de internationale top(export)positie die Nederland grotendeels te danken heeft aan kennis en innovatie.
Ervaring met verbindend verklaren
Van de door mij erkende BO Granen, BO Suiker en BO Aardappelen en overige akkerbouwgewassen heb ik formele aanvragen ontvangen tot verbindendverklaring van het «Gezamenlijk programma Onderzoek en Innovatie» van deze drie BO’s voor de periode 1 januari 2016–31 december 2020. De drie BO’s willen binnen het kader van dit programma onderzoeken verrichten. De niet bij deze BO’s aangesloten marktdeelnemers die voordeel hebben van de resultaten die met deze onderzoeken kunnen worden behaald zullen, bij een positief besluit op deze aanvragen, zijn gehouden periodiek een financiële bijdrage te betalen, die even hoog is als de financiële bijdrage die de bij de BO aangeslotenen moeten gaan betalen.
Internetconsultatie
Binnenkort wordt voor deze drie aanvragen de door de iGMO voorgeschreven raadplegingsprocedure gestart via de website www.internetconsultatie.nl.
De raadplegingsprocedure duurt minimaal vier weken. Het doel van de raadpleging is om bij belanghebbenden te verifiëren of al dan niet voldaan wordt aan het vereiste dat het «Gezamenlijk programma Onderzoek en Innovatie» van algemeen economisch belang is, of de marktdeelnemers (akkerbouwers) op wie de financieringsverplichting komt te rusten ook daadwerkelijk voordeel hebben bij de beoogde resultaten van de onderzoeken waarvoor financiering van niet-aangesloten akkerbouwers wordt gevraagd, en om inzicht te krijgen in de proportionaliteit van de gevraagde financiële bijdrage.
Na afloop van de internetconsultatie zal ik uw Kamer informeren over mijn voorgenomen besluit op de drie AVV-verzoeken, conform mijn toezegging in het debat over de opheffing van de bedrijfslichamen. De Europese Commissie wordt in kennis gesteld van mijn besluit.
Voorgenomen aanvragen
De drie hierboven genoemde BO’s in de akkerbouwsectoren zijn de eerste door mij erkende BO’s die formele aanvragen tot verbindendverklaring hebben ingediend. Ik verwacht dat de BO OVONED, de BO PLUIMNED, de BO SBK en mogelijk ook de (PO) POV spoedig zullen volgen met aanvragen voor het verbindend laten verklaren van voorschriften en financiële bijdragen met betrekking tot onderzoek en innovatie. Na formele indiening zal ook voor elk van deze aanvragen de verplichte raadplegingsprocedure starten.
Schrappen mededingingstoets voor AVV-aanvragen voor onderzoek
Met ingang van 7 oktober jl. is in de Regeling PO’s en BO’s voor AVV-aanvragen voor onderzoek de eis komen te vervallen dat een BO die verzoekt tot verbindend verklaring het voorschrift altijd eerst voor een mededingingstoets moet hebben voorgelegd aan de Europese Commissie (hierna: EC) én dat de EC een positief besluit moet hebben genomen voordat het verzoek tot verbindend verklaring door de BO bij de Minister van Economische Zaken kon worden ingediend.
Recent is gebleken dat de EC deze mededingingstoets niet verplicht acht, maar het lidstaten vrij staat om deze toets als verplichting in hun regelgeving op te nemen. Dit geeft de lidstaat meer zekerheid over mededingingsaspecten hetgeen opportuun is in het geval daarover twijfel mogelijk is. Omdat de toets bij de EC ten minste twee maanden in beslag neemt én mededingingsrisico’s bij verbindend verklaringen voor onderzoek en innovatie (met collectieve financiering) in beginsel gering worden geacht, is de in de Regeling opgenomen verplichting voor BO’s om – voorafgaand aan indiening van een verzoek tot verbindend verklaring – het voorschrift ter toetsing aan de mededingingscriteria aan de EC voor te leggen geschrapt voor voorschriften die betrekking hebben op het verrichten van onderzoek. Dit laat onverlet dat ingevolge artikel 164, vierde lid, van de iGMO de Minister van Economische Zaken de mededingingsaspecten van de verbindendverklaring zelf zal toetsen. Deze versoepeling wordt alleen toegepast op verzoeken die verbindendverklaring van onderzoek of innovatie (met collectieve financiering) betreffen.
Op gezette tijden zal ik toezien op naleving van de iGMO en de Regeling PO’s en BO’s. Dit toezicht bestaat met name uit toezicht bij de erkende organisaties naar de vraag of er nog aan de erkenningsvereisten wordt voldaan (zoals minimale representativiteit) en of deze erkende organisaties in voorkomend geval bij alle marktdeelnemers toezien op de naleving van verbindend verklaarde voorschriften of verplichtingen tot het afdragen van een financiële bijdragen.
Daartoe moeten erkende organisaties jaarlijks informatie aan mij verstrekken. Als ik constateer dat een erkende organisatie de iGMO of de Regeling PO’s en BOs niet naleeft, kan ik de erkenning (tijdelijk) intrekken. Ook kan ik een besluit tot het verbindend verklaren van een voorschrift of een verplichting tot het afdragen van een financiële bijdrage intrekken. Activiteiten die een inbreuk vormen op het mededingingsrecht kunnen op grond van de Mededingingswet worden bestraft.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp