Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 april 2018
Met deze brief reageer ik op de motie van het Lid Van Nispen (SP)1 waarin hij de regering verzoekt te onderzoeken of het mogelijk is om de registratie van nevenfuncties van rechters uit te breiden met hun financiële belangen en de (neven)functies van hun partners. Deze motie is ingediend tijdens de plenaire behandeling in uw Kamer van de wet tot Wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige andere wetten in verband met de uitbreiding van de mogelijkheden om ten aanzien van voor het leven benoemde rechterlijke ambtenaren disciplinaire maatregelen op te leggen en tevens andere maatregelen te treffen. Deze motie is door uw Kamer aangehouden na mijn toezegging om over het onderwerp waarop de motie ziet te spreken met de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en uw Kamer vervolgens per brief te informeren. Met deze brief geef ik uitvoering aan deze toezegging.
Ik onderschrijf de aan de motie ten grondslag liggende overtuiging dat iedere twijfel aan de integriteit van rechters zo veel mogelijk moet worden voorkomen om het vertrouwen in de rechtspraak groot te houden.
Onderdeel van het bewaken van de integriteit is het voorkomen van iedere vorm van (de schijn van) belangenverstrengeling. Dat geldt zowel voor financiële belangenverstrengeling als voor enige andere vorm van belangenverstrengeling. Indien in een concrete zaak een risico van belangenverstrengeling bestaat of kan bestaan, dient de betrokken rechter de zaak niet te behandelen.
Daartoe staan in de eerste plaats de wettelijke instrumenten van verschoning en wraking ten dienste. Een rechter dient zich te verschonen indien hij een zaak krijgt toebedeeld die het risico van (de schijn van) belangenverstrengeling in zich heeft. Een rechter zal zich bijvoorbeeld moeten verschonen als het een zaak betreft waarbij de rechter een persoonlijk financieel belang heeft of kan hebben. Indien een partij van mening is dat het risico van belangenverstrengeling in zijn zaak aanwezig is, kan hij de rechter wraken. Ook kan een partij, nadat een rechter in zijn zaak vonnis heeft gewezen, van dit vonnis in hoger beroep als hij meent dat van belangenverstrengeling sprake is geweest. Voorts dienen nevenbetrekkingen van rechters te worden vermeld in het openbare register nevenfuncties (zie art. 44 en 44a. Wrra), waarbij dient te worden aangegeven of voor de betreffende nevenfunctie een financiële vergoeding wordt ontvangen.
Naast deze wettelijke instrumenten hanteert de Rechtspraak de «Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak». Deze leidraad bevat aanbevelingen die bijdragen aan het waarborgen van rechterlijke onpartijdigheid. Het is een hulpmiddel bij de bewaking van de integriteit binnen de Rechtspraak. De leidraad biedt een toetsingskader met betrekking tot nevenwerkzaamheden en integriteit en geeft in dat kader voorbeelden van kenmerken die een risico kunnen vormen voor de onpartijdigheid, zoals gezins- en familieverbanden, kennissenkring en commerciële activiteiten. Verder bevat het een landelijk uniform kader aan de gerechtsbesturen bij de beoordeling van nevenfuncties.
De hierboven genoemde Leidraad breidt tevens de wettelijke verplichtingen uit. Nevenbetrekkingen vervuld in de laatste zes jaar (in plaats van de wettelijke drie) worden in het openbare register gepubliceerd. Daarnaast worden op grond van de Leidraad ook de hoofdbetrekkingen, vervuld in de zes jaar voorafgaand aan het rechterschap, vermeld in dit openbare register (www.rechtspraak.nl/registers/nevenfuncties).
Vastgesteld kan worden dat de Rechtspraak in Nederland een gering aantal integriteitskwesties kent. Dit was ook de conclusie van de anti-corruptie commissie van de Raad van Europa (de GRECO) die in 2013 onder andere de Rechtspraak in Nederland heeft geëvalueerd. De GRECO constateerde dat de integriteit van, en verantwoording daarover door, de Rechtspraak in Nederland van een hoog niveau is en dat er geen indicaties zijn van corruptie of van ongeoorloofde beïnvloeding van rechterlijke beslissingen. Wel adviseert de GRECO te bezien of het voor de Rechtspraak nuttig zou zijn een beperkt aantal rechterlijke functies aan te wijzen waarvoor de verplichting geldt om financiële belangen te melden. Het zou dan rechterlijke functies betreffen waarin een aanzienlijk risico bestaat dat de rechter in aanraking komt met financiële informatie hetgeen er toe zou kunnen leiden dat (de schijn van) belangenverstrengeling ontstaat.
Ik heb tijdens de hierboven genoemde parlementaire behandeling opgemerkt dat het geen eenvoudig onderwerp is omdat een dergelijke registratie direct raakt aan de privacy van rechters en hun partners. De bescherming van de persoonlijke levenssfeer als zwaarwegend belang moet daarom worden afgewogen tegen een uitbreiding van de reeds beschikbare instrumenten die zijn bedoeld om de (schijn) van belangenverstrengeling tegen te gaan. Daarnaast is niet eenvoudig een duidelijke afbakening te maken van wat wel en niet gemeld zou moeten worden. Om deze redenen was ik op voorhand geen voorstander van de door de motie voorgestane uitbreiding van het openbare register nevenbetrekkingen. Inmiddels heb ik daarover gesproken met de Raad voor de rechtspraak en die deelt deze mening.
Dat neemt niet weg dat ik het belang zie – en ook dat onderschrijft de Raad – dat intern de financiële belangen van rechters voor bijvoorbeeld het gerechtsbestuur kenbaar zijn. Naar aanleiding van de hierboven vermelde GRECO-aanbeveling wordt op dit moment in overleg met de Raad voor de rechtspraak, het openbaar ministerie en de NVvR gewerkt aan (wettelijke) bepalingen waarin of op grond waarvan kan worden overgegaan tot het vaststellen van regels ten aanzien van het melden van financiële belangen voor bepaalde rechterlijke functies.
In die gesprekken betrek ik naar aanleiding van de motie ook in hoeverre intern bredere registratie van financiële belangen en (neven)betrekkingen van partners aangewezen is.
De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker