Gepubliceerd: 3 maart 2014
Indiener(s): Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA)
Onderwerpen: nabestaanden sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33855-7.html
ID: 33855-7

Nr. 7 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 4 maart 2014

I ALGEMEEN

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van de vragen die de fracties hebben gesteld. De leden van de VVD-fractie geven aan het positief te vinden dat de regering deze omissie in de Algemene nabestaandenwet (Anw) met deze wijziging verhelpt.

De leden van de PvdA-fractie geven aan kennis te hebben genomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Wet uitkeringen burgerslachtoffers 1940–1945 (Wubo) in verband met een technische aanpassing van de berekening van de nabestaandenuitkering voor alleenstaande ouders en een verduidelijking van de Werkloosheidswet.

De leden van de ChristenUnie-fractie geven aan kennis te hebben genomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij geven aan enkele vragen ter verduidelijking aan de regering te stellen.

Vragen

De leden van de VVD-fractie vragen wat de reden is dat deze omissie bij de originele indiening van de wetswijziging van de integratie van halfwezenuitkering en nabestaandenuitkering over het hoofd is gezien. De leden van de VVD-fractie vragen verder of er maatregelen genomen zijn om bij de ontwikkeling van toekomstige wetsvoorstellen, zoals de invoering van de huishoudtoeslag, een dergelijke samenloop van fiscaal en sociaal beleid tijdig te herkennen. Dit om te voorkomen dat een incidentele grotere tegenvaller ontstaat.

De reden dat de omissie over het hoofd is gezien is gelegen in het feit dat de doorwerking van heffingskortingen in de berekening van de hoogte van de uitkering zeer specifieke technische kennis betreft. Wetteksten worden altijd nauwgezet gecontroleerd op volledigheid en juistheid. Deze controles zijn onderdeel van de huidige wetgevingsprocedure. Naast controles bij het ontwerpproces, is er een wetgevingstoets door het Ministerie van Veiligheid en Justitie en een advies van de Afdeling advisering van de Raad van State, waarbij ook gelet wordt op de kwaliteit van de wetgeving. Ook in de toekomst zal worden toegezien op de volledigheid en juistheid van wetteksten. Bovendien is nu afgesproken dat indien het gaat om berekeningen van uitkeringen, deze altijd dubbel gecontroleerd zullen moeten worden door twee afzonderlijke directies van het Ministerie, namelijk de financiële directie en de beleidsdirectie.

De leden van de VVD-fractie hebben tevens nog enkele vragen gesteld bij de nota van wijziging die op 18 februari jl. door de Kamer is ontvangen en tot doel heeft de bevoegdheid van de inspecteur tot herzien of intrekken van beslissingen op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) te wijzigen.

De leden van de VVD-fractie vragen wat alle rechtsgevolgen zijn van deze wijziging, nu de inspecteur beschikkingen kan herzien.

De inspecteur kan op grond van de voorgestelde wijziging, onder voorwaarden, onjuiste beslissingen herzien. Daarmee kunnen foutief vastgestelde premies alsnog juist worden vastgesteld, en kunnen onjuiste beschikkingen over toestemming tot of beëindigen van eigenrisicodragen worden herzien. Ook kunnen beslissingen over verzekeringsplicht worden herzien en kunnen werkgevers alsnog bij de sector worden aangesloten waartoe zij gelet op hun werkzaamheden behoren. Beslissingen hierover werden altijd al afgegeven sinds inwerkingtreding van de Wfsv, maar deze bevoegdheid wordt nu expliciet geregeld om de in de praktijk bestaande onzekerheid over de bevoegdheid weg te nemen die is ontstaan door een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 september 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:3384).

De leden van de fractie van de VVD vragen of de bevoegdheid tot herzien is terug te leiden op het onderscheid tussen werkgevers en inhoudingsplichtigen en of dit onderscheid wordt weggenomen door deze wetswijziging.

De voorgestelde maatregel is niet terug te leiden op het onderscheid tussen de wettelijke begrippen «werkgever» zoals dat in de materiewetten voor de werknemersverzekeringen en de Wfsv wordt gebruikt en «inhoudingsplichtige» zoals dat in de Wet op de loonbelasting 1964 is opgenomen. Met de voorgestelde aanpassing wordt dit onderscheid, dat in praktijk een beperkte rol speelt, dan ook niet weggenomen.

Deze leden vragen ook of de bevoegdheden die de inspecteur heeft op grond van de Wfsv dezelfde zijn als die op grond van de belastingwetgeving.

Met de voorgestelde wijziging wordt de bevoegdheid van de inspecteur om te herzien expliciet in overeenstemming gebracht met het fiscale herzieningsregime, dat in het algemeen alleen ziet op situaties dat de oorspronkelijke beschikking gebaseerd is op onjuiste of onvolledige gegevens en deze tekortkoming een gevolg is van een feit dat de werkgever of gewezen werkgever kan worden toegerekend. De bevoegdheid van de inspecteur was met de invoering van de Wfsv in 2006 al impliciet gebaseerd op het fiscale herzieningregime. Voor de praktijk is de betekenis van deze wijziging dat een onjuistheid aan de kant van de uitvoeringsorganisatie alleen hersteld kan worden indien deze onjuistheid ook kenbaar kon zijn aan de werkgever. Met de voorgestelde wijziging wordt de in de praktijk bestaande onzekerheid over de bevoegdheid weggenomen en tegelijkertijd meer duidelijkheid en zekerheid geboden over situaties waarin de inspecteur kan herzien.

De leden van de PvdA-fractie vragen waarom ervoor is gekozen om alleen rekening te houden met het inkomensonafhankelijke deel van de alleenstaande-ouderkorting en niet het inkomensafhankelijke deel.

Bij de berekening van de hoogte van de minimumuitkering wordt voor alleenstaande ouders telkens alleen rekening gehouden met het deel dat niet inkomensafhankelijk is, omdat het inkomensafhankelijke deel gekoppeld is aan het arbeidsinkomen. Het arbeidsinkomen maakt geen deel uit van de uitkering.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan aangeven wat de totale uitkeringslasten zijn voor de diverse nabestaandenuitkeringen en wat het totale verschil is na verwerking van de maatregelen uit het onderhavige wetsvoorstel.

In 2012 bedroegen de totale uitkeringslasten voor de Anw, inclusief overgangsrecht Algemene Weduwen- en Wezenwet, € 843 miljoen. De uitkeringslasten voor de Anw-tegemoetkoming bedroegen € 16 miljoen in 2012.

Het herstellen van de omissie in de algemene nabestaandenwet in het onderhavige wetsvoorstel heeft geen effecten op de rijksbegroting. Zonder herstel van de genoemde omissie zou de nabestaandenuitkering te hoog uitvallen. De SVB heeft dit hogere bedrag niet uitbetaald en heeft vanaf december 2013 geanticipeerd op het onderhavige wetsvoorstel.

Los van dit wetsvoorstel is de brutering van de 90% nabestaandenuitkering verkeerd uitgevoerd. Hierdoor hebben nabestaanden met een minderjarig kind circa € 23 per maand te weinig ontvangen. Het effect hiervan beperkt zich tot 2013 en 2014. De budgettaire tegenvaller bedraagt cumulatief circa € 3 miljoen en is ingepast in de begroting van SZW. Hierover is de Kamer in een brief op 22 november 2013 geïnformeerd.1

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel mensen in totaal recht hebben op een uitkering op grond van de Wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers. Per 1 januari 2014 zijn dit circa 11.500 mensen. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe deze wetswijziging van de Wubo in verhouding staat tot de kosten die een wetswijziging met zich meebrengt.

De regering is van oordeel dat het aantal mensen dat recht heeft op een uitkering op grond van een wettelijke regeling, niet van belang is voor het al dan niet wijzigen van een wet. Om willekeur te voorkomen en de rechtszekerheid te borgen is het van belang dat ook de uitkering op grond van de Wubo een adequate wettelijke grondslag kent. Wel probeert de regering zo efficiënt mogelijk wetgeving te maken. Daarom is er voor gekozen om van de gelegenheid gebruik te maken in dit wetsvoorstel ook de Werkloosheidswet en de Wet financiering sociale verzekeringen te repareren. Dit ligt voor de hand gezien het feit dat dit wetsvoorstel al reparatiewetgeving betrof.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de betrokkenen reeds hebben geïnformeerd over de verkeerde vaststelling van de hoogte van de Anw-uitkering, omdat er geen rekening werd gehouden met het inkomensonafhankelijke deel van de alleenstaande-ouderkorting.

Alle betrokkenen zijn voor de nabetaling in december 2013 door de SVB per brief geïnformeerd over de correctie. Tevens is er een nieuwsbericht met betrekking tot de correctie opgenomen op de website van de SVB (www.svb.nl ).

De leden van de ChristenUnie-fractie verzoeken de regering toe te lichten hoe de betrokkenen verder geïnformeerd gaan worden over de wijzigingen die uit dit wetsvoorstel voortvloeien.

Betrokkenen zijn over de wijzigingen in de WW en in de Wfsv geïnformeerd via nieuwsberichten op de website van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij gelegenheid van verzending van het voorstel van wet respectievelijk de nota van wijziging naar de Tweede Kamer.

II ARTIKELSGEWIJS

Artikel III

De leden van de fracties van de PvdA en de CU vragen waarom de verduidelijking in de Werkloosheidswet nodig was en om welke misverstanden het gaat.

Gebleken is dat misverstand kan bestaan over betaling van de premies WW door de eigenrisicodrager. Werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de Ziektewet of de WGA en zelf de uitkering op grond van de Ziektewet of de WGA uitbetalen aan uitkeringsgerechtigde werknemers moeten premies werknemersverzekeringen afdragen over de uitkering. Als de uitkering wordt uitbetaald door het UWV, draagt het UWV de premies af. Met de voorgestelde wijziging wordt verduidelijkt dat de eigenrisicodrager ook als premieplichtig werkgever voor de WW wordt aangemerkt voor zijn uitbetalingen aan uitkeringsgerechtigde werknemers. Voor de ZW en de Wet WIA is in de Verzamelwet SZW 2013 geregeld dat de eigenrisicodrager voor de door hem te betalen uitkeringen als werkgever voor de ZW en de WIA wordt aangemerkt. Abusievelijk is dat voor de WW niet geregeld. Dat wordt met dit wetsvoorstel alsnog gedaan.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma