Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 20 december 2013 en het nader rapport d.d. 21 januari 2014, aangeboden aan de Koning door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 26 november 2013, no. 2013002425, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 in verband met een technische aanpassing van de berekening van de nabestaandenuitkering voor alleenstaande ouders, met memorie van toelichting.
Het wetvoorstel herstelt een technische omissie in de Algemene nabestaandenwet (Anw) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (WUBO). Abusievelijk is in beide wetten bij de wijziging die daarin is aangebracht door de Wet vereenvoudiging regelingen SVB vergeten om bij de bepaling van de hoogte van de bruto-uitkering ook de alleenstaande-ouderkorting te betrekken.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de alleenstaande-ouderkorting. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 26 november 2013, nr. 2013002425, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 20 december 2013, nr. W12.13.0420/III, bied ik U hierbij aan.
De Afdeling advisering van de Raad van State maakt naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal opmerkingen met betrekking tot de alleenstaande-ouderkorting. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Met het voorstel wordt in artikel 17, tweede lid, van de Anw en in artikel 15, vierde lid, van de WUBO de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) toegevoegd.2 Blijkens de toelichting moet bij de bepaling van de hoogte van de bruto-uitkering voor alleenstaande ouders ook rekening gehouden worden met de alleenstaande-ouderkorting, voor zover deze niet inkomensafhankelijk is.3 De Afdeling wijst erop dat in het derde lid van artikel 8.15 van de Wet IB 2001 niet alleen het inkomensonafhankelijke deel van de alleenstaande-ouderkorting wordt geregeld, maar ook het inkomensafhankelijke deel. Omdat het gehele artikel 8.15 van toepassing wordt verklaard, blijkt uit de tekst van het voorstel niet dat uitsluitend het inkomensonafhankelijke deel moet worden afgetrokken, zoals de toelichting aangeeft.4
De Afdeling adviseert het voorstel op dit punt in overeenstemming te brengen met de toelichting.
In de toelichting bij artikel II wordt opgemerkt dat met het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen wordt beoogd om artikel 17, tweede lid, van de Anw per 1 januari 2015 te laten vervallen. Om die reden wordt in de WUBO de verwijzing naar de alleenstaande-ouderkorting opgenomen.5 De Afdeling wijst erop dat in de toelichting bij de wijziging van de Anw niet wordt gewezen op het voornemen om deze regeling op korte termijn weer af te schaffen. Daarnaast is in het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen niet voorzien in een aanpassing van de WUBO. Omdat in dat wetsvoorstel artikel 8.15 van de Wet IB 2001 vervalt6, zou ofwel in dat voorstel, ofwel in het voorliggende voorstel moeten worden geregeld dat de verwijzing naar artikel 8.15 van de Wet IB 2001 in artikel 15, vierde lid, van de WUBO vervalt op het moment dat het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen in werking treedt.
De Afdeling adviseert in de toelichting op het bovenstaande in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.
De Afdeling wijst er terecht op dat in het derde lid van artikel 8.15 van de Wet IB 2001 niet alleen het inkomensonafhankelijke deel van de alleenstaande-ouderkorting wordt geregeld, maar ook het deel dat inkomensafhankelijk is. De verwijzingen in artikel 17, tweede lid, van de Anw en in artikel 15, vierde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 naar 8.15 van de Wet IB 2001 zijn naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling aangepast.
De Afdeling wijst er tevens op dat met het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen wordt beoogd artikel 8.15 van de Wet IB 2001 te laten vervallen. Nu er in artikel 15, vierde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 wordt verwezen naar artikel 8.15 van de Wet IB 2001, dient een bepaling opgenomen te worden die bepaalt dat de verwijzing naar artikel 8.15 van de Wet IB 2001 vervalt op het moment dat het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen in werking treedt. Naar aanleiding van de opmerking van de Afdeling is een bepaling opgenomen die voorziet in het vervallen van de verwijzing naar artikel 8.15, derde lid, eerste zin, van de Wet IB 2001 indien het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen in werking treedt.
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De redactionele opmerking van de afdeling Advisering is verwerkt in het wetsvoorstel.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om het wetsvoorstel op een punt uit te breiden en de memorie van toelichting op enkele punten aan te vullen. Dit betreft een technische wijziging in de Werkloosheidswet. Op grond van het voorgestelde artikel wordt de eigenrisicodrager die ziekengeld of uitkering op grond van de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) betaalt aan de uitkeringsgerechtigde aangemerkt als de werkgever voor de Werkloosheidswet. Hiermee wordt een mogelijk misverstand weggenomen. Een vergelijkbare bepaling is eerder in de Ziektewet opgenomen met ingang van 1 juli 2013. De wijziging in de Werkloosheidswet werkt terug tot en met 1 juli 2013. Deze aanpassing beoogt de uitvoeringspraktijk op dit punt zekerheid te bieden.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State,
J.P.H. Donner
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
− Artikel III formuleren als volgt:
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na plaatsing in het Staatsblad en werkt terug tot en met 1 juli 2013. De wet werkt evenwel terug tot en met 1 oktober 2013 voor personen die voor 29 maart 2013 recht op een halfwezenuitkering hadden.