Algemeen deel
Aanleiding en probleemschets
In dit wetsvoorstel wordt een technische omissie in de Algemene nabestaandenwet (Anw) hersteld. Het gaat om de redactie van de berekening van de bruto nabestaandenuitkering voor nabestaanden met een minderjarig kind. In de Wet vereenvoudiging regelingen SVB1 is voorzien in de integratie van de halfwezenuitkering met de nabestaandenuitkering. Vanaf 1 juli 2013 geldt voor de nieuwe instroom dat een alleenstaande ouder met een minderjarig kind recht heeft op een uitkering ter hoogte van 90% van het referentieminimumloon. Voor het zittende bestand is de maatregel per 1 oktober 2013 ingegaan. Bij de bepaling van de hoogte van de bruto-uitkering wordt op grond van de huidige redactie alleen rekening gehouden met de algemene heffingskorting, terwijl voor alleenstaande ouders ook rekening gehouden zou moeten worden met de alleenstaande-ouderkorting, voor zover deze niet inkomensafhankelijk is (in 2013 en 2014: € 947). Dit is een omissie; bij alle minimumregelingen voor alleenstaande ouders wordt wel rekening gehouden met de alleenstaande ouderkorting. Hierdoor is onbedoeld een ongewenste ongelijkheid ontstaan met die andere minimumregelingen.
Tevens wordt een verduidelijking aangebracht in de Werkloosheidswet. Op grond van het voorgestelde artikel wordt de eigenrisicodrager die ziekengeld of uitkering op grond van de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) betaalt aan de uitkeringsgerechtigde aangemerkt als de werkgever voor de Werkloosheidswet. Hiermee wordt mogelijk misverstand over betaling door de eigenrisicodrager van premies voor de Werkloosheidswet over de uitkering weggenomen. Een vergelijkbare bepaling is eerder in de Ziektewet opgenomen met ingang van 1 juli 2013. De wijziging in de Werkloosheidswet werkt terug tot en met 1 juli 2013. Deze aanpassing beoogt de uitvoeringspraktijk op dit punt zekerheid te bieden. Hiermee wordt geen wijziging van de bestaande uitvoeringspraktijk beoogd.
Doel, gekozen instrument en gevolgen
In dit wetsvoorstel wordt de omissie derhalve hersteld met terugwerkende kracht (tot en met 1 juli 2013 respectievelijk 1 oktober 2013). Hiervoor is een wetswijziging noodzakelijk. De SVB is gevraagd te anticiperen op deze wetswijziging om ervoor te zorgen dat de uitkeringsvaststelling zo spoedig mogelijk volgens de rekenregels zoals die in de minimumregelingen in het algemeen voor alleenstaande ouders gelden, plaatsvindt.
Betrokkenen
De SVB is betrokken bij deze wetswijziging. De wetswijziging betreft ook de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945. De betalingen in verband met deze wet zullen ook met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2013 respectievelijk 1 oktober 2013 worden hersteld. Deze regeling wordt ook door de SVB uitgevoerd.
Financiële effecten
In onderstaande tabel worden de bruto maandbedragen van de nabestaandenuitkering vermeld vanaf 1 juli 2013:
Nabestaandenuitkering |
Bruto bedrag per maand |
Verschil |
---|---|---|
Huidige betaling |
€ 1.369,86 |
– |
Beoogde betaling1 |
€ 1.392,45 |
€ 22,59 |
Zonder herstel van de omissie |
€ 1.516,36 |
€ 146,50 |
Nabestaanden met een minderjarig kind ontvangen met terugwerkende kracht een nabetaling van circa € 23 per maand, omdat (los van genoemde omissie in de wettekst) de brutering van de 90% nabestaandenuitkering op een verkeerde manier is uitgevoerd.
Uit de tabel blijkt dat zonder herstel van de genoemde technische omissie, de nabestaandenuitkering circa € 124 te hoog zou uitvallen. De SVB heeft dit hogere bedrag niet uitbetaald. Tot december 2013 heeft de SVB de bedragen gehanteerd zoals die golden voor de Wet vereenvoudiging regelingen SVB. Vanaf december 2013 heeft de SVB de bedragen gehanteerd conform het voorliggende wetsvoorstel. Per saldo resulteert een € 23 hogere nabestaandenuitkering ten opzichte van de huidige uitbetaling.
Deze maatregel heeft betrekking op circa 800 mensen die zijn ingestroomd in de Anw na juli 2013 en op circa 10.800 mensen die reeds gebruik maakten van de nabestaandenuitkering en halfwezenuitkering. Omdat de SVB is gevraagd te anticiperen op onderhavige wetswijziging, bestaat er geen effect op de uitkeringslasten van de Algemene nabestaandenwet.
Door de reparatie in de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 wordt het maximum voor de Wubo-uitkering voor een nagelaten betrekking met minderjarige kinderen met circa € 5 per maand verhoogd vanaf 1 juli 2013. Circa vijf uitkeringsgerechtigden krijgen hier mee te maken. Gezien het geringe aantal betrokkenen zijn er geen significante financiële effecten met betrekking tot de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
In artikel 17, tweede lid, van de Anw wordt geregeld dat bij de bepaling van de hoogte van die uitkering slechts rekening gehouden wordt met de algemene heffingskorting, terwijl voor alleenstaande ouders ook rekening gehouden zou moeten worden met de alleenstaande ouderkorting op grond van artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Hierbij is van belang dat bij de andere minimumregelingen voor alleenstaande ouders wel rekening wordt gehouden met de alleenstaande ouderkorting. Deze omissie in de wet leidt derhalve tot een onbedoelde ongelijkheid. Om de consistentie tussen de verschillende regelingen te bewaren dient dit hersteld te worden. Met dit onderdeel wordt deze omissie hersteld en wordt ook met terugwerkende kracht (tot en met 1 juli 2013 respectievelijk 1 oktober 2013) rekening gehouden bij de berekening van de uitkeringshoogte voor alleenstaande ouders met de alleenstaande ouderkorting (slechts het inkomensonafhankelijke deel). Artikel 17, tweede lid, Anw komt, bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen, te vervallen.
Artikel II
In het vierde lid van artikel 15 van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (WUBO) is een verwijzing naar artikel 17, tweede lid, Anw opgenomen. Omdat met het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen wordt beoogd om artikel 17, tweede lid van de Anw per 1 januari 2015 te laten vervallen, is de inhoud van dat lid in de WUBO overgenomen inclusief de verwijzing naar de alleenstaande ouderkorting (slechts het inkomensonafhankelijke deel).
Artikel III
Werkgevers die eigenrisicodrager zijn voor de Ziektewet of de WGA en zelf de uitkering op grond van de Ziektewet of de WGA uitbetalen aan de uitkeringsgerechtigde werknemer moeten de premies werknemersverzekeringen afdragen over de uitkering; als de uitkering wordt uitbetaald door UWV, draagt UWV de premies af. Gebleken is dat misverstand kan bestaan over betaling door de eigenrisicodrager van de WW-premie over uitkeringen. Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat de eigenrisicodrager als de werkgever wordt aangemerkt voor de uitkeringsgerechtigde. Hiermee wordt geen inhoudelijke wijziging van de bestaande uitvoeringspraktijk beoogd. Op grond van artikel 11, eerste lid, van de WW wordt het UWV als werkgever beschouwd in bepaalde situaties. In artikel 11, tweede lid, van de WW is de situatie geregeld dat wanneer het UWV de uitkering aan de werkgever betaalt om door diens tussenkomst deze uitkering te doen uitbetalen aan de werknemer, niet het UWV als werkgever wordt aangemerkt maar dat de werkgever in de plaats treedt van het UWV, onafhankelijk van het voortbestaan van de dienstbetrekking met die werkgever. Het UWV wordt dan niet als werkgever beschouwd. In artikel 63a van de ZW is bepaald dat de eigenrisicodrager voor de ZW namens het UWV het door het UWV toegekende ziekengeld betaalt aan de zieke personen die (laatstelijk) tot hem in dienstbetrekking staan. Ook wanneer de werkgever eigenrisicodrager voor de ZW is en het door het UWV toegekende ziekengeld aldus zelf betaalt, moet duidelijk zijn dat de eigenrisicodrager dan werkgever is en niet het UWV. Om hierover geen enkel misverstand te laten ontstaan is dit expliciet in een nieuw lid toegevoegd. Daar doet niet aan af dat een ander dan de eigenrisicodrager de betalingshandeling aan de zieke werknemer kan verrichten; daarmee wordt die betaling verricht namens de eigenrisicodrager en blijft de eigenrisicodrager de werkgever van de zieke aan wie het ziekengeld wordt betaald. De aanpassing geldt ook voor de eigenrisicodragers die op grond van de Wet WIA de WGA-uitkering betalen. Deze bepaling ter verduidelijking zal terugwerken tot en met 1 juli 2013, hetzelfde moment als een eerdere vergelijkbare aanpassing in de Ziektewet. Deze aanpassing beoogt de uitvoeringspraktijk op dit punt zekerheid te bieden.
Artikel IV
Omdat met het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen artikel 8.15 van de Wet IB 2001 komt te vervallen, wordt in dit artikel geregeld dat wanneer het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen in werking treedt, de verwijzing in artikel 15, vierde lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 naar artikel 8.15 van de Wet IB 2001 komt te vervallen.
Artikel V
De artikelen I en II van de wet treden met terugwerkende kracht in werking vanaf het moment dat de wijzigingen die met de Wet vereenvoudiging regelingen SVB voor betrokkenen zijn gaan gelden (29 maart 2013). Er wordt terugwerkende kracht verleend omdat er sprake is van een uitzonderlijk evidente technische omissie in de wettekst, gezien de systematiek van minimumregelingen voor alleenstaande ouders. Bij de inwerkingtreding wordt van de vaste verandermomenten afgeweken, gezien het spoedeisende karakter van dit wetsvoorstel.
Artikel III van de wet treedt met terugwerkende kracht in werking tot en met het tijdstip waarop dezelfde wijziging in de Ziektewet bij de Verzamelwet SZW 2013 in werking is getreden.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma