Ontvangen 4 april 2014
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel A, negende subonderdeel, wordt in de aanhef «twee» vervangen door «vier» en worden en na de aanhef twee definities ingevoegd, luidende:
financiële holding: een financiële instelling die als dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk banken, beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten of financiële instellingen heeft, van welke dochterondernemingen er ten minste één een bank of één beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten is, en die geen gemengde financiële holding is;
gemengde holding: een moederonderneming die geen bank, financiële holding of gemengde financiële holding is en die ten minste één bank of één beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten als dochteronderneming heeft;
B
In artikel I, onderdeel N, vervalt in het voorgestelde artikel 1:87, eerste lid, laatste volzin, «bedraagt».
C
In artikel I, onderdeel DD, wordt het voorgestelde artikel 3:4 als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, eerste volzin, komt te luiden: Een ieder met zetel in Nederland die, geen bank zijnde, zijn bedrijf maakt van:
a. het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden, anders dan van het publiek, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen; of
b. het ter beschikking verkrijgen van opvorderbare gelden en van het voor eigen rekening verrichten van beleggingen, niet zijnde kredietuitzettingen,
kan bij de Nederlandsche Bank een vergunning aanvragen voor het uitoefenen van dat bedrijf.
2. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: De afdelingen 2.3.2 en 3.5.5 zijn niet van toepassing.
D
In artikel I, onderdeel HH, wordt in het voorgestelde artikel 3:17a, eerste lid, «artikel 3:17, eerste en derde lid,» vervangen door «artikel 3:17, eerste lid,» en wordt «een bank of een beleggingsonderneming als bedoeld in dat artikel» vervangen door: een bank als bedoeld in het eerste lid van artikel of een beleggingsonderneming als bedoeld in het derde lid van dat artikel, die een beleggingsonderneming in de zin van de verordening kapitaalvereisten is,.
E
Artikel I, onderdeel LL, vervalt.
F
Artikel I, onderdeel NN, wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde subonderdeel vervalt.
2. Het vierde subonderdeel wordt vernummerd tot derde subonderdeel en komt te luiden:
3. In het zevende lid wordt «aan een afwikkelonderneming, bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling» vervangen door: aan een afwikkelonderneming, clearinginstelling of premiepensioeninstelling.
G
In artikel I, onderdeel PP, wordt in het voorgestelde artikel 3:62b, eerste lid, «artikel 3:96, eerste lid, aanhef en onderdeel a,» vervangen door: de artikelen 77 en 78 van de verordening kapitaalvereisten.
H
In artikel I wordt na onderdeel QQ een onderdeel ingevoegd, luidende:
QQa
In artikel 3:64 wordt na «artikel 3:63» ingevoegd: , met uitzondering van het vierde lid, tweede volzin,.
I
Artikel I, onderdeel VV, komt te luiden:
VV
Artikel 3:96, eerste lid, onderdeel a, vervalt, onder verlettering van de onderdelen b tot en met g tot onderdelen a tot en met f.
J
In artikel I wordt na onderdeel VV een onderdeel ingevoegd, luidende:
VVa
In artikel 3:98, tweede lid, wordt «artikel 3:96, eerste lid, onderdeel b of c,» vervangen door: artikel 3:96, eerste lid, onderdeel a of b.
K
In artikel I, onderdeel YY, wordt in het voorgestelde artikel 3:111a, eerste lid, onderdeel k, «kapitaaleisen» vervangen door: kapitaalvereisten.
L
In artikel I wordt na onderdeel ZZ een onderdeel ingevoegd, luidende:
ZZa
In artikel 3:268, eerste lid, vervallen de onderdelen d en e.
M
Artikel I, onderdeel EEE, eerste subonderdeel, komt te luiden:
1. In het eerste en tweede lid komt de laatste volzin telkens te luiden: Dit toezicht omvat het toezicht op de naleving van het bepaalde ingevolge de artikelen 3:17, eerste en tweede lid, onderdeel c, 3:17a, 3:57, 3:62a en 3:96, eerste lid, onderdeel b.
N
Artikel I, onderdeel GGG, eerste subonderdeel, komt te luiden:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt na «3:17, eerste en tweede lid, onderdeel c,» ingevoegd «3:17a,» en wordt «3:96, eerste lid, onderdeel c,» vervangen door: 3:96, eerste lid, onderdeel b,.
O
Artikel VIII, onderdeel A, tweede subonderdeel, komt te luiden:
2. In het vierde lid wordt na «een bank» ingevoegd: of een beleggingsonderneming als bedoeld in het eerste lid.
De voorliggende nota van wijziging op het voorstel voor de Implementatiewet richtlijn en verordening kapitaalvereisten bevat enkele redactionele en technische verbeteringen. Voor de overgangsperiode naar de Europese harmonisatie van het liquiditeitsvereiste wordt voor bijkantoren van banken met zetel in een andere lidstaat voorzien in het tijdelijk behoud van de ontheffingsmogelijkheid.
A en L
Het betreft de aanpassing aan de komst van de richtlijn en verordening kapitaalvereisten van een tweetal definities, die nu nog zijn opgenomen in artikel 3:268, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Van de gelegenheid gebruik gemaakt om de betreffende definities naar artikel 1:1 Wft te verplaatsen
B
Het betreft een redactionele verbetering.
C
Met de aanpassing in het voorgestelde nieuwe tekst van artikel 3:4 Wft wordt dichter bij de huidige formulering van het eerste lid aangesloten. De aanvulling van het voorgestelde tweede lid betreft het herstel van een omissie. De toepasselijkheid van afdeling 2.3.2, die de notificatieprocedure bij grensoverschrijdende activiteit vanuit een bijkantoor in een andere lidstaat («Europees paspoort») ingevolge de richtlijn regelt, is uitgesloten aangezien vrijwillige banken niet onder de werking van de richtlijn en de verordening vallen.
D
Met de verwijzing in het voorgestelde artikel 3:17a, eerste lid, Wft naar een beleggingsonderneming als bedoeld in artikel 3:17, derde lid, Wft, bestreek de reikwijdte van de implementatie abusievelijk alle beleggingsondernemingen in plaats van alleen de beleggingsondernemingen in de zin van de verordening kapitaalvereisten. Met deze aanpassing wordt dit hersteld.
E
In artikel I, onderdeel LL, van het wetsvoorstel werd een aanpassing van artikel 3:46 Wft voorgesteld. Als gevolg van de voorgestelde formulering van dat artikel zou een bank uit een derde land die via een bijkantoor actief is in Nederland, eerst moeten aantonen dat zij onder ten minste gelijkwaardig prudentieel toezicht staat in de staat waar zij haar zetel heeft en zou zij daarnaast nog onderworpen zijn aan alle relevante normen uit hoofde van de Nederlandse wet. Bij nader inzien volstaat echter de huidige formulering van artikel 3:46 Wft. De voorgestelde wijziging kan daarom vervallen.
F
Het derde subonderdeel voorziet in het schrappen van voorgestelde wijziging van artikel 3:57, derde lid, dat voorzag de toepassing van het begrip toetsingsvermogen op de solvabiliteit van banken. Aangezien het begrip toetsingsvermogen ten aanzien voor banken echter nog gebruikt wordt in het kader artikel 3:62a, dient de voorgestelde wijziging bij nader inzien achterwege te blijven. De wijziging van het oorspronkelijke vierde subonderdeel betreft een redactionele verbetering.
G, I, J, M en N
Ingevolge de wijziging in onderdeel H van artikel I, onderdeel VV, van het wetsvoorstel vervalt artikel 3:96, eerste lid, onderdeel a, op grond waarvan een bank met zetel in Nederland een verklaring van geen bezwaar van DNB nodig heeft als zij haar eigen vermogen door terugbetaling van kapitaal of uitkering van bepaalde vermogensbestanddelen wil verminderen. Reden hiervoor is dat dit onderwerp al is geregeld in de verordening kapitaalvereisten: artikel 77 van die verordening schrijft voor dat in zulke gevallen voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit vereist is. De overige onderdelen voorzien in de noodzakelijke aanpassingen van verwijzingen elders in de Wft.
H
In artikel I, onderdeel QQ, van het wetsvoorstel wordt voorzien in het schrappen van de bestaande ontheffingsmogelijkheid ten aanzien van liquiditeitsvereisten voor banken. Daarmee bestaat deze mogelijkheid na de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel niet langer voor banken met zetel in Nederland. De bestaande ontheffingsmogelijkheid in artikel 3:63 is op grond van artikel 3:64 tevens van overeenkomstige toepassing op banken met zetel in een andere lidstaat die in Nederland via een bijkantoor actief zijn. Vooralsnog ontbreekt een Europees geharmoniseerde liquiditeitseis: deze wordt mogelijk in de loop van 2015 vastgesteld. Niet alle lidstaten kennen op dit moment reeds een liquiditeitseis voor banken, en om die reden zijn in het verleden enkele ontheffingen afgegeven van het liquiditeitsvereiste voor EU-banken met een bijkantoor in Nederland. Met het vervallen van de ontheffingsmogelijkheid zouden al deze banken per direct moeten gaan voldoen aan de Nederlandse liquiditeitseis. Omdat dat vanuit het oogpunt van toezicht door DNB onnodig wordt geacht, wordt voorgesteld om toepasselijkheid van de ontheffingsmogelijkheid in artikel 3:63 voor deze bijkantoren tijdelijk te behouden. Dit wordt bereikt met het uitzonderen van de overeenkomstige toepasselijkheid van de (toe te voegen) laatste volzin van het vierde lid van artikel 3:63, waarin is bepaald dat banken niet voor een ontheffing in aanmerking komen. Dit is in afwachting de totstandkoming van het geharmoniseerde Europese kader voor liquiditeitsvereisten in 2015. Op dat moment kan de in artikel VIII, onderdeel B, voorgestelde tekst van artikel 3:64 in werking treden. In die tekst is niet langer voorzien in een ontheffingsmogelijkheid op grond van artikel 3:63 en bestaande ontheffingen komen dan alsnog van rechtswege te vervallen.
O
Het betreft een redactionele verbetering.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem