Gepubliceerd: 28 januari 2016
Indiener(s): Loes Ypma (PvdA)
Onderwerpen: openbare orde en veiligheid organisatie en beleid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33844-9.html
ID: 33844-9

Nr. 9 NADER VERSLAG

Vastgesteld 28 januari 2016

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

Inhoudsopgave

 

1.

Inleiding

1

2.

Vervoer

2

3.

Medisch klachtrecht

3

4.

Detentieregime

4

5.

Detentiefasering

4

6.

Enige andere onderwerpen betreffende de Penitentiaire beginselenwet

6

7.

Adviezen

7

8.

Artikelsgewijze toelichting

7

1. Inleiding

Met belangstelling hebben de leden van de VVD-fractie bovengenoemd wetsvoorstel, en in het bijzonder de (toelichting op) de nota van wijziging, bestudeerd. Het voorstel behelst onder andere een aantal wijzigingen over het vervoer van gedetineerden, het medisch klachtrecht dat hen toekomt en enige andere onderwerpen. De aan het woord zijnde leden verwijzen in dit kader naar de eerder door hen geleverde inbreng. Zij hebben nog enkele vragen dan wel opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel en de nota van wijziging. Zij willen van deze gelegenheid gebruik maken om enkele opmerkingen te maken en enkele verduidelijkende vragen te stellen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging. Zij vragen allereerst waarom voor deze constructie is gekozen en niet voor een apart wetsvoorstel, waar het onder andere gaat over de vijf beveiligingsniveaus en arbeid in detentie. Deze leden stonden namelijk positief tegenover het oorspronkelijke wetsvoorstel, maar zien zichzelf nu genoodzaakt om niet meer in te stemmen. Is de regering bereid om deze forse wetswijziging alsnog los te koppelen van het voorliggende wetsvoorstel en deze voor te leggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State en ter consultatie aan te bieden? Zo nee, waarom niet?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging bij dit wetsvoorstel. Zij behouden hun twijfels – ondanks de afschaffing van het wetsvoorstel omtrent elektronische detentie – over de wijzigingen die de regering de afgelopen jaren heeft doorgevoerd in het gevangeniswezen. In dat kader kunnen zij zich dan ook niet in alle bewoordingen in de toelichting op onderhavige nota van wijziging vinden, zoals de opmerkingen over de vrijblijvendheid en ongerichtheid die het verlof in de (Z)BBI’s (Zeer beperkt Beveiligde Inrichtingen) zouden kenmerken. Zij hebben dan nog enkele vragen. De eerste daarvan is of, gelet op het karakter van de wijzigingen die door middel van de nota van wijzigingen worden voorgesteld, het niet wenselijk zou zijn dat de regering alsnog de Afdeling advisering van de Raad van State en andere eerder geconsulteerde partijen hierover om advies vraagt.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel over vervoer, medisch klachtrecht en enkele andere onderwerpen. Zij zien weinig bezwaren tegen de voorstellen, met uitzondering van de nota van wijziging waar deze inbreng op ziet. Deze leden constateren dat het wetsvoorstel is uitgebreid met een belangwekkend onderwerp, de afschaffing van de detentiefasering en wettelijke regeling van promoveren en degraderen. Daarbij valt het de leden van de D66-fractie vooral op dat op deze fundamentele toevoeging adviezen van de adviesinstanties ontbreekt. Dat vinden zij opmerkelijk, nu deze adviesinstanties wel hebben geadviseerd over de andere onderdelen van het wetsvoorstel en nadrukkelijk aangeven dat bij eventuele wijzigingen zij daar graag opnieuw advies over wensen uit te brengen. Is de regering bereid daar alsnog in aanloop naar een plenaire behandeling van dit wetsvoorstel in te voorzien en voor de volledigheid spoedig voorafgaande aan de behandeling aan de Tweede Kamer te doen toekomen?

2. Vervoer

De leden van de VVD-fractie stellen ten aanzien van het vervoer uitgevoerd door medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: DV&O) vast dat het wettelijk thans zo heeft te gelden dat de beslissingen van de medewerkers als beslissingen van de directeur worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat tegen deze beslissingen beklag openstaat bij de beklagcommissie van de commissie van toezicht van de inrichting. Als de aan het woord zijnde leden het goed lezen, ziet de regering zich nu toch genoodzaakt de wet aan te passen vanwege een verkeerde interpretatie van de relevante artikelen gehanteerd door de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (hierna: RSJ). Deze leden vragen zich af of de wijziging dan wel echt noodzakelijk is. Het schort immers niet aan de juiste wetgeving, maar aan de juiste toepassing en uitleg van de reeds aanwezige wetgeving. Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Zijn er mogelijkheden om de RSJ wel een juiste uitleg aan de reeds bestaande artikelen te laten geven? Heeft de regering aanleiding ervan uit te gaan dat de RSJ de wetswijziging en de gevolgen daarvan in de toekomst wel op de juiste manier zal uitleggen? Zo ja, waarom? Meer inhoudelijk begrijpen zij de keuze van de regering om de verantwoordelijkheid en bevoegdheden ten aanzien van het vervoer in het geheel bij de DV&O te leggen via de Minister van Veiligheid en Justitie. Dit geldt ook ten aanzien van het creëren van een wettelijke grondslag van een commissie van toezicht voor het vervoer bij DV&O.

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de aanpassingen in dit wetsvoorstel die betrekking hebben op het vervoer. Zij zijn van mening dat de wijziging meer duidelijkheid geeft wie verantwoordelijk is voor welke vervoersbeweging en dat het voor de gedetineerden duidelijker is bij wie ze eventuele klachten kunnen neerleggen.

3. Medisch klachtrecht

De leden van de VVD-fractie vinden het een goede zaak dat de wettelijke regelingen omtrent het medisch klachtrecht worden overgeheveld naar wetten in formele zin, te weten de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. In de memorie van toelichting (hierna: MvT) staat dat per 1 mei 2011 is gestart met een nieuwe werkwijze die bestaat uit drie fases. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden of deze nieuwe werkwijze voldoende tegemoet komt aan de in het verleden ondervonden bezwaren. Duren de bemiddelingsprocedures minder lang en worden meer klachten van gedetineerden en jeugdigen binnen een redelijke termijn afgehandeld? Ten aanzien van de voorgestelde experimenteerbepaling vragen deze leden de regering voorbeelden te noemen waarvoor de experimenteerbepaling uitkomst zou bieden. Is deze ruimte er in het verleden geheel niet geweest of werd deze op een andere manier vormgegeven? De leden van de VVD-fractie onderstrepen dat zij het van groot belang achten dat de ruimte die in de toekomst zal worden genomen om invulling te geven aan een dergelijke bepaling zowel vooraf als na afloop kritisch wordt onderzocht. Kan de regering toezeggen dat bij elke invulling van de experimenteerbepaling vooraf inzichtelijk wordt gemaakt wat het nut en de noodzaak is van de gekozen invulling, wat de effecten daarvan zijn geweest en in hoeverre de eventuele genomen maatregelen doeltreffend zijn of juist niet?

De leden van de PvdA-fractie willen voorafgaand aan een inhoudelijke behandelingen van het medisch klachtenrechten enkele vragen stellen over het rapport «Uitvoeringsadvies klachtenbemiddeling» van de Medisch Adviseur en het advies van de RSJ hierop. Uit de reactie van de RSJ begrijpen deze leden dat het aantal medische klachten sterk is toegenomen. Alhoewel het een constatering uit 2009 is, zijn de aan het woord zijnde leden benieuwd naar waar de stijging van het aantal klachten aan te wijten is en om welke type klachten het ging. Ook willen zij weten welke verandering ten aanzien van het aantal klachten zichtbaar zijn sinds de aanpassing van de werkwijze per 1 mei 2011.

De aan het woord zijnde leden constateren dat veel klachten betrekking hadden op de communicatie tussen de inrichtingsarts en de gedetineerden. Zij willen graag iets meer weten over deze communicatieproblemen en wat deze problematiek inhoudt en, nog belangrijker, hoe de communicatie nu tussen de inrichtingsarts en de gedetineerde is. Zijn sinds 2011 verbeteringen zichtbaar en hoe uit zich dat? Als de communicatie tussen beide partijen nog niet is verbeterd, hoe gaat dit wetsvoorstel daar verandering in brengen? Aangezien deze besproken werkwijze per 1 mei 2011 staande praktijk is en het hier een codificatie van die werkwijze betreft, vragen de aan het woord zijnde leden zich af of gedetineerden voldoende vertrouwen in het hoofd zorg hebben aangezien hij/zij verantwoordelijk is voor voorbemiddeling. Zijn er incidenten bekend waaruit blijkt dat dat vertrouwen matig is? Kan de regering het antwoord toelichten? Is de regering bereid om de ervaringen die nu al zijn opgedaan met de voorgestelde klachtenprocedure te onderzoeken en de uitkomsten te bundelen en naar de Kamer te sturen?

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de beroepscommissie geen opdracht kan geven om de gedetineerde of jeugdige een bepaalde behandeling te bieden. Volgens de MvT zou dat betekenen dat de beroepscommissie de taak van de behandelende inrichtingsarts zou overnemen en dat zou onwenselijk zijn. Deze leden vragen waarom dat onwenselijk is, behalve het argument dat de medische verantwoordelijkheid bij de inrichtingsarts behoort te liggen. Hoe zou de beroepscommissie om moeten gaan met de constatering dat de gedetineerde als patiënt baat zou hebben bij een bepaalde behandeling die door de instellingsarts niet wordt geboden? Waar ligt de grens van de beroepscommissie daar waar het gaat om de gezondheid van de gedetineerde/patiënt? Wat zijn de rechten van de gedetineerde in deze? Kan de gedetineerde een klacht bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) indienen? Zo ja, wanneer wordt een klacht gegrond verklaard? Is het bij de regering bekend of gedetineerden negatieve gevolgen hebben ondervonden als gevolg van een «misser» van de instellingsarts? Kan daarvan een overzicht gegeven worden?

4. Detentieregime

De leden van de D66-fractie hebben in eerdere debatten met het regering al opgemerkt dat zij vele kanttekeningen plaatst bij het nieuwe detentieregime. Het is voor deze leden niet duidelijk wat de meerwaarde gaat zijn van promoveren en degraderen ten opzichte van het detentieregime dat er was. Te meer omdat detentiefasering succesvol was in het terugdringen van recidive, zoals de regering reeds eerder hierover aan de Kamer meegedeeld. De aan het woord zijnde leden merken ook op dat het voorgestelde nieuwe regime reeds in 2014 is ingevoerd zonder wettelijke regeling. In 2014/2015 werd door de Staatssecretaris van Veiligheid in Justitie in een brief aan de Kamer geconstateerd dat het regime niet overal op gelijke wijze werd toegepast. De Staatssecretaris schreef op 30 juni 2014 aan de Kamer dat sprake was van «aanzienlijke regionale verschillen», en van «gebrek aan ervaring». De verwachting werd in 2014 geuit dat deze verschillen kleiner zouden worden als meer ervaring met het systeem was opgedaan en ervaringen en best practices tussen de regio’s waren uitgewisseld uitgekomen. Kan de regering aangegeven of dat inmiddels inderdaad het geval is? Wat zijn de ervaringen tot nu toe, waar liggen er nog knelpunten dan wel uitdagingen voor een correcte implementatie en hoe wordt dat gemonitord? Is de toepassing inmiddels geëvalueerd? Kan hij eventuele evaluaties en best practices daarover aan de Kamer sturen?

5. Detentiefasering

De leden van de VVD-fractie ondersteunen in zijn algemeenheid een meer persoonsgerichte aanpak waarbij grote nadruk ligt op de eigen verantwoordelijkheid van de gedetineerde. Daarbij past een systeem van promoveren en degraderen. Als zij het voorstel echter goed lezen, begint iedere gedetineerde in een basisprogramma en kan door goed gedrag meer persoonlijke vrijheden worden verkregen. Bij negatief gedrag vervalt men weer in het basisprogramma. Dit maakt dat het basisprogramma als ondergrens kan worden gezien. Op slecht gedrag kan dan ook niet effectief en daadwerkelijk worden gereageerd. Is de regering het met deze leden eens dat er zodoende geen prikkel bestaat voor iemand die van slechte wil is om toch mee te werken aan bijvoorbeeld een re-integratieprogramma en werken in detentie? Zijn er ook aanpassingen van detentiefasering onderzocht waarin een gedetineerde wel daadwerkelijk kon worden gedegradeerd ten opzichte van de gedetineerden die in het basisprogramma zitten? Zo ja, waarom is niet daarvoor gekozen? Zien deze leden het goed dat het voorgestelde persoonsgerichte re-integratieverlof plaatsvindt voorafgaand aan een eventueel voorwaardelijke invrijheidsstelling? Is dit niet dubbelop? Welk doel dient het persoonsgericht re-integratieverlof dan exact? De voorbeelden van activiteiten die de regering noemt ter invulling van een dergelijk verlof, zijn het voeren van een sollicitatiegesprek en het regelen van woonruimte. De aan het woord zijnde leden vinden dit nu juist re-integratieactiviteiten die geschikt zijn om binnen de muren van een inrichting kunnen plaatsvinden. Kunnen andere activiteiten worden genoemd waarbij het noodzakelijk is om deze buiten de inrichting te laten plaatsvinden?

Ten aanzien van arbeid tijdens detentie wordt voorgesteld om de plicht voor gedetineerden om deel te nemen aan arbeid te schrappen. Het zal dan worden vormgegeven als een recht op arbeid dat aan de gedetineerden als een voorrecht zal worden gepresenteerd. Echter, arbeid zal niettemin onderdeel blijven uitmaken van het basisprogramma. Hoe komt dit onderdeel er uit te zien, indien het niet verplicht is voor de gedetineerden eraan deel te nemen? Indien een gedetineerde persisteert in zijn weigering deel te nemen aan arbeid, op welke wijze kan hij er dan toe worden aangezet hiertoe alsnog over te gaan? Met andere woorden, bestaat een effectief drukmiddel om een gedetineerde alsnog zover te krijgen dat hij deelneemt aan arbeid. Welke mogelijkheden zijn er om weigerachtige gedetineerden dit te laten voelen door hen in het gebruik van voorzieningen te beperken (een soort «basisprogramma min»). De leden van de VVD-fractie zijn altijd van mening geweest dat arbeid tijdens detentie in grote mate bijdraagt aan een zinvolle dagbesteding en vooral de kans op een succesvolle terugkeer in de maatschappij na detentie vergroot. Zij vinden het dan ook van groot belang dat ook in de voorgestelde vorm van detentiefasering gedetineerden werken tijdens hun detentie en dat er middelen dan wel vormen beschikbaar zijn. Dit zorgt ervoor dat zoveel mogelijk gedetineerden dit ook daadwerkelijk doen en zo hun kans op een volwaardig bestaan in de maatschappij vergroten. In het «gewone» leven wordt immers ook van mensen gezond van lijf en leden verwacht te werken en daarmee in hun levensonderhoud te voorzien. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt in grote mate bij de gedetineerden zelf, aldus de leden van de VVD-fractie.

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de concrete gevolgen van de wijziging in het verlof voor gedetineerden. Worden er andere voorwaarden gehanteerd om verlof toe en af te wijzen? Zo ja, wat verandert er dan precies?

Ten aanzien van het promoveren en degraderen vragen de leden van de CDA-fractie of de regering ook wettelijk gezien meer helderheid kan verschaffen over de vraag of gedetineerden hun laatst verworven regime (basis, rood of plus, groen) wel of niet mogen behouden bij overplaatsing. Zij vragen of de regering ermee bekend is dat hierover bij de commissies van toezicht veel klachten worden ingediend, in het bijzonder door gedetineerden die worden teruggeplaatst naar een lager regime en pas na zes weken (beoordeling in het Multidisciplinair Overleg, MDO) eventueel weer kunnen promoveren. Dit levert ook de nodige spanning en frustratie op bij gedetineerden binnen de inrichtingen. Graag vernemen deze leden hierop een reactie.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering enkele huidige pilots in het gevangeniswezen te beschrijven die beogen gedetineerden meer eigen verantwoordelijkheid te geven (indien zij dat aan kunnen) en waarbij ze ook zelf hun dag kunnen indelen (waarmee ze ook zelf zorgen dragen voor het behalen van de afgesproken productie op de arbeidszalen). Deze leden zijn benieuwd of dit volgens de regering een model kan zijn in het gevangeniswezen dat verder uit kan worden gerold indien de eerste resultaten positief zijn.

Ook vragen zij of de regering ermee bekend is dat steeds meer gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid dat gedetineerden zich zelf vrij kunnen bewegen door de inrichtingen en hun looproutes enkel worden gemonitord in plaats van dat penitentiair inrichtingswerker (piw’ers) gedetineerden door heel de inrichting begeleiden. Hoe verloopt en beoordeelt de regering deze ontwikkelingen?

6. Enige andere onderwerpen betreffende de Penitentiaire beginselenwet

Overplaatsing gedetineerde

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de directeur een gedetineerde kan overplaatsen naar een andere locatie binnen zijn penitentiaire inrichting (hierna: PI). De gedetineerde moet gehoord worden alvorens de directeur besluit tot overplaatsing. Deze leden vragen wat de waarde is van het oordeel van de gedetineerde over zijn overplaatsing. In hoeverre kan zijn mening doorslaggevend zijn voor het al dan niet overplaatsen naar een andere locatie?

Moet de gedetineerde ook gehoord worden als het gaat om een overplaatsing van het ene arrondissement naar een arrondissement waarbij de Minister van Veiligheid en Justitie besluit tot de overplaatsing? Zo nee, waarom niet?

Experimenteerbepaling

De leden van de PvdA-fractie zien in dat verandering van beleid in voorkomende gevallen beproefd moet worden in de praktijk alvorens het beleid wettelijk te verankeren. Deze leden stellen het op prijs dat de regering de Tweede Kamer wil betrekken bij de voorgestelde experimenten door een voorhangprocedure voor te stellen. Zij hebben nog enkele vragen met betrekking tot deze experimenteerbepaling. Uit de toelichting maken deze leden op dat een experiment ook een groep gedetineerden zou kunnen betreffen. Zij maken dit op uit de opmerking dat afgeweken kan worden van artikel 8 tot en met 10 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). In dit geval kunnen bepaalde doelgroepen op een bepaalde afdelingen verblijven en gezamenlijk activiteiten ondernemen. Deze leden maken zelfs uit de MvT op dat een experiment het individu kan betreffen, bijvoorbeeld als het gaat om «meer persoonsgericht beveiligingsniveau» of het verbod om eigen kleding te dragen omdat eigen kleding een gevaar voor «de orde of veiligheid van de inrichtingen» kan opleveren. Begrijpen de aan het woord zijnde leden het goed dat een experiment een groep of individu betreft en dat bij een succesvol experiment dit wettelijk mogelijk wordt? Deze leden vragen dan wat er wettelijk mogelijk wordt. Betreft het regelgeving waarin wordt opgenomen dat het mogelijk wordt om in sommige individuele gevallen af te wijken van de regel, bijvoorbeeld dat voor sommige gedetineerden het dragen van eigen kleding niet meer mogelijk is, of moet uit zo’n experiment blijken dat het dragen van eigen kleding over het algemeen gevaarlijk is en dus niet meer is toegestaan voor alle gedetineerden? Kan de regering dit toelichten? Wat zijn de rechten van de individuele gedetineerde die te maken krijgt met een experiment?

Er is al ervaring opgedaan met een experimenteerbepaling in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen. Kan de regering een overzicht geven van experimenten die in justitiële jeugdinrichtingen zijn gehouden en die hebben geleid tot aanpassing van de wet?

(Z)BBI’s

De leden van de CDA-fractie vragen de regering te reflecteren op het onderbrengen tot nu toe van het regime en de doelstelling van de (Z)BBI’s binnen de bestaande vestigingen tot het moment dat deze (wettelijk) gezien zijn afgeschaft. Zij vragen of het juist is dat onderhavige nota van wijziging deze afschaffing nu daadwerkelijk ook bekrachtigd. Zij vragen de regering de recidivecijfers van de (Z)BBI’s van de afgelopen jaren te geven en vragen voorts de regering hiermee een vergelijking te maken bij de toekomstige eerste toets van de effectiviteit van de voorgestelde wijzigingen omtrent de regimes.

7. Adviezen

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de RSJ adviseert om ook tbs-gestelden de mogelijkheid te geven gebruik te maken van een medische klachtenregeling. De regering neemt dat advies niet over, aangezien tbs-gestelden altijd te maken hebben medische handelingen omdat dat inherent is aan hun behandeling die medisch gestuurd is. Ook het advies van de RSJ om een onderscheid te maken tussen medisch handelen in het kader van de behandeling en ander medisch handelen wordt niet overgenomen door de regering omdat «veel zaken die de verpleging betreffen zullen doorwerken in de behandeling en omgekeerd». Deze leden delen die mening niet. Niet elke medische handeling die in een tbs-inrichting wordt verricht is gericht op de behandeling. Een tbs-gestelde die bijvoorbeeld een blindedarmontsteking heeft moet behandeld worden, maar deze behandeling staat los van de behandeling die hij heeft op basis waarvan hij in de tbs-inrichting verblijft. Volgens de regering kan de tbs-gestelde geen klacht indienen als het medisch personeel deze blindedarm ontsteking mist of een foute diagnose stelt. Dat achten de aan het woord zijnde leden onwenselijk. Kan de regering hierop reageren en aangeven hoe een tbs-gestelde zich kan verweren als er een medische fout wordt gemaakt die overduidelijk niet gekoppeld is aan de behandeling?

8. Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A, onder b en c

Begrijpen de leden van de SP-fractie het goed dat met de wijziging van artikel 13 Pbw de detentiefasering alsnog wordt afgeschaft? Waarom wordt hieraan vastgehouden? Detentiefasering betreft meer dan alleen verlof. Het gaat om het detentieregime zelf waarin gedetineerden steeds meer vrijheden kregen naarmate zij daar klaar voor waren. Waarop baseert de regering de stelling dat gedetineerden beter af zijn met de wijziging van artikel 13 Pbw en dat detentiefasering meer is gebaseerd op automatisme?

Kan de regering een aantal voorbeelden van gedragsregels noemen waar gedetineerden zes weken aan moeten voldoen om in het plusprogramma te komen? Deelt de regering de mening dat mensen die zich niet volgens de regels gedragen en problemen ondervinden bij het resocialiseren, juist mensen zijn die gebaat zijn bij een uitgebreider resocialisatieprogramma dan wordt aangeboden in het basisprogramma? Op welke manier zullen deze gedetineerden in de toekomst rustig aan om kunnen leren gaan met steeds meer vrijheden en dus gefaseerd leren veilig terug te keren in de samenleving? Klopt het dat door de sluiting van onder andere (Z)BBI’s er minder mogelijkheden daartoe zijn? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat het aantal beveiligingsniveaus van vijf terug wordt gebracht naar twee door wijziging van artikel 13 Pbw? Bij welke van de huidige niveaus sluiten deze nieuwe beveiligingsniveaus het beste aan?

Deze leden vragen wie zich zal bemoeien met het opstellen van een persoonlijk plan voor een gedetineerde? Krijgt een gedetineerde hier zelf ook tot op zekere hoogte een stem in? Hoe is de nazorg geregeld?

De leden van de SP-fractie willen een overzicht van alle inmiddels gesloten gebouwen waar een (Z)BBI-regime gold. Klopt het dat deze gebouwen voor rekening zijn van de Rijksgebouwendienst? Wat zijn de kosten die hiermee gepaard zijn gegaan en dus steeds gaan? Is er zicht op verkoop? Zo nee, waarom niet? Wat is er gebeurd met de gedetineerden die onder het (Z)BBI-regime vielen? Niet alleen wat betreft hun vrijheden, maar ook de wijze waarop hun arbeid is ingericht. Worden zij meer of minder extern tewerkgesteld dan eerst?

Kan al worden aangegeven of er verschil te zien is in de recidivecijfers onder het (Z)BBI-regime en het nieuwe regime?

Met betrekking tot Onderdeel A, onder c, merken de leden van de CDA-fractie op dat het de bedoeling is dat het detentie & re-integratieplan binnen een maand tot stand komt. Zij vragen of de regering ermee bekend is dat het intakegesprek met de gedetineerde in de inrichting, wat spoedig na binnenkomst zou moeten plaatsvinden, soms pas veel later plaatsvindt, bijvoorbeeld pa na het opstellen van een D&R plan of zelfs helemaal niet. Deze leden vragen de regering naar de oorzaken hiervan. Zij vragen of het wenselijk zou zijn ook het intakegesprek meer aan (wettelijk) vaste termijn te koppelen, zodat binnen de inrichtingen meer vaart gemaakt wordt met het houden van een intakegesprek.

Onderdeel A, onder f en g

De leden van de SP-fractie lezen dat er meer ruimte komt voor individuele benadering. Klopt het dat dat voornamelijk speelt in het plusprogramma en niet in het basisprogramma? Begrijpen de leden het dus goed dat hier in het basisprogramma dus eigenlijk geen mogelijkheid voor is? Dit achten de leden namelijk onwenselijk. Mensen die in het basisregime blijven hangen zijn juist vaak de meest lastige personen om te resocialiseren en hebben juist een individuele aanpak nodig. Hoe ziet de regering dit? Hoe voorkomt de regering dat mensen die onvoldoende individuele begeleiding krijgen onvoldoende geresocialiseerd zijn als zij weer vrij komen? Hoe voorkomt de regering dat gedetineerden maatschappelijk gewenst gedrag gaan vertonen om meer privileges krijgen, terwijl dat niets zegt over of zij klaar zijn om terug te keren in de samenleving of niet? Hoe wordt daarmee omgegaan?

De regering wekt verder de suggestie dat er door stoplichtmodel meer ruimte zal zijn voor deze individuele benadering. Is het dan zo dat er onvoldoende mogelijkheden waren onder het huidige artikel 13 Pbw om individuele plannen op te stellen en gedetineerden af te rekenen op hun gedrag?

De leden van de CDA-fractie vragen of en zo ja, op welke wijze de regering de afgelopen jaren in werking gezette overgang naar een meer individuele benadering van gedetineerden en bijbehorende persoonlijk dagprogramma’s gaat toetsen op effectiviteit ten aanzien van de doelen die zij heeft gesteld omtrent het gevangeniswezen, namelijk dat het beter en veiliger moet. Zij vragen de regering ook in hoeverre deze verandering naar individuele benadering letterlijk en figuurlijk bij te benen is voor het gevangenispersoneel, in het bijzonder de piw’ers die op de gedetineerden toezien. Is de regering ermee bekend dat de toegenomen complexiteit van de individuele dagprogramma’s en schema’s voor gedetineerden hun werk niet altijd eenvoudiger heeft gemaakt de afgelopen jaren en ook niet zal maken de komende jaren als deze trend doorzet? Volgens deze leden hangt ook de toenemende druk in het gevangeniswezen en de bezuinigingen op het personeel in de inrichtingen daarmee samen. Kan de regering kwantitatief aangeven wat de afname is geweest de afgelopen drie jaar van het aantal beschikbare piw’ers (per x-aantal gedetineerden) op een afdeling? Verder vragen de aan het woord zijnde leden hoe de regering komende jaren omgaat met het niet alleen verder stillen van de individuele behoeften van gedetineerden via individuele programma’s, maar bovenal met het waarborgen van de veiligheid in de inrichtingen door voldoende piw’ers per afdeling en hierbij de (fysieke en mentale) gezondheid van de medewerkers in het oog te houden.

Onderdeel A, onder i

De leden van de SP-fractie constateren dat de arbeidsplicht alsnog wordt afgeschaft. Gedetineerden die zich niet aan de regels houden moeten voor kortere of langere tijd kunnen worden uitgesloten van de arbeid. Wie gaat hierover en wordt daarbij ook gekeken wat het effect zal zijn op de resocialisatie? Als er geen sprake is van voldoende motivatie, op welke manier wordt gewerkt aan het motiveren om alsnog te gaan werken?

Is al meer bekend of toch meer ruimte zal worden geboden aan de pilots zelfredzaamheid, aangezien eerder werd aangegeven dat er voor sommige projecten onvoldoende middelen waren? Deelt de regering de mening dat het erg zonde zou zijn als dergelijke succesvolle pilots slechts om financiële redenen geen doorgang vinden, terwijl deze op lange termijn een positieve invloed hebben op de resocialisatie en dus veiligheid van de samenleving? Graag ontvangen zij een reactie.

De leden van de SP-fractie constateren een aantal verbeteringen waar zij verheugd over zijn, zoals de mogelijkheid om meer dan 20 uur per week te werken, het loon naar werk en de mogelijkheid om door middel van scholing verder te bekwamen in een vak. Kan de regering al meer vertellen over de uitwerking hiervan? Zal dit alleen gelden voor mensen in een plusprogramma? Zo ja, waarom? Deze leden vinden het van belang dat ook mensen die in een basisprogramma de mogelijkheden moeten krijgen als dit een positief effect heeft op hun re-integratie.

De leden van de CDA-fractie hebben nog wel enige twijfels over het voorstel om (tegenover de omzetting van het recht op arbeid in een voorrecht) de plicht tot arbeid te laten vervallen. Zij vragen zich af of deze «prikkel» in het systeem de juiste uitwerking gaat hebben. Zij weten ook niet of het een goed signaal is naar gedetineerden die gewoon geen zin hebben om te gaan werken of het vertikken zich fatsoenlijk te dragen. De vraag is of dat laatst geaccepteerd moet worden binnen een inrichting en of dat het takenpakket van de piw’ers niet ook verzwaard. Volgens de regering zullen zij namelijk alles in het werk stellen om de betrokken gedetineerden alsnog de voordelen te doen inzien van het verrichten van arbeid. De leden van de CDA-fractie vragen zich af of dit zo gemakkelijk is als het lijkt. Zij krijgen immers te maken met ongemotiveerde gedetineerden die de gehele dag op cel voornamelijk TV zullen kijken in plaats van dat ze gewoon verplicht zijn hun bed uit te komen en aan het werk te gaan. Wordt hiermee juist niet iets heel anders voorgesteld dan in de samenleving zelf wordt nagestreefd, namelijk «iedereen doet mee» (met arbeid)? Deze leden vragen of de regering de prikkels dan ook niet veel meer moet zoeken in verschil in arbeidsbeloning en meer verschillende soorten werk in plaats van de gemakkelijke oplossing te kiezen om gedetineerden dan maar de keuze geven niet te werken.

Onderdeel L

De leden van de PvdA-fractie vragen de regering toe te lichten wat wordt bedoeld met «de gemoedstoestand van de gedetineerde». Wat wordt gedaan wanneer de gedetineerde niet in staat is om gehoord te worden en wanneer er twijfel bestaat over de gemoedstoestand van de gedetineerde? Wie besluit uiteindelijk of gedetineerde gehoord kan worden?

Artikel 71b Pbw formuleert het medisch klachtrecht. Gedetineerde kan alleen klagen tegen medisch handelen en niet tegen feitelijk gedrag van de arts. Moeten de leden van de PvdA-fractie dit zo begrijpen dat gedetineerden geen klacht mogen deponeren tegen een arts als de bejegening ondermaats is? Kan de regering dit toelichten?

De voorzitter van de commissie, Ypma

De griffier van de commissie, Mittendorff