Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging hebben genomen dat het wenselijk is de Comptabiliteitswet 2001 te wijzigen onder andere in verband met het invoeren binnen de rijksdienst van verplichtingen-kasagentschappen en van een gezamenlijke accountantsdienst en in verband met het uitbreiden van de voorhangprocedure bij de Staten-Generaal ter zake van bepaalde privaatrechtelijke rechtshandelingen door het Rijk;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Comptabiliteitswet 2001 wordt als volgt gewijzigd.
A
Aan artikel 1 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt:
6. In afwijking van het derde lid wordt de begrotingsstaat van nationale schuld vastgesteld bij de wet waarmee de departementale begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën wordt vastgesteld.
B
Aan artikel 3, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel e toegevoegd, dat luidt:
e. de toevoegingen en onttrekkingen aan een kasreserve als bedoeld in artikel 11a, zevende lid.
C
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De toelichting bij de begrotingsstaat biedt in algemene zin of per begrotingsartikel inzicht in relevante met de beleids- en bedrijfsvoering samenhangende aspecten, waarvoor Onze betrokken Minister mede op grond van de artikelen 20 en 21 verantwoordelijk is.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onze Minister van Financiën schrijft met toepassing van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, de relevante aspecten, bedoeld in het eerste lid, voor.
3. Het derde lid vervalt.
4. In het vierde en het vijfde lid wordt «beleidsartikel» vervangen door: begrotingsartikel.
D
Artikel 6, vierde lid, vervalt.
E
Onder het schrappen van het cijfer 1 voor het eerste lid van artikel 8 vervalt het tweede lid van dat artikel.
F
Artikel 9, vierde lid, vervalt.
G
Na artikel 11 wordt een paragraaf 2a «De verplichtingen-kasagentschappen» ingevoegd, waarin artikel 11a wordt opgenomen, dat luidt:
1. Indien voor een dienstonderdeel van een ministerie een afwijkend beheer wenselijk is, kan Onze betrokken Minister in overeenstemming met Onze Minister van Financiën besluiten dat dienstonderdeel in te richten als een verplichtingen-kasagentschap.
2. Een verplichtingen-kasagentschap is een dienstonderdeel waarvoor beheersregels gelden die afwijken van zowel de regels die gelden voor reguliere dienstonderdelen als van de regels die gelden voor baten-lastendiensten.
3. Op een besluit als bedoeld in het eerste lid, is artikel 10, tweede tot en met vijfde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
4. De artikelen 11, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, en 52, tweede lid, zijn op een verplichtingen-kasagentschap van overeenkomstige toepassing.
5. In de aparte staat in de begroting voor de verplichtingen-kasagentschappen wordt voor elk verplichtingen-kasagentschap het totaal van de geraamde financiële verplichtingen, het totaal van de geraamde uitgaven en het totaal van de geraamde ontvangsten opgenomen.
6. In de aparte staat in het departementaal jaarverslag voor de verplichtingen-kasagentschappen wordt voor elk verplichtingen-kasagentschap het totaal van de gerealiseerde financiële verplichtingen, het totaal van de gerealiseerde uitgaven en het totaal van de gerealiseerde ontvangsten opgenomen.
7. Een verplichtingen-kasagentschap kan met instemming van Onze Minister van Financiën en onder door hem te stellen voorwaarden een kasreserve aanhouden.
8. Onze Minister van Financiën stelt nadere regels met betrekking tot verplichtingen-kasagentschappen.
H
In artikel 17, derde lid, vervalt het zinsdeel «als bedoeld in artikel 5, derde lid».
I
Na artikel 24 wordt artikel 24a ingevoegd, dat luidt:
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder subsidieregeling verstaan een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling op grond waarvan een concrete subsidie kan worden verleend, waarop titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is.
2. Een subsidieregeling van het Rijk bevat een tijdstip waarop die regeling vervalt.
Dit tijdstip valt niet later dan het tijdstip waarop na de inwerkingtreding van die regeling vijf jaren zijn verstreken.
3. Een regeling die strekt tot het verstrekken van subsidie onder in belangrijke mate dezelfde criteria voor in belangrijke mate dezelfde activiteiten als een in overeenstemming met het tweede lid vervallen regeling, wordt niet eerder vastgesteld dan 30 dagen nadat het ontwerp van die regeling met motieven omkleed aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is overgelegd.
4. Een regeling die strekt tot wijziging van het tijdstip waarop een subsidieregeling vervalt, wordt niet eerder vastgesteld dan 30 dagen nadat het ontwerp van die regeling met motieven omkleed aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is overgelegd.
5. In afwijking van het tweede lid, tweede volzin, kan een subsidieregeling een tijdstip waarop de regeling vervalt, bevatten, dat gelegen is later dan vijf jaren na inwerkingtreding.
Een dergelijke regeling wordt niet eerder vastgesteld dan 30 dagen nadat het ontwerp van die regeling met motieven omkleed aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is overgelegd.
6. Subsidieregelingen die eindigen op of na 1 juli 2014 en subsidieregelingen die geen einddatum kennen bij inwerkingtreding van dit artikel worden voorzien van een vervaldatum die niet later ligt dan 1 juli 2017, tenzij het ontwerp van een subsidieregeling daartoe met overeenkomstige toepassing van het vijfde lid met een langere geldingsduur aan de Tweede Kamer is overgelegd.
J
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Onze Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het beheer van de overtollige roerende zaken bij het Rijk.
2. Na het vierde lid wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt:
5. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor het beheer van de overtollige onroerende zaken bij het Rijk.
K
Artikel 32, tweede lid, komt te luiden:
2. Onze Minister van Financiën is verantwoordelijk voor het privaatrechtelijk beheer van de roerende zaken die aan de Staat toebehoren dan wel zijn toevertrouwd en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor het privaatrechtelijk beheer van de onroerende zaken die aan de Staat toebehoren dan wel zijn toevertrouwd, een en ander voor zover voor dat beheer niet bij of krachtens de wet een of meer van Onze andere Ministers verantwoordelijk zijn gesteld.
L
In artikel 34 vervallen het vijfde tot en met achtste lid.
M
Na artikel 34 worden de volgende artikelen ingevoegd, die luiden:
De procedure, bedoeld in artikel 34, eerste, derde en vierde lid, is tevens van toepassing op een voornemen tot het verrichten van de volgende privaatrechtelijke rechtshandelingen door de Staat:
a. het verstrekken aan een privaatrechtelijke rechtspersoon van eigen vermogen, van leningen met wezenlijke kenmerken van eigen vermogen of van garanties ten aanzien van de omvang van het eigen vermogen;
b. het overnemen van schuldtitels of aandelenkapitaal van een privaatrechtelijke rechtspersoon die door een derde partij worden gehouden;
c. het overnemen van risico’s van financiële activa van een privaatrechtelijke rechtspersoon, indien dat overnemen bedoeld is ter versterking van de solvabiliteit van de privaatrechtelijke rechtspersoon.
1. De procedure, bedoeld in artikel 34, eerste, derde en vierde lid, is niet van toepassing op een voornemen tot het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling, bedoeld in artikel 34, eerste lid, en in artikel 34a, aanhef en onder a tot en met c, indien:
a. een wettelijke regeling voorziet in een rechtsgrond specifiek voor het verrichten van die rechtshandeling;
b. het verstrekken van eigen vermogen voortvloeit uit een eerder verstrekte garantie als bedoeld in artikel 34a, aanhef en onder a;
c. een rechtshandeling niet ten doel heeft het relatieve belang van de Staat in het eigen vermogen van de betrokken rechtspersoon te verhogen;
d. het volgen van de procedure, bedoeld in artikel 34, eerste, derde en vierde lid, strijdig is met een wettelijke regeling;
e. met de rechtshandeling een geringer financieel belang is gemoeid dan een door Onze Minister van Financiën vast te stellen bedrag, dat voor de verschillende categorieën rechtshandelingen verschillend kan worden vastgesteld.
2. Over een voorstel van een wettelijke regeling als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, wordt, indien dat voorstel betrekking heeft op rechtshandelingen, bedoeld in artikel 34, eerste lid, vóór de indiening van het voorstel bij de Tweede Kamer met de Algemene Rekenkamer overleg gevoerd.
1. Onze Minister van Financiën informeert de Staten-Generaal jaarlijks over het te voeren en gevoerde beleid met betrekking tot:
a. het verwerven, het bezit en het vervreemden van vermogen in privaatrechtelijke rechtspersonen, indien aan dat vermogen wezenlijke kenmerken van eigen vermogen zijn verbonden;
b. het overnemen, het beheer en het afstoten van risico’s van financiële activa, bedoeld in artikel 34a, onder c.
2. De verstrekte informatie bevat met betrekking tot het vervreemden van vermogen, bedoeld in het eerste lid, onder a, en het overdragen van risico’s, bedoeld in het eerste lid, onder b, in elk geval de daarbij te hanteren of gehanteerde uitgangspunten.
N
Aan artikel 38, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, die komt te luiden:
Voor zover de regels inzake het materieelbeheer betrekking hebben op onroerend materieel worden die regels gesteld door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
O
Artikel 50 vervalt.
P
Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De toelichting bij de verantwoordingsstaat biedt in algemene zin of per begrotingsartikel inzicht in de relevante met de beleids- en bedrijfsvoering samenhangende aspecten, waaraan in de toelichting bij de begrotingsstaat, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aandacht is geschonken.
2. Het derde lid vervalt.
3. In het vierde lid wordt «beleidsartikel» twee maal vervangen door: begrotingsartikel.
Q
Artikel 55 vervalt.
R
Artikel 55a wordt vernummerd tot 55.
S
In artikel 60, derde lid, wordt «accountantsdiensten zijn» vervangen door: auditdienst van het Rijk.
T
Onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het eind van onderdeel c vervalt in artikel 61, tweede lid, het onderdeel d.
U
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «de accountantsdienst van hun ministerie» vervangen door: de auditdienst van het Rijk.
2. In het tweede, derde en vierde lid wordt «accountantsdienst» vervangen door: auditdienst van het Rijk.
3. In het vijfde en het zesde lid wordt «accountantsverklaring» vervangen door: controleverklaring.
V
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de accountantsdienst van zijn ministerie» vervangen door: de auditdienst van het Rijk.
2. In het tweede lid wordt «accountantsdienst» vervangen door: auditdienst van het Rijk.
W
Artikel 68 komt te luiden:
1. Onze Minister van Financiën benoemt na overleg met Onze andere Ministers het hoofd van de auditdienst van het Rijk.
2. Onze Minister van Financiën doet schriftelijk mededeling aan de Algemene Rekenkamer van een benoeming.
X
Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister van Financiën stelt regels met betrekking tot de controle, bedoeld in artikel 66, eerste tot en met vierde lid.
2. In het tweede lid wordt «accountantsverklaring» vervangen door: controleverklaring.
Y
In artikel 91, zeventiende lid, wordt de zinsnede «rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor zover deze niet bij de wet zijn ingesteld,» vervangen door: rechtspersoonlijkheid bezittende lichamen, bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen.
Het Besluit taak DAD vervalt op het moment van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X van deze wet.
Artikel I, Onderdeel I, is niet van toepassing op subsidieregelingen die vóór 1 oktober 2012 in werking zijn getreden en eindigen vóór 1 juli 2014.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2014.
2. De onderdelen A en C van artikel I van deze wet werken terug tot en met 1 juli 2013.
3. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2013, dan treedt zij in werking met ingang van de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst en werkt zij terug tot en met 1 januari 2014, met uitzondering van de onderdelen A en C van artikel I die terugwerken tot en met 1 juli 2013.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Financiën,