Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 februari 2014
Naar aanleiding van het eerder door de leden Dijkgraaf en Schouten ingediende amendement Kamerstuk 33 818, nr. 19 inzake het bijzonder onderwijs heb ik bij de behandeling van het wetsvoorstel werk en zekerheid aangegeven dat amendement in die vorm te moeten ontraden nu het niet alleen tot gevolg zou hebben dat voor werknemers werkzaam in het bijzonder onderwijs een andere regime zou gelden dan voor andere werknemers, maar ook dat zij zouden worden uitgesloten van de preventieve ontslagtoets (Handelingen II 2013/14, nr. 54, behandeling Wet werk en zekerheid).
Op grond van bovengenoemd amendement Kamerstuk 33 818, nr. 52, ter vervanging van dat gedrukt onder Kamerstuk 33 818, nr. 19, van deze leden zal gelden dat alleen als een ontslagvoornemen gegrond is op gedrag van de werknemer dat onverenigbaar is met de uit de godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag voortvloeiende identiteit van een school of instelling, behorend tot het bijzonder onderwijs, een afwijkend regime zal gelden, namelijk dat de werkgever kan opzeggen nadat een van hem onafhankelijke en onpartijdige commissie over dat voornemen heeft geoordeeld.
Hiermee blijft de preventieve ontslagtoets, zoals voorzien in het wetsvoorstel, ook gelden voor werknemers in het bijzonder onderwijs en kan voor deze specifieke ontslaggrond gebruik worden gemaakt van bestaande kennis en deskundigheid om over dergelijke ontslagen te oordelen. Voor een ontslag op andere gronden geldt voor deze werknemers het regime dat ook voor andere werknemers geldt.
Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher