Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 februari 2014
Naar aanleiding van het verzoek om een brief van het lid Ulenbelt (SP) in het ordedebat van 4 februari jl. (Handelingen II 2013/14, nr. 49, Regeling van Werkzaamheden) ontvangt u hierbij mijn reactie.
In het verslag van uw Kamer bij het wetsvoorstel Werk en zekerheid is de vraag gesteld om nader in te gaan op de werking van het voorgestelde nieuwe ontslagrecht binnen de overheid, indien het ontslagrecht ook voor ambtenaren zal gaan gelden. In de Nota naar aanleiding van het verslag is hierop geantwoord dat, indien de ambtenaren onder het civiele recht worden gebracht, de regels die in het wetsvoorstel Werk en zekerheid zijn geformuleerd ook op ambtenaren, en de overheid als werkgever, van toepassing zullen zijn. Wel kan de regering zich voorstellen dat met betrekking tot bedrijfseconomisch ontslag, ingegeven door politieke besluitvorming, de toetsing hiervan door UWV of rechter om voor de hand liggende redenen op een andere wijze zal verlopen dan voor de marktsector het geval is (Kamerstuk 33 818, nr. 7).
Bij deze beantwoording kan ik mij volledig aansluiten. Ter verheldering, de voor de hand liggende redenen zijn hierin gelegen, dat het niet aan het UWV is om politieke besluitvorming te toetsen als die leidt tot het vervallen van arbeidsplaatsen. Dat is nu niet anders. Ook onder het huidige recht toetst de bestuursrechter niet of een kabinet in alle redelijkheid wel heeft kunnen besluiten tot bezuinigingen op het ambtenarenapparaat. Wel wordt getoetst of het ontslag van een individuele medewerker dat daarvan het gevolg is, in overeenstemming is met de regels die daarvoor gelden. Dat zal straks onder het nieuwe recht niet anders zijn, zij het dat die toets dan voor de meeste ambtenaren zal worden uitgevoerd door het UWV en niet meer door de bestuursrechter.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk