Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 2 december 2005 en het nader rapport d.d. 21 oktober 2013, aangeboden aan de Koning door de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 8 november 2005, no.05.004168, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Chili houdende herziening van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Chili, ondertekend te Santiago op 10 januari 1996; 's-Gravenhage, 15 juni 2005 (Trb. 2005, 194), met toelichtende nota.
Het onderhavige herzieningsverdrag bevat wijzigingen van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Chili. De wijzigingen houden in dat de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de Ziektewet (Zw) onder de werkingssfeer van het Verdrag komen te vallen en dat de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) en de Toeslagenwet (Tw) expliciet van export worden uitgesloten.
De Raad van State onderschrijft de strekking van het herzieningsverdrag, maar maakt enkele opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van de toelichtende nota wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 november 2005, nr. 05.004168, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde verdrag rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 2 december 2005, nr. W12.05.0490/IV, bied ik U hierbij aan.
Het verdrag geeft de Raad van State aanleiding tot enkele kanttekeningen.
Zoals de eerste paragraaf van de toelichtende nota aangeeft, bestaat er een wettelijk exportverbod voor de Tw.2 Op grond van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep3 behoudt een uitkeringsgerechtigde in het buitenland echter het recht op een toeslag op grond van de Tw als de Tw onder de materiële werkingssfeer van een socialezekerheidsverdrag valt. De Tw moet worden aangemerkt als een wet waarbij de wettelijke regeling betreffende arbeids-ongeschiktheidsverzekering wordt aangevuld. Daarmee lijkt aan de genoemde jurisprudentie ook gelding te moeten toekomen voor het Verdrag inzake sociale zekerheid met Chili.
De toelichtende nota4 lijkt te impliceren dat, ingevolge het wettelijke exportverbod, toeslagen ook nu al niet naar Chili worden geëxporteerd. Daarmee wordt echter voorbijgegaan aan de aangehaalde jurisprudentie, die tenuitvoerlegging van het wettelijke exportverbod voor de Tw naar Chili blokkeert. Om dit exportverbod te kunnen effectueren, is een verdragswijziging noodzakelijk. Dat geschiedt bij het onderhavige herzieningsverdrag. In de toelichtende nota wordt niet ingegaan op de relatie tussen de voorgestelde wijziging en de genoemde jurisprudentie.
Naar de Raad, gezien de genoemde jurisprudentie, moet aannemen, is het exportverbod van de Tw (nog) niet geëffectueerd en zijn ook naar Chili nog wel toeslagen geëxporteerd. Bij de inwerkingtreding van het herzieningsverdrag zal dergelijke export van toeslagen moeten worden gestaakt. De Raad wijst er op dat tot nu toe bij het afschaffen van export van toeslagen steeds is gekozen voor een overgangstermijn, waarin de toeslagen werden afgebouwd. Bij het voorgestelde afschaffen van de export van toeslagen naar Chili is geen overgangsregeling getroffen.
De Raad adviseert in de toelichtende nota in te gaan op de genoemde jurisprudentie, alsmede op de vraag of hier sprake is van een beleidswijziging met betrekking tot de overgangstermijn, en zo nee, om alsnog te voorzien in een overgangsregeling.
Gevolg gevend aan het advies van de Raad is in de toelichting bij artikel III ingegaan op de jurisprudentie, alsmede op de overgangsregeling bij het afschaffen van de export van toeslagen op grond van de Toeslagenwet.
Ingevolge artikel III van het herzieningsverdrag is het eerste lid van artikel 5 van het Verdrag niet van toepassing op onder meer een uitkering op grond van de Wajong. Dit betekent, ook volgens de toelichtende nota dat de Wajong expliciet van export wordt uitgesloten. Dit lijkt te impliceren dat er sprake is van een algehele, categorische uitsluiting van Wajong-uitkeringen aan personen in het buitenland.
De Raad wijst er echter op dat de Wajong zelf situaties aanwijst waarin wel een recht op een uitkering in het buitenland op grond van de Wajong kan bestaan. Het betreft hier de situaties die vallen onder het overgangsrecht van het exportverbod, bedoeld in artikel 17, eerste lid, onder c, van de Wajong, zoals opgenomen in artikel X van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheids-regelingen, of de situaties waarin het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering artikel 17, eerste lid, onder c, van de Wajong buiten toepassing laat of daarvan afwijkt, omdat toepassing daarvan tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 17, zevende lid, van de Wajong zou leiden.
De Raad adviseert dienovereenkomstig de toelichtende nota aan te vullen.
Gevolg gevend aan het advies van de Raad over het exportverbod van uitkeringen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten is de toelichting bij artikel III op dit punt aangevuld.
a. Bij de wijziging van enkele socialeverzekeringswetten inzake verlenging van het bij de Wet beperking export uitkeringen (Wet BEU) behorende overgangsrecht en enkele andere wijzigingen (Stb. 2003, 542) heeft de regering besloten de verlenging van de overgangstermijn te beperken tot uitkeringen op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet op de arbeids-ongeschiktheidsverzekering en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. Dit zijn inkomensdervingsuitkeringen waarvan mensen voor hun levensonderhoud afhankelijk zijn. De verlenging van de overgangstermijn gold daarom niet voor de AKW. De AKW is geen inkomensvoorziening voor het kind zelf. De gevolgen van de beëindiging van de overgangstermijn van de AKW zijn anders dan bij de genoemde inkomensdervingsregelingen, want uitkerings-gerechtigden van de AKW kunnen als gevolg van het stopzetten van de kinderbijslag niet onder het sociaal minimum komen.
Ingevolge artikel II wordt een nieuw artikel 21A aan het Verdrag toegevoegd, waarvan het tweede lid voorziet in de export van uitkeringen op grond van de AKW. Ingevolge artikel IV, eerste lid, werkt deze bepaling terug tot 1 januari 2003. Dit roept, gezien de hiervoor aangeduide aard van de AKW, de vraag op waarom is gekozen voor terugwerkende kracht voor de export van uitkeringen op grond van de AKW naar Chili, zeker nu het gaat om uitkeringen over een termijn van twee jaar die in één keer zullen worden uitbetaald. Daarbij is tevens van belang aan te geven om hoeveel uitkeringsgerechtigden het gaat.
De Raad adviseert in de toelichtende nota op deze vraag in te gaan.
b. Volgens de toelichting bij artikel IV is terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2003 voor Zw-uitkeringen nodig omdat vanaf die datum het uitkeren van Zw-uitkeringen is gestaakt. De Raad wijst er echter op dat tot 1 januari 2004 de maximale uitkeringsduur op grond van de Zw 52 weken was, nadat de werkgever een jaar loon had doorbetaald. Dit betekent dat al vanaf 1 januari 2002 geen uitkeringen op grond van de Zw naar het buitenland zijn uitgekeerd, omdat twee jaar na inwerkingtreding van de Wet BEU (1 januari 2000) het overgangsrecht van de Wet BEU met betrekking tot de Zw was uitgewerkt.
Dit roept de vraag op of een persoon in Chili ook een Zw-uitkering over het jaar 2002 met terugwerkende kracht zou moeten kunnen ontvangen. Daarbij is tevens van belang om aan te geven of deze gevallen bestaan en zo ja, hoeveel uitkerings-gerechtigden het betreft.
De Raad adviseert op het voorgaande in de toelichtende nota in te gaan.
a en b. Gevolg gevend aan het advies van de Raad over de terugwerkende kracht is de toelichting bij artikel IV aangepast.
Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt de toelichting op enkele onderdelen te actualiseren. Met de indiening van het Verdrag is geruime tijd gewacht, omdat daarin een overgangsregeling ontbrak voor de afschaffing van de export van toeslagen op grond van de Toeslagenwet. Na ondertekening is aan Chili een verzoek gedaan om in te stemmen met een aanvullend protocol met daarin een overgangsregeling voor de Toeslagenwet. Reactie bleef uit totdat Chili berichtte het Verdrag te hebben geratificeerd. Voorts oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat bij het ontbreken van een overgangsregeling kan worden aangesloten bij het overgangsrecht bij opzegging in het Verdrag. Een aanvullend protocol is niet langer noodzakelijk. Naar aanleiding hiervan is nu besloten het Verdrag in te dienen.
Het Verdrag biedt ruimte om in de toekomst de export van kinderbijslag te beperken, conform het Wetsvoorstel herziening export kinderbijslag (Kamerstukken II 2011–12, 33 162) (hierna: Whek). Hiervoor hoeft het Verdrag niet opnieuw te worden aangepast. Artikel 21A van het wijzigingsverdrag bepaalt namelijk dat de kinderbijslagen rechtstreeks en uitsluitend worden vastgesteld krachtens de Algemene Kinderbijslagwet. Thans bevat die wet in artikel 7b nog de bepaling dat de verzekerde die kinderen heeft wonen in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie recht op kinderbijslag kan bestaan, recht heeft op kinderbijslag. Indien het wetsvoorstel Whek, nadat het tot wet is verheven, in werking treedt regelt artikel 7b van de Algemene Kinderbijslagwet die uitzondering op het territorialiteitsbeginsel slechts nog voor kinderen die wonen in de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of Zwitserland.
De Raad van State geeft U in overweging goed te vinden dat bedoeld Verdrag wordt overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.
De Vice-President van de Raad van State,
H.D. Tjeenk Willink
Ik moge U, mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verzoeken mij te machtigen gevolg te geven aan mijn voornemen het verdrag vergezeld van de gewijzigde toelichtende nota ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen aan de Eerste en aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
De Minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans