Ontvangen 3 februari 2014
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
1
Artikel I wordt als volgt gewijzigd:
a. In het in onderdeel E, onder 6, voorgestelde artikel 9, vijfde lid, vervalt de komma achter «arbeidsongeschikt is».
b. In onderdeel I, onderdelen 1 en 2, vervalt telkens de dubbele punt achter «ingevoegd».
c. Het in artikel I, onderdeel K, voorgestelde artikel 22a, tweede lid, komt te luiden:
2. De rekennorm, bedoeld in het eerste lid, is voor de belanghebbende:
a. jonger dan 21 jaar, en zonder een of meer ten laste komende kinderen, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel b;
b. jonger dan 21 jaar, en met een of meer ten laste komende kinderen, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 20, tweede lid, onderdeel b;
c. van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 21, onderdeel c;
d. van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, waarvan de echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 22, onderdeel d;
e. die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 22, onderdeel c.
c. In het in artikel I, onderdeel K, voorgestelde artikel 22a, vijfde lid, onder b, vervalt: «, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende,».
d. In het in artikel I, onderdeel K, voorgestelde artikel 22a, vijfde lid, onder c, wordt «ten tijde van de aanvang van» vervangen door: op enig moment tijdens.
2
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
a. In het in onderdeel C, onder 9, voorgestelde artikel 5, twaalfde lid, onder b, vervalt «, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende,» en wordt «belanghebbende» vervangen door: werkloze werknemer.
b. In het in onderdeel C, onder 9, voorgestelde artikel 5, twaalfde lid, onder c, wordt «ten tijde van de aanvang van» vervangen door: op enig moment tijdens.
c. Aan het slot van het in onderdeel I voorstelde artikel 63e, tweede lid, wordt de komma vervangen door een punt.
3
Het in artikel III, onderdeel A, voorgestelde artikel 5, zevende lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder b vervalt «, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende,» en wordt «belanghebbende» vervangen door: gewezen zelfstandige.
b. Onder c wordt «ten tijde van de aanvang van» vervangen door: op enig moment tijdens.
4
Artikel V wordt als volgt gewijzigd:
a. In het in onderdeel A voorgestelde artikel 17, zesde lid, onder b, vervalt «, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende,» en wordt «belanghebbende» vervangen door: nabestaande.
b. In het in onderdeel A voorgestelde artikel 17, zesde lid, onder c, wordt «ten tijde van de aanvang van» vervangen door: op enig moment tijdens.
c. Aan het slot van onderdeel B wordt «70, eerste lid»,.» vervangen door: 70, eerste lid,».
5
Het in artikel VI, onderdeel A, onder 3, voorgestelde artikel 9, negende lid, wordt als volgt gewijzigd:
a. Onder b, wordt «De persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende,» vervangen door «De persoon» en wordt «belanghebbende» vervangen door: pensioengerechtigde.
b. Onder c wordt «ten tijde van de aanvang van» vervangen door: op enig moment tijdens.
6
Artikel IX, onderdeel A, wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan het slot van het voorgestelde artikel 2, zesde lid, wordt een punt geplaatst.
b. In het voorgestelde artikel 2, zevende lid, onder b, vervalt «, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende,» en wordt «belanghebbende» vervangen door: toeslaggerechtigde.
c. In het voorgestelde artikel 2, zevende lid, onder c, wordt «ten tijde van de aanvang van» vervangen door: op enig moment tijdens.
7
Artikel XV wordt als volgt gewijzigd:
a. In het opschrift wordt «WET ARBEIDSONGESCHIKTHEIDSVOORZIENING JONGGEHANDICAPTEN» vervangen door: WET WERK EN ARBEIDSONDERSTEUNING JONGGEHANDICAPTEN.
b. In de aanhef wordt «Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten» vervangen door: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
8
Artikel XVI komt te luiden:
ARTIKEL XVI WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 475d wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na het eerste woord «van» ingevoegd: de.
2. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na de dubbele punt ingevoegd «negentig procent van de norm genoemd in artikel 21, onderdeel a en b, van de Wet werk en bijstand» en komen subonderdelen 1° en 2° te vervallen.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. In afwijking van het eerste en tweede lid, bedraagt de beslagvrije voet:
a. voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder die met één of meer andere meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, bedoeld in artikel 22a van de Wet werk en bijstand, en op wie artikel 22a, vijfde lid, van die wet niet van toepassing is: negentig procent van de norm genoemd in artikel 22a, eerste en derde lid, van die wet;
b. voor echtgenoten of geregistreerd partners die, naast hun echtgenoot of geregistreerd partner, met één of meer andere meerderjarige personen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, bedoeld in artikel 22a van de Wet werk en bijstand, en op wie artikel 22a, vijfde lid, van die wet niet van toepassing is: 90% van de som van de norm die op basis van artikel 22a, eerste lid, van die wet voor ieder van de echtgenoten of geregistreerd partners afzonderlijk geldt.
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van het vijfde lid, onderdeel b, door een puntkomma wordt een zin toegevoegd, luidende:
Voor zover de schuldenaar, eventueel naast zijn echtgenoot of geregistreerd partner, met één of meer andere meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, bedoeld in artikel 22a van de Wet werk en bijstand, wordt de verhoging ten behoeve van de woonkosten voor de toepassing van de onderhavige bepaling geacht evenredig te zijn verdeeld.
5. Onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot zevende tot en met negende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Voor zover het echtgenoten of geregistreerde partners betreft, wordt de beslagvrije voet voor ten hoogste de helft verminderd met het eigen, niet onder beslag liggende periodieke inkomen inclusief vakantie-aanspraak van degene aan wie de bijstand samen met de schuldenaar zou kunnen toekomen.
B
Artikel 475g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 475d, eerste lid,» vervangen door: artikel 475d.
2. Aan het slot van het tweede lid wordt toegevoegd: Indien het periodieke inkomen van de alleenstaande of alleenstaande ouder niet bij de beslaglegger bekend is, bedraagt de beslagvrije voet 72% van de voor de beslagene geldende bijstandsnorm.
9
In artikel XVIII, eerste lid wordt ««U en AA» vervangen door: S, V, onder 1, en BB.
10
In artikel XIX vervallen het tweede lid en de aanduiding «1.» voor de tekst van het eerste lid.
In de onderdelen 1, onder a en b, 2, onder c, 4 onder c, 5, onder a, 6, onder a, en 9 wordt een aantal misslagen verbeterd.
In onderdeel 1, onder c, wordt de regeling van de rekennorm aangevuld: bij de norm voor de belanghebbende jonger dan 21 jaar, werd onbedoeld nog geen rekening gehouden met de situatie dat hij een of meer ten laste komende kinderen heeft. Dit wordt nu hersteld.
In het voorgestelde artikel 22a, vijfde lid, onder a, van de Wet werk en bijstand is in het kader van de uitzondering voor de commerciële relaties op de kostendelersnorm geregeld dat tussen bloed- en aanverwanten in de eerste of tweede graad geen sprake kan zijn van een commerciële relatie. Abusievelijk is ook voor de in onderdeel b van die bepaling opgenomen uitzondering geregeld dat deze niet geldt indien tussen belanghebbende en de medebewoner bloed- of aanverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat. Dit is onterecht omdat dat onderdeel geen betrekking heeft op de situatie dat medebewoners met elkaar een contract hebben afgesloten maar op de situatie dat zij ieder voor zich op basis van een overeenkomst een deel van de woning (onder)huren van een derde. Dit wordt ook hersteld in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Algemene nabestaandenwet, de Algemene Ouderdomswet, en de Toeslagenwet. Voorts is in laatstgenoemde wetten in de formulering van de uitzondering op de kostendelersnorm voor de zogenoemde zakelijke relaties abusievelijk de term «belanghebbende» van de Wet werk en bijstand overgenomen in plaats van de in de desbetreffende wetten gebezigde termen.
Een en ander wordt in de onderdelen 1, onder d, 2, onder a, 3, onder a, 4, onder a, 5, onder a, en 6, onder b, hersteld.
De formulering in diverse wetten van de uitzondering op de kostendelersnorm voor de studenten wordt verduidelijkt. De uitzondering bevatte een formulering bedoeld om deze qua leeftijd in te perken («die onderwijs volgt waarvoor hij ten tijde van de aanvang van dat onderwijs in aanmerking kan komen voor studiefinanciering»). Deze formulering werkt echter verkeerd uit voor MBO-studenten die voor hun 18e jaar met hun opleiding beginnen en vervolgens vanaf hun 18e recht krijgen op studiefinanciering. Deze zouden dan, omdat ze «ten tijde van de aanvang van dat onderwijs» niet aanmerking kwamen voor studiefinanciering, buiten de uitzondering vallen. De nieuwe formulering «die onderwijs volgt waarvoor hij op enig moment tijdens dat onderwijs in aanmerking kan komen voor studiefinanciering», betekent dat de aansluiting op de leeftijdsgrens van de studiefinanciering (die moet worden aangevraagd voor het dertigste jaar) in stand blijft en dat tegelijkertijd de beschreven MBO-studenten niet buiten de uitzondering vallen. Deze verduidelijking vindt plaats in de onderdelen 1, onder e, 2, onder b, 3, onder b, 4, onder b, 5, onder b, en 6, onder c.
Onderdeel 7 voorziet in de correctie van de onjuiste benaming van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
In onderdeel 8 zijn daarnaast een aantal wetstechnische verduidelijkingen opgenomen met betrekking tot de voorgestelde wijzigingen binnen het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De regering hecht aan de handhaving van de beslagvrije voet als bestaansminimum voor mensen. Een eenduidige wetsuitleg met betrekking tot de berekening van de beslagvrije voet bevordert dit. In de toelichting bij het wetsvoorstel is de berekening van de beslagvrije voet op basis van het gewijzigde derde en vierde lid van artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) uitvoerig beschreven. Geconstateerd is echter dat de voorgestelde wettekst mogelijk aanleiding zou kunnen geven tot onduidelijkheid over de wijze waarop de genoemde bepalingen geïnterpreteerd zouden moeten worden. Met de in onderdeel 8 voorgestelde technische wijzigingen worden in de wetstekst (artikel XVI, nieuw onderdeel A) enkele aanpassingen doorgevoerd teneinde deze beter te laten aansluiten op de toelichting en wordt de mogelijke onduidelijkheid die thans kan bestaan weggenomen.
Daarnaast is er voor gekozen om onderdeel 4 van artikel XVI, onderdeel A in die zin te wijzigen dat niet de woonkosten, maar de verhoging van de woonkosten evenredig over de in het kader van artikel 22a WWB in aanmerking te nemen inwonenden moet worden verdeeld. Dat neemt onduidelijkheden weg met betrekking tot de vraag hoe de eventueel ontvangen huurtoeslag moet worden toegerekend.
Tevens wordt artikel XVI in onderdeel VIII aangevuld met een wijziging van artikel 475g Rv: in het tweede lid is de regeling opgenomen over de wijze waarop de beslagvrije voet moet worden vastgesteld indien de periodieke inkomsten van de beslagene onbekend zijn bij de beslaglegger (artikel XVI, nieuw onderdeel B). Dit is abusievelijk in het eerdere voorstel niet opgenomen. Een regeling rond de hoogte van de beslagvrije voet bij onbekendheid met het inkomen is op dit moment terug te vinden in artikel 475d, eerste lid, onder b, subonderdeel 2, Rv. De huidige regeling is volledig gebaseerd op de systematiek waarbij de basisnorm wordt aangevuld met een toeslag. Krijgt de beslaglegger geen zicht op het periodieke inkomen van de beslagene dan mag hij uitgaan van een beslagvrije voet gelijk aan 90% van de basisnorm. Dit is feitelijk 18% lager dan wanneer de inkomsten wel bekend zijn, daar dan 90% van de basisnorm plus maximale toeslag het uitgangspunt voor de berekening van de beslagvrije voet vormt. De voorgestelde aanpassing bestaat uit een standaard verlaging van de beslagvrije voet met 18% tot 72% van de voor betrokkene op basis van respectievelijk artikel 20, eerste en tweede lid en artikel 21, onder a en b WWB bij alleenwonende en artikel 22a, eerste en derde lid WWB bij inwonende derden geldende bijstandsnorm. Voorgesteld wordt om dit op te nemen in artikel 475g, tweede lid Rv. In het desbetreffende artikel is reeds een regeling opgenomen over hoe om te gaan met de beslagvrije voet indien het inkomen van de eventuele partner van de beslagene onbekend is. Op deze wijze worden de regelingen rond onbekendheid met het inkomen geclusterd.
Tenslotte wordt in onderdeel 10 het tweede lid van artikel XIX geschrapt. Daarin werd bepaald dat wanneer minimaal één dag voor de inwerkingtreding van de wijzigingen die worden doorgevoerd in artikel 475d Rv reeds beslag is gelegd, daarop het «oude recht» van toepassing blijft. Hiermee werd beoogd de rechtszekerheid te dienen. Vasthouden aan het oude recht creëert echter een onduidelijke situatie doordat er voor beslagen die zijn gelegd voor de inwerkingtreding van de nieuwe regeling en beslagen die daarna worden gelegd een andere beslagvrije voet zou gelden. De rechtszekerheid van betrokkene is op generlei wijze gediend bij deze onduidelijkheid. Dit leidt tot schrapping van het voorgestelde tweede lid van artikel XIX. Om de praktijk – met name de beslaglegger en de beslagene – voldoende gelegenheid te geven om zich voor te bereiden op de voorgestelde wetswijziging zal in overleg met de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) een informatiecampagne worden gehouden. Ook zal bij de inwerkingtreding een zekere termijn in acht worden genomen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma