Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat maatregelen noodzakelijk zijn om sociale zekerheidsuitkeringen in stand en toegankelijk te houden, extra ondersteuning te bieden aan mensen die een steuntje in de rug nodig hebben, ernstige misdragingen jegens uitvoerders van de sociale zekerheidswetten tegen te gaan en de bijstand meer activerend te maken;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4, eerste lid, onderdeel d, vervalt «, 9a, 25, eerste lid, 26».
B
In artikel 5, onderdeel d, wordt «langdurigheidstoeslag» vervangen door: individuele inkomenstoeslag.
C
Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «biedt deze voorziening aan, en» vervangen door: biedt deze voorziening aan;.
2. In onderdeel b wordt de punt vervangen door een puntkomma en wordt toegevoegd: en.
3. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. draagt aan personen het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, op.
D
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel c komt te luiden:
c. het opdragen van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c;
b. In onderdeel d wordt «een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36» vervangen door: de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36.
c. Onder verlettering van onderdeel i tot g, vervallen de onderdelen g en h.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben:
a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel d, in ieder geval betrekking op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen;
b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel c, in ieder geval betrekking op hoe wordt omgegaan met de situatie dat niet direct maatschappelijk nuttige activiteiten voorhanden zijn.
E
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 9 Verplichtingen.
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «en deze te aanvaarden» vervangen door:, deze te aanvaarden en te behouden.
3. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «, indien van toepassing,».
4. In het tweede lid, eerste zin, wordt na «als bedoeld in het eerste lid» toegevoegd:, onderdelen a en c.
5. Het vijfde lid vervalt.
6. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
6. De belanghebbende is verplicht zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
F
Artikel 9a vervalt.
G
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
2. Het vierde lid komt te luiden:
4. Het college verlaagt in ieder geval de bijstand met 100% voor een periode van drie maanden ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
a. het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b. het uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;
c. het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;
d. bereid te zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag of om te verhuizen, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
e. het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
f. het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;
g. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
h. het zich onderwerpen aan een door het college verplicht gestelde behandeling van medische aard als bedoeld in artikel 55, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
i. op het verzoek van het college aantonen dat aan de in de onderdelen a tot en met h genoemde verplichtingen is voldaan.
3. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
5. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
6. Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
7. Indien het college de bijstand overeenkomstig het vierde lid heeft verlaagd, kan het college op verzoek van de belanghebbende ten aanzien van wie deze maatregel is opgelegd, deze verlaging herzien zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in het vierde lid, nakomt.
8. Bij de toepassing van dit artikel wordt onder belanghebbende mede verstaan het gezin.
H
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «20 jaar» ingevoegd: die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
2. In het eerste lid, onderdelen b en c, wordt na «gehuwden» telkens ingevoegd: die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en.
3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na «20 jaar» ingevoegd: die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
4. In het tweede lid, onderdelen b en c, wordt na «gehuwden» telkens ingevoegd: die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en.
I
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na «alleenstaande» ingevoegd: «die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft» en wordt «€ 668,44» vervangen door: € 926,47.
2. In onderdeel b wordt na «alleenstaande ouder» ingevoegd: «die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft» en wordt «€ 935,81» vervangen door: € 1.191,18.
3. In onderdeel c wordt na «gehuwden» ingevoegd: die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en.
J
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na «alleenstaande» ingevoegd: die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
2. In onderdeel b wordt na «alleenstaande ouder» ingevoegd: die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
3. In de onderdelen c en d wordt na «gehuwden» telkens ingevoegd: die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, en.
K
Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
Hierbij staat:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm.
2. De rekennorm, bedoeld in het eerste lid, is voor de belanghebbende:
a. jonger dan 21 jaar, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel b;
b. van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 21, onderdeel c;
c. van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, waarvan de echtgenoot de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 22, onderdeel d;
d. die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, de norm voor gehuwden, bedoeld in artikel 22, onderdeel c.
3. Indien de belanghebbende, bedoeld in het eerste lid, een alleenstaande ouder is, wordt zijn norm met 20% x B verhoogd.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op gehuwden die niet met een of meer andere meerderjarige personen dan de echtgenoot in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.
5. Tot de personen, bedoeld in het eerste lid, worden niet gerekend:
a. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft,
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
c. de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij ten tijde van de aanvang van dat onderwijs in aanmerking kan komen voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.
6. Op verzoek van het college legt de belanghebbende de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a of onderdeel b, over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
7. Bij gehuwden, op wie het eerste lid van toepassing is, wordt de norm, bedoeld in dat lid, voor ieder van de rechthebbende echtgenoten afgezonderd vastgesteld. De som van die normen wordt voor de helft aan ieder van de rechthebbende echtgenoten uitbetaald, dan wel op gezamenlijk verzoek van de rechthebbende echtgenoten aan een van hen.
L
Het opschrift van paragraaf 3.3 komt te luiden: § 3.3. Verlaging
M
De artikelen 25 en 26 vervallen.
N
In artikel 27 vervallen de zinsneden «of de toeslag, bedoeld in artikel 25,» en «of de toeslag».
O
In artikel 28 vervalt de zinsnede «of de toeslag, bedoeld in artikel 25,».
P
Artikel 29 vervalt.
Q
Artikel 30 vervalt.
R
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel x door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
y. een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 3 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen.
S
In artikel 33, vierde lid, wordt de zinsnede «voor zover het college daarmee nog geen rekening heeft gehouden bij de verhoging of verlaging van de norm, bedoeld in paragraaf 3.3» vervangen door: indien daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste tot en met derde lid.
T
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «langdurigheidstoeslag» vervangen door: individuele inkomenstoeslag.
2. Het derde, vierde, vijfde en negende lid vervallen.
3. Onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid tot het derde, vierde en vijfde lid wordt in het vierde lid (nieuw) «langdurigheidstoeslag» vervangen door: individuele inkomenstoeslag.
U
Artikel 36 komt te luiden:
1. Op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
2. Tot de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval gerekend:
a. de krachten en bekwaamheden van de persoon; en
b. de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
3. Indien aan de persoon, bedoeld in het eerste lid, in de periode van 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan zijn verzoek, een individuele inkomenstoeslag is verleend, wordt het verzoek afgewezen.
4. De artikelen 12, 43, 49 en 52 zijn niet van toepassing.
5. Onder een verleende individuele inkomenstoeslag als bedoeld in het derde lid wordt mede verstaan een langdurigheidstoeslag die voorafgaande aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel T, van de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten is verleend op grond van artikel 36, eerste lid, van deze wet, zoals die luidde voorafgaande aan die inwerkingtreding.
6. Het vijfde lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2016.
V
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, en het bedrag, genoemd in artikel 25, tweede lid,».
2. In het tweede lid, wordt «artikel 31, tweede lid, onderdelen j, n en r» vervangen door: de artikelen 10a, zesde lid, en 31, tweede lid, onderdelen j, n en r.
W
Artikel 41 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Een aanvraag om algemene bijstand wordt door de belanghebbende niet eerder ingediend dan vier weken na de melding, bedoeld in artikel 44, en wordt niet eerder dan vier weken na die melding door het college in behandeling genomen.
2. In het vijfde lid wordt telkens «personen» vervangen door: belanghebbenden.
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. De belanghebbende die recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, kan zich al melden om bijstand te vragen vanaf de dag gelegen vier weken voordat het recht op die uitkering eindigt.
4. Het zevende lid komt te luiden:
7. De documenten, bedoeld in het vijfde lid, worden verstrekt bij de aanvraag van algemene bijstand.
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
11. In de periode, bedoeld in het vierde lid, kan het college op verzoek van belanghebbende bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening verlenen na de melding, bedoeld in artikel 44, indien onevenredig bezwarende individuele omstandigheden daartoe noodzaken en zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld.
X
In artikel 43, vierde lid en vijfde lid, wordt «meerderjarige personen die ten tijde van de aanvraag van de algemene bijstand jonger dan 27 jaar zijn» telkens vervangen door: belanghebbende.
Y
Aan artikel 44 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. Het college stelt voor personen van 27 jaar en ouder, binnen zes maanden na het besluit tot toekenning van bijstand, bedoeld in het eerste lid, een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 44a.
Z
In artikel 47c wordt in het tweede lid «waaronder begrepen het zich jegens de Sociale verzekeringsbank zeer ernstig misdragen» vervangen door: waaronder begrepen het zich onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de Sociale verzekeringsbank en haar functionarissen tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
AA
Artikel 48, vierde lid, vervalt onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.
BB
Artikel 53a wordt als volgt gewijzigd:
Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt na «artikel 22, aanhef en onderdeel a of b» ingevoegd: of dat op hem artikel 22a niet van toepassing is, dan wel dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
b. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt, vervalt onderdeel c.
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt na «of artikel 22, aanhef en onderdeel a of b» ingevoegd:, of dat artikel 22a niet op hem van toepassing is, dan wel dat hij niet aantoont dat er niet meer dan het door hem gestelde aantal meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
b. In onderdeel a wordt «de helft van de norm, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 20, tweede lid, onderdeel b, onderscheidenlijk artikel 21, onderdeel c, onderscheidenlijk artikel 22, onderdeel c» vervangen door: 30% van de in artikel 22a, tweede lid, bedoelde rekennorm.
c. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt, vervalt onderdeel c.
3. Het zesde lid vervalt.
4. Het zevende en achtste lid worden vernummerd tot zesde en zevende lid.
CC
In artikel 58, vierde lid, wordt «drie maanden» vervangen door: zes maanden.
DD
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na het tweede lid wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, een lid ingevoegd, luidende:
3. Indien de bijstand terecht als gezinsbijstand aan gehuwden is verleend, maar de belanghebbende toch de verplichtingen, bedoeld in artikel 17, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van de bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van de bijstand rekening had moeten worden gehouden.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «en het tweede lid» vervangen door:, tweede en derde lid.
EE
Artikel 78a vervalt.
FF
Artikel 78v vervalt.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 vervalt onderdeel g, onder verlettering van onderdeel h tot g.
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, vervalt onder verlettering van de onderdelen b en c tot onderdelen a en b.
2. In het eerste lid vervalt in het tot onderdeel a verletterde onderdeel:, en die niet is een thuisinwonende werkloze werknemer.
3. In het tweede lid wordt «eerste lid, onder b» vervangen door: eerste lid, onder a.
C
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Onderdeel b komt te luiden:
b. de alleenstaande werkloze werknemer die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;.
b. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de alleenstaande werkloze werknemer die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
2. Het derde lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. voor de alleenstaande werkloze werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de grondslag netto gelijk is aan € 660,98.
3. Het vierde lid komt te luiden:
4. De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt door Onze Minister zodanig vastgesteld dat deze voor de alleenstaande werkloze werknemer van 23 jaar of ouder netto gelijk is aan € 926,47.
4. Het vijfde en elfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde tot en met tiende lid tot vijfde tot en met negende lid en het twaalfde en dertiende lid tot tiende en elfde lid.
5. In het vijfde en achtste lid (nieuw) wordt «derde tot en met vijfde lid» vervangen door: derde en vierde lid.
6. In het zesde tot en met achtste en tiende lid (nieuw) wordt «zesde lid» vervangen door: vijfde lid.
7. In het negende lid (nieuw) wordt «derde lid, onderdeel a, vierde lid, onderdeel a, en vijfde lid» vervangen door: derde lid, onderdelen a en b en het vierde lid.
8. In het elfde lid (nieuw) wordt «twaalfde lid» vervangen door: tiende lid.
9. Na het elfde lid (nieuw) worden twee leden ingevoegd, luidende:
12. Tot de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden niet gerekend:
a. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de alleenstaande werkloze werknemer, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de alleenstaande werkloze werknemer, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de alleenstaande werkloze werknemer zijn hoofdverblijf heeft,
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de alleenstaande werkloze werknemer, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de alleenstaande werkloze werknemer zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
c. de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij ten tijde van de aanvang van dat onderwijs in aanmerking kan komen voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.
13. Op verzoek van het college legt de alleenstaande werkloze werknemer de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het twaalfde lid, onderdeel a of onderdeel b, over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
D
In artikel 8, eerste lid, onderdeel b, vervalt: en de thuiswonende.
E
In artikel 14, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, aanhef, vervalt: of vijfde lid, onderdeel a of b.
F
Aan artikel 34, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. het opdragen van het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f.
G
Aan artikel 35, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. het opdragen van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f.
H
Aan artikel 44 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Op verzoek van het college legt de meerderjarige persoon die in dezelfde woning als de werkloze werknemer zijn hoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 5, eerste en derde lid, desgevraagd alle gegevens en inlichtingen over die voor de beoordeling van de aanspraak op uitkering van belang kunnen zijn.
I
Na artikel 63d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 5, derde lid, onderdeel b, wordt de grondslag voor de alleenstaande werkloze werknemer zodanig vastgesteld dat de netto grondslag per maand gelijk is aan:
a. van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 € 900,00;
b. in 2016 € 860,29;
c. in 2017 € 794,12 en
d. in 2018 € 727,94.
2. Artikel 5, negende lid, is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in het eerste lid,
3. Het eerste lid, onderdeel a, vervalt met ingang van 1 januari 2016.
4. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt met ingang van 1 januari 2017.
5. Het eerste lid, onderdeel c, vervalt met ingang van 1 januari 2018.
6. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2019.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «overeenkomstig het vijfde lid» vervangen door: overeenkomstig het vierde lid.
b. Aan onderdeel b wordt toegevoegd: die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de alleenstaande gewezen zelfstandige die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
2. In het vierde lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. voor de alleenstaande gewezen zelfstandige, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de grondslag netto gelijk is aan € 660,98.
3. Onder vernummering van het zevende lid tot negende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
7. Tot de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden niet gerekend:
a. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de alleenstaande gewezen zelfstandige, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de alleenstaande gewezen zelfstandige, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de alleenstaande gewezen zelfstandige zijn hoofdverblijf heeft,
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de alleenstaande gewezen zelfstandige, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de alleenstaande gewezen zelfstandige zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
c. de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij ten tijde van de aanvang van dat onderwijs in aanmerking kan komen voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.
8. Op verzoek van het college legt over de alleenstaande gewezen zelfstandige de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a of onderdeel b, en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
B
Aan artikel 34, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. het opdragen van het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f.
C
Aan artikel 35, eerste lid, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. het opdragen van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f.
D
Aan artikel 44 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Op verzoek van het college legt de meerderjarige persoon die in dezelfde woning als de gewezen zelfstandige zijn hoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 5, eerste en vierde lid, desgevraagd alle gegevens en inlichtingen over die voor de beoordeling van de aanspraak op uitkering van belang kunnen zijn.
E
Na artikel 63a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 5, vierde lid, onderdeel c, wordt de grondslag voor de alleenstaande gewezen zelfstandige zodanig vastgesteld dat de netto grondslag per maand gelijk is aan:
a. van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 € 900,00;
b. in 2016 € 860,29;
c. in 2017 € 794,12 en
d. in 2018 € 727,94.
2. Artikel 5, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing op de bedragen, genoemd in het eerste lid.
3. Het eerste lid, onderdeel a, vervalt met ingang van 1 januari 2016.
4. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt met ingang van 1 januari 2017.
5. Het eerste lid, onderdeel c, vervalt met ingang van 1 januari 2018.
6. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2019.
Aan artikel 16 van de Algemene kinderbijslagwet wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De verzekerde, alsmede de persoon aan wie op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 17 worden drie leden toegevoegd, luidende:
5. In afwijking van het eerste lid wordt de bruto-nabestaandenuitkering van de nabestaande die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, op een zodanig bedrag vastgesteld, dat nadat de over dat bedrag in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, rekening houdend met uitsluitend de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, is afgetrokken, de netto-nabestaandenuitkering gelijk is aan 50% van het netto-minimumloon.
6. Tot de personen, bedoeld in het zesde lid, worden niet gerekend:
a. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de nabestaande, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de nabestaande, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de nabestaande zijn hoofdverblijf heeft,
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de nabestaande, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de nabestaande zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
c. de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij ten tijde van de aanvang van dat onderwijs in aanmerking kan komen voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.
7. Op verzoek van de Sociale verzekeringsbank legt de nabestaande de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het zesde lid, onderdeel a of onderdeel b, over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
B
In artikel 32, eerste lid, wordt «artikel 17, tweede, derde of vierde lid» vervangen door «artikel 17, tweede, derde, vierde of vijfde lid» en wordt «18 of 67» vervangen door «18, 67 of 70, eerste lid»,.
C
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Op verzoek van de Sociale verzekeringsbank legt de meerderjarige persoon die in dezelfde woning als de nabestaande zijn hoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, desgevraagd alle gegevens en inlichtingen over die voor de beoordeling van de aanspraak op uitkering van belang kunnen zijn.
D
Aan artikel 36 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De nabestaande, het ouderloos kind of zijn wettelijk vertegenwoordiger, onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
E
In artikel 38, eerste lid, wordt «artikel 36, tweede lid» vervangen door: artikel 36, tweede of derde lid.
F
Na artikel 69 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 17, vijfde lid, wordt de bruto-nabestaandenuitkering op een zodanig bedrag vastgesteld, dat nadat de over dat bedrag in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, rekening houdend met uitsluitend de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, is afgetrokken, de netto-nabestaandenuitkering gelijk is aan:
a. van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 68%;
b. in 2016 65%;
c. in 2017 60%;
d. in 2018 55%;
van het netto-minimumloon per maand.
2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2019.
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. Aan onderdeel a wordt toegevoegd: die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
b. Aan onderdeel b wordt toegevoegd: die niet met een andere meerderjarige persoon dan de echtgenoot in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de ongehuwde pensioengerechtigde en de pensioengerechtigde,en zijn echtgenoot die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
2. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt «onderdeel b» vervangen door: onderdelen b en c.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
9. Tot de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden niet gerekend:
a. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de pensioengerechtigde, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de pensioengerechtigde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de pensioengerechtigde zijn hoofdverblijf heeft,
b. De persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de pensioengerechtigde, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de pensioengerechtigde zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
c. de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij ten tijde van de aanvang van dat onderwijs in aanmerking kan komen voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.
10. Op verzoek van de Sociale verzekeringsbank legt de pensioengerechtigde de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het negende lid, onderdeel a of onderdeel b, over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
B
In artikel 9a, eerste lid, en artikel 17, vierde lid, wordt «onderdeel b» vervangen door: onderdelen b en c.
C
Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger, onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
D
In artikel 17, tweede lid, komt onderdeel b te luiden:
b. door deze zorg een gezamenlijke huishouding van twee pensioengerechtigden of een meerpersoonshuishouden als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, ontstaat, en.
E
In artikel 17b, eerste lid, wordt «artikel 15, tweede lid» vervangen door: artikel 15, tweede of derde lid.
F
Aan artikel 29, eerste lid, onderdeel b, wordt na «de netto-vakantie-uitkering per maand» ingevoegd: van de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, en.
G
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Op verzoek van de Sociale verzekeringsbank legt de meerderjarige persoon die in dezelfde woning als de pensioengerechtigde zijn hoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, desgevraagd alle gegevens en inlichtingen over die voor de beoordeling van de aanspraak op ouderdomspensioen van belang kunnen zijn.
H
Na artikel 64 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 9, vijfde lid, onderdeel b, wordt het bruto-ouderdomspensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, zodanig vastgesteld dat, na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de toepasselijke heffingskortingen voor een persoon van de pensioengerechtigde leeftijd en ouder, en van de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, het netto ouderdomspensioen per maand gelijk is aan:
a. van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015 68%;
b. in 2016 65%;
c. in 2017 60%;
d. in 2018 55%;
van het netto-minimumloon per maand;
2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2019.
Artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet komt te luiden:
a. zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden;.
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 15. Verplichtingen
2. Onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel e door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na «ongehuwde,» ingevoegd: die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en.
2. Na het vijfde lid worden drie leden toegevoegd, luidende:
6. Recht op toeslag heeft een ongehuwde die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft en die:
a. recht heeft op loondervingsuitkering, en
b. per dag een inkomen heeft dat lager is dan:
1°. indien hij 23 jaar of ouder is: € 33,40
2°. indien hij 22 jaar is: € 26,72
3°. indien hij 21 jaar is: € 22,00
4°. indien hij 20 jaar is: € 18,91
5°. indien hij 19 jaar is: € 16,74
6°. indien hij 18 jaar is: € 14,64
7. Tot de personen, bedoeld in het zesde lid, worden niet gerekend:
a. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de toeslaggerechtigde, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de toeslaggerechtigde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de toeslaggerechtigde zijn hoofdverblijf heeft,
b. de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de toeslaggerechtigde, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de toeslaggerechtigde zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
c. de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij ten tijde van de aanvang van dat onderwijs in aanmerking kan komen voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000, de persoon die onderwijs volgt waarvoor hij in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, en de persoon die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt.
8. Op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt de toeslaggerechtigde de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a of onderdeel b, over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
B
In artikel 4a, tweede lid, wordt «artikel 2, eerste of tweede lid» vervangen door: artikel 2, eerste, tweede of zesde lid.
C
Aan artikel 8 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Voor de persoon, bedoeld in artikel 2, zesde lid, is de toeslag gelijk aan het verschil tussen het in artikel 2, zesde lid, onderdeel b, bij de leeftijd van die persoon genoemde bedrag en het inkomen per dag.
D
Aan artikel 8a, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
c. de persoon, bedoeld in artikel 2, zesde lid, indien het dagloon, vervolgdagloon of de grondslag waarnaar de loondervingsuitkering is berekend, lager is dan 50% van het minimumloon.
E
In artikel 9, eerste lid, wordt «de artikelen 2 en 8» vervangen door: de artikelen 2, 8 en 44d.
F
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt de meerderjarige persoon die in dezelfde woning als de toeslaggerechtigde zijn hoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 2, zesde lid, desgevraagd alle gegevens en inlichtingen over die voor de beoordeling van de aanspraak op toeslag van belang kunnen zijn.
G
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Degene die aanspraak maakt op toeslag of zijn echtgenoot onthouden zich van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
H
Na artikel 44c wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 8, derde lid, wordt voor de persoon, bedoeld in artikel 2, zesde lid, de toeslag zodanig vastgesteld dat deze gelijk is aan het verschil tussen
a. van 1 juli 2015 tot en met 31 december 2015
1°. indien hij 23 jaar of ouder is: € 49,52
2°. indien hij 22 jaar is: € 39,14
3°. indien hij 21 jaar is: € 32,92
4°. indien hij 20 jaar is: € 27,42
5°. indien hij 19 jaar is: € 23,00
6°. indien hij 18 jaar is: € 19,43
en het inkomen per dag.
b. in 2016
1°. indien hij 23 jaar of ouder is: € 46,83
2°. indien hij 22 jaar is: € 37,00
3°. indien hij 21 jaar is: € 31,09
4°. indien hij 20 jaar is: € 25,80
5°. indien hij 19 jaar is: € 21,50
6° indien hij 18 jaar is: € 18,63
en het inkomen per dag.
c. in 2017
1°. indien hij 23 jaar of ouder is: € 42,33
2°. indien hij 22 jaar is: € 33,60
3°. indien hij 21 jaar is: € 28,04
4°. indien hij 20 jaar is: € 23,21
5°. indien hij 19 jaar is: € 19,78
6°. indien hij 18 jaar is: € 17,30
en het inkomen per dag.
d. in 2018
1°. indien hij 23 jaar of ouder is: € 37,90
2°. indien hij 22 jaar is: € 30,12
3°. indien hij 21 jaar is: € 24,98
4°. indien hij 20 jaar is: € 20,63
5°. indien hij 19 jaar is: € 18,26
6°. indien hij 18 jaar is: € 15,97
en het inkomen per dag.
2. Het eerste lid, onderdeel a, vervalt met ingang van 1 januari 2016.
3. Het eerste lid, onderdeel b, vervalt met ingang van 1 januari 2017.
4. Het eerste lid, onderdeel c, vervalt met ingang van 1 januari 2018.
5. In artikel 9 wordt «de artikelen 2, 8 en 44d» met ingang van 1 januari 2019 vervangen door: de artikelen 2 en 8.
6. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2019.
De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3:16, eerste lid, onderdeel f, wordt «i en j» vervangen door: i, j en r.
B
In artikel 3:27, eerste lid, onderdeel e, wordt «artikel 46, onderdeel d» vervangen door: artikel 46, eerste lid, onderdelen d en k.
Aan artikel 45, eerste lid, van de Ziektewet wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel q door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
r. indien de verzekerde zich niet onthoudt van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
Aan artikel 28 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel k door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
l. indien de belanghebbende zich niet onthoudt van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
Aan artikel 46, eerste lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. zich niet onthoudt van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden
Aan artikel 27, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt, onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 2:7, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel e door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
f. zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
B
Aan artikel 3:38, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het eind van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. zich niet onthoudt van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
Artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na het eerste woord «van» ingevoegd: de.
2. In het eerste lid, onderdeel b, onder 1°, vervalt de zinsnede «en ten hoogste 90 procent van die norm nadat deze eerste is verhoogd met het bedrag genoemd in artikel 25, tweede lid, van die wet».
3. Het derde lid komt te luiden:
3. De beslagvrije voet bedraagt voor de schuldenaar die met één of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft als bedoeld in artikel 22a van de Wet werk en bijstand, en op wie artikel 22a, vijfde lid, van die wet niet van toepassing is: negentig procent van de norm genoemd in artikel 22a, eerste lid, van die wet.
4. Onder vervanging van de punt aan het slot van het vijfde lid, onderdeel b, door een puntkomma wordt een zin toegevoegd, luidende:
voor zover de schuldenaar met één of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, bedoeld in artikel 22a van de Wet werk en bijstand, worden de woonkosten geacht evenredig te zijn verdeeld voor de toepassing van de onderhavige bepaling.
5. Onder vernummering van het zesde tot en met achtste lid tot zevende tot en met negende lid, een lid ingevoegd, luidende:
6. Voor zover het echtgenoten of geregistreerde partners betreft, wordt de beslagvrije voet voor ten hoogste de helft verminderd met het eigen, niet onder beslag liggende periodieke inkomen inclusief vakantie-aanspraak van degene aan wie de bijstand samen met de schuldenaar zou kunnen toekomen.
1. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan de bedragen, genoemd in de artikelen I, onderdeel I, II, onderdelen C en I, III, onderdelen A en D, en IX, onderdelen A en H, van deze wet eenmalig aanpassen na de datum van inwerkingtreding van die artikelen.
2. Dit artikel vervalt zes maanden na de inwerkingtreding van de artikelen, genoemd in het eerste lid.
1. Op de persoon die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen H, I, J, K, M, N, O, P, U, en AA van deze wet, recht heeft op algemene bijstand en met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:
a. zijn de artikelen 20, 21, 22, 25, 26, 27, 28, 29, 38 en 53a van de Wet werk en bijstand, zoals deze bepalingen luidden op die dag, van toepassing, en
b. is artikel 22a van de Wet werk en bijstand niet van toepassing gedurende een periode van zes maanden na die datum van inwerkingtreding.
2. Artikel 9a, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F van deze wet, blijft van toepassing op de alleenstaande ouder die op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet een ontheffing heeft op grond van artikel 9a, gedurende de duur van de ontheffing, doch ten hoogste gedurende zes maanden na inwerkingtreding van deze wet.
3. Dit artikel vervalt zes maanden na de dag van inwerkingtreding van dit artikel.
1. Op de schuldenaar op wie op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van artikel XVI de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, is gedurende de periode dat uitvoering wordt gegeven aan die regeling artikel XVI niet van toepassing.
2. Als één dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van artikel XVI beslag is gelegd ingevolge het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dan is artikel XVI daarop niet van toepassing.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,