Ontvangen 3 juni 2014
Het wetsvoorstel strekt tot het afschaffen van de bescherming van geschriften waaraan geen creatieve prestatie van de maker ten grondslag ligt. Het verheugt mij te lezen dat de fracties van VVD, PvdA, CDA, D66 en SP die doelstelling in meerderheid uitdrukkelijk onderschrijven en met interesse van het wetsvoorstel hebben kennisgenomen. De vragen die de fracties hebben gesteld, beantwoord ik hieronder.
De leden van de PvdA-fractie vragen of het kabinet de mening deelt dat het auteursrecht de ruimte dient te bieden aan het stimuleren van creatieve en innovatieve producten en diensten.
Het doel van het auteursrecht als zodanig is drieledig: (i) de maker in staat stellen een beloning te verkrijgen voor de door hem geleverde creatieve prestatie en zo de aan die creatieve prestatie ten grondslag liggende investering terug te verdienen, (ii) de maker te stimuleren meer te scheppen en te innoveren en (iii) de maatschappij als geheel daarvan te laten profiteren. In dat licht wordt in de memorie van toelichting bij dit wetsvoorstel opgemerkt dat het kabinet van mening is dat het auteursrecht innovatie moet ondersteunen. De gedachte dat het ontwikkelen van creatieve en innovatieve producten aanmoediging verdient, vormt voorts een van de uitgangspunten voor de reactie van het kabinet op de door de Europese Commissie gehouden openbare raadpleging over de herziening van het regelgevend kader van de EU inzake het auteursrecht, waarover de Tweede Kamer separaat is geïnformeerd (Kamerstukken II, 2013–2014, 29 838, nr. 71).
In het licht van het voorgaande zal het de leden van de PvdA-fractie niet verbazen dat het antwoord op hun vraag bevestigend luidt.
De leden van de PvdA-fractie vragen voorts naar de samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken. Zij zouden graag een gezamenlijke visie zien op het auteursrecht en het uitgangspunt dat de oorspronkelijke prestatie van de maker bescherming behoeft. Deze leden vragen of de regering de noodzaak van een dergelijke visie deelt.
Ook het antwoord op deze vraag van de leden van de PvdA-fractie luidt bevestigend. De gedachte dat degenen die een creatieve prestatie verrichten behoefte hebben aan bescherming daarvan was een van de uitgangspunten van de Speerpuntenbrief Auteursrecht 2020. Zij ligt ook ten grondslag aan de modernisering van het auteursrecht die is afgesproken in het regeerakkoord en vormt daarmee het uitgangspunt voor het beleid van het gehele kabinet. Vanuit de verantwoordelijkheid voor de Auteurswet en aanpalende wetgeving is de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie eerstverantwoordelijk voor het Auteursrecht en het auteursrechtbeleid. Vanzelfsprekend wordt nauw samengewerkt met andere departementen. Het betreft daarbij niet alleen het Ministerie van Economische Zaken: ook met het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vindt vanwege de cultuur-politieke aspecten van het auteursrecht voortdurend afstemming plaats.
De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering stelt dat het bestaande systeem niet meer goed aansluit op de huidige werkelijkheid en onvoldoende ruimte biedt om in te spelen op toekomstige technische ontwikkelingen alsmede dat Nederland bij de Europese Commissie bepleit dat de uitzonderingen en beperkingen in de Auteursrechtrichtlijn flexibeler, technologieneutraal en toekomstbestendig worden gemaakt. Deze leden vragen in welke mate bij de andere lidstaten draagvlak bestaat voor het Nederlandse standpunt en wat de stand van zaken van de gesprekken met de Europese Commissie is.
De Europese Commissie heeft onlangs een openbare raadpleging over de herziening van het regelgevend kader van de EU inzake het auteursrecht gehouden. In de reactie op deze openbare raadpleging, waarover de Tweede Kamer separaat is geïnformeerd (Kamerstukken II 2013–2014, 29 838, nr. 71), pleit het kabinet voor meer flexibiliteit bij de uitzonderingen en beperkingen op het auteursrecht die zijn opgenomen in de Auteursrechtrichtlijn. Door het opnemen van een algemene of meerdere open geredigeerde uitzonderingen en beperkingen kan het intellectuele eigendomsrecht op een flexibele en toekomstbestendige manier worden toegepast zonder dat dit afbreuk doet aan het belang van rechthebbenden bij de bescherming van hun prestaties.
Nederland brengt dit standpunt waar mogelijk onder de aandacht van de Europese Commissie en de andere lidstaten. Daarbij wordt in het algemeen steun ondervonden van het Verenigd Koninkrijk, Ierland en de Scandinavische lidstaten. De Zuid-Europese lidstaten nemen vooralsnog een veel gereserveerdere houding aan. Ten aanzien van de huidige Europese Commissie geldt dat haar zittingstermijn op een haar na is verstreken. Welke voornemens de Europese Commissie op dit gebied heeft, zal naar verwachting helderder worden zodra een witboek dat de Commissie thans in voorbereiding heeft, wordt gepubliceerd.
De leden van de D66-fractie vragen of dit wetsvoorstel de enige maatregel is ter modernisering van het auteursrecht. Zij willen weten of er nog andere maatregelen zijn die de komende jaren worden doorgevoerd en vragen wat het standpunt van de regering is inzake het invoeren van een fair use policy.
In de Speerpuntenbrief Auteursrecht 2020 (Kamerstukken II, 2012–2012, 29 838, nr. 30) is een aantal speerpunten aangekondigd voor het auteursrechtbeleid van de komende jaren. Het eerste speerpunt was het vergroten van het vertrouwen in het auteursrecht en de auteursrechtorganisaties. In dat kader is de Wet versterking en verbreding van het toezicht op collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten gerealiseerd (Wet van 7 maart 2013, Stb. 2013, 97). Door deze wet worden collectieve beheersorganisaties verplicht meer transparantie te betrachten ten aanzien van de door hen in rekening gebrachte kosten en de door hen verdeelde gelden, is een laagdrempelige geschillencommissie ingesteld voor tarieven in het auteursrecht en is de positie van het College van Toezicht Collectieve Beheersorganisaties versterkt. In februari 2014 is door de Concurrentiekrachtraad de Richtlijn collectief beheer aangenomen (Richtlijn 2014/26/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014, betreffende het collectieve beheer van auteursrechten en naburige rechten en de multiterritoriale licentieverlening van rechten inzake muziekwerken voor onlinegebruik op de interne markt (Pb. EU L 84/72)). Deze richtlijn moet zorgen voor meer transparantie en een efficiëntere werkwijze van collectieve beheersorganisaties voor auteurs- en naburige rechten in Europa.
De richtlijn collectief beheer biedt niet alleen een Europees kader voor de versterking van het toezicht op collectieve beheersorganisaties, maar zorgt er ook voor dat de verlening van multiterritoriale muzieklicenties wordt geharmoniseerd en bevorderd. Op dit moment wordt gewerkt aan een wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn collectief beheer.
Een volgend speerpunt was de versterking van de contractuele positie van auteurs en uitvoerende kunstenaars ten opzichte van exploitanten door middel van een wetsvoorstel auteurscontractenrecht (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 308, nr. 2). Het wetsvoorstel geeft individuele auteurs en uitvoerende kunstenaars de instrumenten om hun onderhandelingspositie jegens de exploitant van hun werken te versterken en stelt hen zodoende beter in staat te delen in de opbrengsten van de exploitatie van hun werk. Indien consumenten erop kunnen vertrouwen dat een redelijk deel van de inkomsten van producten als boeken, films en muziekalbums ten goede komt aan de auteurs en de uitvoerende kunstenaars zal dit het vertrouwen in het auteursrecht doen toenemen. Met het wetvoorstel sluit Nederland aan bij ons omringende landen als Duitsland, Frankrijk en België. De nota naar aanleiding van het verslag is in voorbereiding.
Het steunen van de Europese plannen om digitaliseringsprojecten en het behoud van cultureel erfgoed te faciliteren en de territoriale beperking van auteursrecht terug te dringen was een ander speerpunt. In 2012 is de richtlijn verweesde werken aangenomen (Richtlijn 2012/28/ EU inzake bepaalde toegestane gebruikswijzen van verweesde werken, PBEU L299, 5). Het wetsvoorstel ter implementatie van die richtlijn is bij de Tweede Kamer aanhangig (Kamerstukken II, 2013–2014, 33 892, nr. 2). Op deze plaats wordt naar dat wetsvoorstel en de toelichting daarbij verwezen. In dit kader verdient voorts vermelding dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap momenteel onderzoek verricht naar de mogelijkheden voor extended collective licensing en de voor- en nadelen van een wettelijke regeling daarvan. Overigens geldt in het algemeen dat zowel rechthebbenden als gebruikers van auteursrechtelijk beschermd materiaal baat hebben bij een zo eenvoudig mogelijk systeem van licentiering.
In de Speerpuntenbrief is voorts aangegeven dat zou worden ingezet op de modernisering van de in de Auteursrechtrichtlijn opgenomen uitzonderingen en beperkingen op grond waarvan in bepaalde gevallen (zoals citaten, parodieën en onderzoek en onderwijs) het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende is toegestaan. Het kabinet is van mening dat de omstandigheid dat de huidige lijst limitatief en gesloten is tot gevolg heeft dat niet goed rekening kan worden houden met toekomstige technologische ontwikkelingen. Behoefte bestaat aan een voldoende flexibel rechtskader waarin nieuwe en sociaal-economisch waardevolle gebruiksmogelijkheden tot ontwikkeling kunnen komen zonder de voortdurende noodzaak tot aanpassing van de richtlijn. Om deze reden pleit het kabinet in de reactie op de door de Europese Commissie gehouden openbare raadpleging over de herziening van het regelgevend kader van de EU inzake het auteursrecht voor meer flexibiliteit bij de uitzonderingen en beperkingen. Deze flexibiliteit zou er naar het oordeel van het kabinet op moeten neerkomen dat op basis van een algemene uitzondering dan wel op basis van één of meer nieuwe bijzondere en open geformuleerde uitzonderingen en beperkingen moet kunnen worden beoordeeld of, en zo ja, in hoeverre, gebruik van auteurs- en nabuurrechtelijk beschermde prestaties zonder voorafgaande toestemming van rechthebbenden en met inachtneming van de drie-stappen-toets is toegestaan. Ook zouden reeds bestaande excepties meer open geformuleerd moeten worden.
In de eerdergenoemde kabinetsreactie op de openbare raadpleging over de herziening van het regelgevend kader van de EU inzake het auteursrecht wordt ook gewezen op enkele andere aspecten die Nederland graag betrokken zou zien bij een herziening van het EU-auteursrechtkader, zoals een minder nationaal gefragmenteerd auteursrecht en de harmonisatie van de uitzondering inzake de privé-kopie.
De fracties van VVD, CDA en D66 hebben vragen gesteld over de relatie tussen dit wetsvoorstel en de bescherming van programmagegevens. De vragen van de genoemde fracties betreffende hetzelfde onderwerp en liggen in elkaars verlengde. Zij worden hier afzonderlijk weergegeven maar gezamenlijk beantwoord.
De leden van de VVD-fractie willen weten of het kabinet van mening is dat het afschaffen van de geschriftenbescherming tot gevolg heeft dat programmagegevens niet langer op basis van de Auteurswet bescherming genieten. Zij vragen of indien het kabinet die mening is toegedaan, het dan ook van mening is dat de programmagegevens om niet ter beschikking moeten worden gesteld aan derden. In dat kader vragen deze leden het kabinet voorts om een nadere toelichting op de gevolgen van het wetsvoorstel voor het aanleveren van de programmagegevens door de NPO aan diverse omroepdistributeurs en daarbij de tekst en de strekking van de Mediawet bij haar antwoorden en toelichting te betrekken.
De leden van de CDA-fractie suggereren dat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel de grondslag voor het vastgestelde wettelijke tarief voor programmagegevens zal verdwijnen. Deze leden vragen zich af of dit niet zou moeten leiden tot aanpassing van de Mediawet 2008 en stellen in dat kader de vraag of het wetsvoorstel niet logischerwijs tot gevolg moeten hebben dat de tariefstelling van artikel 2.139 Mediawet 2008 zou moeten dalen tot nul.
De leden van de fractie van D66 willen weten wat de exacte gevolgen van onderhavig wetsvoorstel voor de verkoop van programmagegevens zijn.
De geschriftenbescherming behelst een recht tot het verbieden van rechtstreekse ontleningen aan niet-oorspronkelijke geschriften die reeds zijn openbaar gemaakt alsmede een recht tot het verbieden van de verspreiding van dergelijke rechtstreekse ontleningen. Het verbodsrecht leidt ertoe dat de maker van het betreffende geschrift voor de rechtstreekse ontlening een vergoeding kan vragen. Met het afschaffen van de geschriftenbescherming vervalt het verbodsrecht en aldus ook het recht om voor rechtstreekse ontlening van feitelijke gegevens een vergoeding te vragen. Dat wil echter geenszins zeggen dat de maker de betreffende gegevens actief en om niet aan derden moet verschaffen alvorens zij door hem openbaar zijn gemaakt: het is aan de maker om te bepalen of, en zo ja in hoeverre, hij de betreffende gegevens aan derden wenst te verstrekken voordat hij ze zelf openbaar maakt. Ook de mediawettelijke regeling is gebaseerd op deze feitelijke zeggenschap die publieke omroepen kunnen uitoefenen over de programmagegevens: zij houdt in dat de gebruiker betaalt voor een (vroegtijdige) aanlevering van de programmagegevens.
Aldus zijn de geschriftenbescherming op basis van de Auteurswet en de mediawettelijke regeling die bepaalt dat programmagegevens vroegtijdig ter beschikking moeten worden gesteld, twee zaken die los van elkaar staan. Het kabinet ziet in de afschaffing van de geschriftenbescherming dan ook geen reden voor het vervallen van de grondslag voor de vastgestelde wettelijke tarieven voor programmagegevens en evenmin voor de aanpassing van de mediawettelijke regeling over programmagegevens of voor een daling van de wettelijke tarieven voor programmagegevens tot nul.
De vraag of programmagegevens auteursrechtelijk worden beschermd dan wel of overname daarvan op zichzelf een onrechtmatige daad op grond van het Burgerlijk Wetboek zou betreffen is onderdeel geweest van een gerechtelijke procedure tussen de NPO en een dagblad waarin recent uitspraak is gedaan door het Gerechtshof Amsterdam (20 mei 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:798). Het oordeel van het hof over deze vraag luidde dat de programmagegevens niet in aanmerking komen voor auteursrechtelijke bescherming waaronder geschriftenbescherming. Het kabinet hecht er in dit kader aan op te merken dat nu de regeling van de verplichte en tijdige beschikbaarstelling in de Mediawet 2008 een zelfstandige functie heeft die los staat van het al dan niet bestaan van auteursrechtelijke bescherming, de omstandigheid dat volgens het hof geen sprake kan zijn van auteursrechtelijke bescherming van programmagegevens de omroepen niet verplicht om die programmagegevens actief beschikbaar te stellen alvorens zij openbaar zijn gemaakt.
De omstandigheid dat programmagegevens niet auteursrechtelijk worden beschermd en dat de overname daarvan op zichzelf geen onrechtmatige daad vormt, leidt er in combinatie met het wegvallen van geschriftenbescherming toe dat programmagegevens zonder vergoeding kunnen worden overgenomen indien en voor zover zij door vrije nieuwsgaring zijn verkregen. Dat gegeven zou van invloed kunnen zijn op de hoogte van de marktconforme prijs van de programmagegevens. Indien en voor zover dat het geval is, zou het Commissariaat voor de Media daarmee rekening kunnen houden bij zijn periodieke herberekening van de marktconforme waarde.
De leden van de PvdA-fractie benadrukken nogmaals dat het auteursrecht is bedoeld om bescherming te bieden aan oorspronkelijke, creatieve prestaties van makers en geven aan het voorstel te ondersteunen. Zij willen weten of de regering nog met verdere maatregelen komt om dit uitgangspunt te onderstrepen en te onderbouwen.
Het is verheugend dat de leden van de PvdA-fractie de doelstelling van het wetsvoorstel ondersteunen. Nu het gebruik van auteurs- en nabuurrechtelijk beschermde prestaties in dit digitale tijdperk niet meer aan landsgrenzen is gebonden, is ook de bescherming van dergelijke prestaties niet meer een louter nationale aangelegenheid. Het kabinet is daarom in navolging van het advies van de Commissie Auteursrecht (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 838, nr. 55) van mening dat het veeleer is aangewezen om in Europees verband na te denken over hoe een zo een evenwichtig mogelijke, technologieneutrale en toekomstbestendige balans kan worden gecreëerd tussen enerzijds het belang van de rechthebbenden en anderzijds de gerechtvaardigde belangen van de gebruikers. De door de Europese Commissie gehouden openbare raadpleging over de herziening van het EU-auteursrechtkader vormt daartoe een goede aanzet. In het voorgaande is naar aanleiding van een gelijkaardige vraag van de leden van de D66-fractie al aangegeven welke punten het kabinet in het kader van de consultatie onder de aandacht heeft gebracht.
Indien zou blijken dat in Europees verband niet kan worden gekomen tot een evenwichtige balans, ligt voor de hand dat Nederland beziet welke maatregelen binnen het bestaande Europees- en internationaalrechtelijke kader op nationaal niveau kunnen worden getroffen.
De leden van de SP-fractie vragen of een inschatting kan worden gegeven van de hoeveelheid gevallen waarin de geschriftenbescherming wordt ingezet ter bescherming van een investering. Deze leden willen weten hoe dit in de praktijk wordt toegepast.
Het antwoord op de vraag of de geschriftenbescherming moet worden aangemerkt als slechts dienend ter bescherming van een investering is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In hoeveel gevallen de geschriftenbescherming wordt gebruikt ter bescherming van een investering valt aldus niet in algemene zin te zeggen. Wel staat vast dat de geschriftenbescherming zelden of nooit als zelfstandige beschermingsgrond wordt ingeroepen. Zij dient veeleer als vangnet voor het geval auteursrechtelijke bescherming niet aan de orde is. Nu de lat voor auteursrechtelijke bescherming door het Europese Hof van
Justitie met het Infopaq-arrest (16 juli 2009, C-5/08) relatief laag is gelegd, is aannemelijk dat daarmee de relevantie van de geschriftenbescherming is afgenomen.
Een voorbeeld van toepassing van de geschriftenbescherming is de producent die zich beroept op de geschriftenbescherming van de gebruikshandleiding van een door hem ontwikkeld product.
De leden van de D66 fractie lezen dat één van de redenen voor afschaffing van de geschriftenbescherming is dat deze vooral wordt ingezet als investeringsbescherming en niet als bescherming van creatieve prestaties. Deze leden betogen dat dit een reguliere invulling is van het auteursrecht nu exploitatierechten worden overgedragen aan grotere organisaties die het auteursrecht vervolgens gebruiken als investeringsbescherming zonder dat zij een creatieve prestatie hebben geleverd. Zij willen weten welke consequenties het kabinet uit deze vergelijking trekt.
De vraag van deze leden wordt aldus begrepen dat zij willen weten of het gerechtvaardigd is dat een partij die niet zelf een creatieve prestatie heeft verricht een beroep kan doen op auteursrechtelijke bescherming.
Auteursrecht ontstaat wanneer een maker een werk van letterkunde, wetenschap of kunst maakt en dat werk een eigen oorspronkelijk karakter heeft en zijn persoonlijk stempel draagt. Met andere woorden: om het auteursrecht te doen ontstaan moet sprake zijn van een creatieve prestatie van de maker. Teneinde de materiële vruchten van zijn creatieve prestatie te plukken, kan de maker zijn auteursrecht exploiteren. Dat kan hij doen door aan een andere partij exploitatiebevoegdheden te verlenen in ruil voor een financiële vergoeding. Nu het auteursrecht een vermogensrecht is en vermogensrechten vatbaar zijn voor overdracht door de rechthebbende aan een andere partij, kan de auteursrechthebbende er ook voor kiezen zijn auteursrecht over te dragen.
In het geval van overdracht van een vermogensrecht treedt de verkrijgende partij in de rechten van de auteursrechthebbende. Daarvoor betaalt de verkrijgende partij een prijs aan de oorspronkelijk hebbende. Doordat de verkrijgende partij in het recht van de oorspronkelijk auteursrechthebbende treedt, kan hij het auteursrecht dat hij heeft overgedragen gekregen exploiteren. Aldus kan hij de prijs terugverdienen die hij heeft betaald aan de oorspronkelijk auteursrechthebbende die de creatieve prestatie had verricht. Om te voorkomen dat anderen hem daarbij hinderen door inbreuk maken op het auteursrecht kan hij gebruik maken van het uit het auteursrecht voortvloeiende verbodsrecht.
In het geval van overdracht van het auteursrecht door de maker van het werk aan een ander geldt dus dat degene die het recht krijgt overgedragen niet zelf een creatieve prestatie heeft verricht, maar tegen betaling een auteursrecht heeft verkregen dat is ontstaan als gevolg van een creatieve prestatie, namelijk van degene die het auteursrecht aan hem heeft overgedragen.
De leden van de PvdA-fractie vragen of nader kan worden toegelicht welke reacties uit de consultatie niet ondersteunend waren. De leden van de SP vragen of er bij de internetconsultatie reacties zijn binnengekomen van bedrijven of organisaties die gebruik maken van de geschriftenbescherming om hun investeringen te beschermen. Zij vragen hoe deze bedrijven aankijken tegen de voorgenomen wetswijziging.
De reacties op de internetconsulatie over het wetsvoorstel waren bijna allemaal positief. Slechts de NPO en SBS Broadcasting BV hebben enige kritische kanttekeningen geplaatst. Zij maken gebruik van de geschriftenbescherming en hebben de vraag gesteld in hoeverre de traditionele bescherming tegen ongeoorloofde mededinging op basis van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) bescherming biedt. Daarbij hebben zij de vraag gesteld of het niet veel meer voor de hand ligt om een bijzondere regeling te introduceren voor wat zij omschrijven als «oneerlijke concurrentie en parasitering.» Uit de praktijk en de literatuur hebben het kabinet echter geen andere signalen bereikt dat een dergelijke regeling toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de bestaande mogelijkheid in een dergelijke situatie een beroep te doen op de onrechtmatige daad actie. Ook is zulks niet in de consultatie of daarna door andere partijen voorgesteld. Aldus wordt een dergelijke regeling niet aangewezen geacht.
De leden van de SP-fractie merken op dat de NPO in haar reactie op de internetconsultatie de vraag heeft gesteld of het wetsvoorstel de beoogde doelen bereikt en niet een probleem oplost dat er feitelijk niet is.
De onderdelen van de reactie van de NPO waarop deze leden doelen komen erop neer dat de afschaffing van de geschriftenbescherming een wijziging van technische aard is en niet moet worden beschouwd als zeer ingrijpend. Volgens de NPO blijven de meeste geschriften toch beschermd omdat er een creatieve prestatie aan ten grondslag ligt. Voorts meent de NPO dat na de afschaffing van de geschriftenbescherming het nog steeds
onrechtmatig is wanneer in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid wordt geprofiteerd van andermans prestaties.
Bij het streven naar een Auteurswet op grond waarvan alleen nog creatieve prestaties worden beschermd past niet dat in die Auteurswet bepalingen staan die niet de bescherming van een creatieve prestatie beogen, maar veeleer een mededingingsrechtelijke bescherming bieden. Aan die situatie wordt met de afschaffing van de geschriftenbescherming dan ook een einde gemaakt. In zoverre wordt met dit wetsvoorstel wel degelijk een probleem opgelost. Dat doet echter niet af aan het feit dat, zoals de NPO in haar reactie terecht opmerkt, oneerlijke mededinging een onrechtmatige daad kan opleveren. Dat oordeel is echter aan de rechter voorbehouden.
De bescherming tegen dergelijke oneerlijke mededinging blijft, zoals de NPO ook signaleert, ook na de afschaffing van de geschriftenbescherming dus gewoon gehandhaafd, zij het niet op grond van de Auteurswet. In die zin is inderdaad geen sprake van een ingrijpende wijziging.
De leden van de SP-fractie signaleren dat de Afdeling advisering van de Raad van State heeft opgemerkt dat op basis van de internetconsultatie geen duidelijke conclusies kunnen worden getrokken over de economische betekenis van de afschaffing van de geschriftenbescherming. Zij willen weten of het kabinet deze mening deelt en bereid is de economische betekenis van de afschaffing van de geschriftenbescherming op een andere wijze te onderzoeken.
De geschriftenbescherming, met inbegrip van de juridische aspecten en economische belangen, vormt reeds sinds de invoering van de huidige Auteurswet in 1912 onderwerp van debat. In dat debat is niet gebleken van zwaarwegende belangen die zich tegen de afschaffing van de geschriftenbescherming verzetten. De Afdeling advisering van de Raad van State constateert dat ook uit het advies van de Commissie Auteursrecht volgt dat niet van dergelijke belangen sprake is. In dat kader merkt de Afdeling advisering op dat het de vraag is of het wel nodig is onderzoek te doen naar aanwijzingen dat van zwaarwegende belangen die zich tegen de afschaffing van de geschriftenbescherming verzetten. Nu ook na afloop van de internetconsultatie dergelijke belangen niet naar voren zijn gebracht en uit de literatuur en de praktijk is gebleken dat de afschaffing van de geschriftenbescherming op brede steun kan rekenen, meent het kabinet dat de door de Afdeling advisering gestelde vraag zo moet worden beantwoord dat een nader onderzoek inderdaad niet aangewezen is.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven