Ontvangen 17 februari 2014
Met genoegen heb ik kennisgenomen van de instemmende reactie van de leden van de VVD-fractie. De vragen die zij hebben, zal ik hierna beantwoorden in de volgorde waarin ze gesteld zijn.
De aan het woord zijnde leden wijzen op artikel 108a, Boek 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Zij vragen of de regering, mede gelet op het toenemend aantal faillissementen van besloten vennootschappen (bv’s), een parallelbepaling kan opnemen voor besloten vennootschappen.
In november 2012 is het programma Herijking van de Faillissementswet aangekondigd. Een van de drie pijlers van dat programma is het bevorderen van reorganisatie en doorstart van op zichzelf levensvatbare ondernemingen. De betreffende pijler valt uiteen in drie verschillende wetsvoorstellen, te weten de Wet Continuïteit Ondernemingen I, waarin onder meer de zogeheten pre pack wordt geregeld, de Wet Continuïteit Ondernemingen II, waarin het dwangakkoord buiten faillissement zal worden geregeld, en de Wet Continuïteit Ondernemingen III, die zal voorzien in maatregelen om te bevorderen dat failliete ondernemingen gedurende het faillissement waar mogelijk kunnen doordraaien. In het kader van de Wet Continuïteit Ondernemingen II zal aandacht worden besteed aan de positie van de aandeelhouder van een onderneming die zich in financiële moeilijkheden bevindt. De suggestie van deze leden zal daarbij betrokken worden. De consultatie over de Wet Continuïteit Ondernemingen II zal naar verwachting dit voorjaar starten.
Voornoemde leden merken op dat in artikel 18, vijfde lid, Boek 2 BW «stemgerechtdigden» vervangen zou moeten worden door «stemgerechtigden».
De aan het woord zijnde leden hebben deze typefout terecht geconstateerd en deze zal in de nota van wijziging, die ik bij dit verslag zal voegen, worden rechtgezet.
Deze leden vragen of in artikel 269, tweede lid, Boek 2 BW, «algemene vergadering van aandeelhouders» kan worden vervangen door de sinds de invoering van de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht (Kamerstuk 31 058) gebruikelijke term «algemene vergadering».
Ik dank de leden voor hun opmerkzaamheid en zal dit meenemen in de nota van wijziging.
Ten slotte dient volgens de leden van de VVD-fractie in artikel 2:129/ 239 lid 6 BW naast uitsluiting van deelname ook een uitsluiting van beraadslaging ten aanzien van uitvoerende bestuurders te worden opgenomen. Zij vragen deze artikelen in lijn te brengen met de expliciete uitbreiding van deze artikelen als beschreven in de toelichting op de Wet bestuur en toezicht.
De tekst van de eerste zin van artikel 129, zesde lid, en 239, zesde lid, van Boek 2 BW luidt: «Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang bedoeld in lid 5.» In artikel 129a/239a lid 2 staat dat de uitvoerende bestuurders niet deelnemen aan de besluitvorming over het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders. Ik begrijp de vraag van deze leden aldus, dat zij deze laatste artikelen graag in overeenstemming zouden zien gebracht met artikel 129/239 lid 6. Het woord «beraadslaging» in artikel 129/239 lid 6 is toegevoegd bij amendement van Kamerleden Weekers (VVD), Kalma (PvdA) en Irrgang (SP) (Kamerstukken II 2009/10, 31 763, nr. 11). Uit oogpunt van consistentie van wetgeving acht ik het gepast om artikel 129a/239a met artikel 129/239 lid 6 in lijn te brengen, zoals verzocht door deze leden (zie de tweede nota van wijziging).
Artikel VIII
E
De leden van de VVD-fractie merken op dat in de wijziging van artikel 198, vijfde lid, Boek 2 wordt verwezen naar de leden 3 en 4 van artikel 239, Boek 3 BW, terwijl in de memorie van toelichting bij de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht waarin artikel 198, vijfde lid, Boek 2 BW is gewijzigd, slechts wordt verwezen naar het derde lid van artikel 239, Boek 3 BW. Zij vragen de verwijzing naar het vierde lid van artikel 239, Boek 3 BW toe te lichten.
Artikel 2:198 lid 5 BW bewerkstelligt dat bij de vestiging van het pandrecht op aandelen de spontane erkenning door de vennootschap in de zin van artikel 2:196 lid 2 BW, niet van toepassing is. Doordat artikel 3:239 lid 3 BW van overeenkomstige toepassing is verklaard, is de omzetting van een stil pandrecht in een openbaar pandrecht slechts mogelijk wanneer de pandgever of de schuldenaar in zijn verplichtingen jegens de pandhouder tekortschiet of hem goede grond geeft te vrezen dat in die verplichtingen zal worden tekortgeschoten (Kamerstukken II 2006/07, 31 058, nr. 3, p. 60). Door ook artikel 3:239 lid 4 BW van overeenkomstige toepassing te verklaren, wordt bewerkstelligd dat een pandhouder wordt beschermd tegen de onbevoegdheid van de pandgever, indien hij op het tijdstip van de mededeling, bedoeld in artikel 3:239 lid 3, te goeder trouw is. In de parlementaire geschiedenis wordt het voorbeeld gegeven dat A een vordering aan B cedeert, waarop B deze verpandt aan C, waarna A de titel van cessie vernietigt, bijvoorbeeld op grond van bedrog (Parl. Gesch. Invoeringswet Boeken 3, 5 en 6, Boek 3 Vermogensrecht in het algemeen, M.v.A. II, Inv.). In geval van een pandrecht op aandelen gaat het dan bijvoorbeeld om de situatie dat A zijn aandelen verkoopt aan B, B deze aandelen verpandt aan C en dat A de koop vernietigt. Indien C op het tijdstip van mededeling te goeder trouw is, wordt hij beschermd.
G
De leden van de VVD-fractie hebben een groot aantal vragen naar aanleiding van de tekst en de toelichting van het voorgestelde artikel 2:210 lid 5 BW, mede naar aanleiding van het artikel «Vereenvoudigde vaststelling jaarrekening wordt nog complexer» van dhr. A. Dieleman in Accountancynieuws (22 november 2013, nr. 20).
Naar aanleiding van deze vragen heb ik besloten de wijziging van artikel 2:210, vijfde lid, BW uit het voorstel voor deze verzamelwet te halen. De discussie over dit artikel gaat het bestek van deze verzamelwet te buiten, die bedoeld is voor herstel van technische leemtes en gebreken. Ik zal op zo kort mogelijke termijn in een ander wetsvoorstel een voorstel tot aanpassing van artikel 210, vijfde lid, indienen, met inachtneming van de vragen van deze leden.
K
De leden van de VVD-fractie vragen of door het verwijderen van «niet te boven gaan» aan het slot, het voorgestelde artikel geen vastgestelde grens meer bevat en of dit wordt gewijzigd.
De opmerking van de aan het woord zijnde leden is terecht. In het wetsvoorstel zijn aan het slot van artikel 2:244 lid 2 BW ten onrechte de woorden «niet te boven gaan» weggevallen. Dit zal in de nota van wijziging worden rechtgezet.
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten