Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 25 juni 2014
Op 24 april 2014 heeft uw Kamer het wetsvoorstel Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie (Kamerstuk 33 745) aangenomen. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de invulling van de in het kader van dit wetsvoorstel aangenomen moties, onder stuknummer 27 van het lid Kooiman (SP) en de motie onder stuknummer 30 van de leden Schouten en Dijkgraaf (beiden CU).
Re-integratieverlof tijdens intramurale fase
In voornoemde motie van het lid Kooiman wordt de regering verzocht met het oog op de voorgenomen afschaffing van het algemeen en regimesgebonden verlof «te onderzoeken of er een mogelijkheid bestaat voor re-integratieverlof in de intramurale fase» (Kamerstuk 33 745, nr. 27).
Over de wijze waarop aan deze motie uitvoering kan worden gegeven, kan ik het volgende melden. Het kabinet is van oordeel dat het principieel onjuist is dat er een welhaast automatische koppeling is tussen het regime waarin een gedetineerde is geplaatst en het verlof waar hij aanspraak op kan maken. Met zijn gedrag en inspanningen tijdens de detentieperiode moet de gedetineerde laten zien dat hij bereid is te investeren in zichzelf. Ook na afschaffing van de algemeen geldende detentiefasering blijft een gedifferentieerd stelsel bestaan dat gedetineerden alle kans biedt te werken aan hun re-integratie. Immers, ook voor gedetineerden die op grond van hun gedrag niet in aanmerking komen voor het plusprogramma, staat het activiteitenprogramma in het teken van resocialisatie. In de memorie van toelichting bij het voornoemde wetsvoorstel en in de beantwoording van de vragen van uw Kamer en de Eerste Kamer ben ik hier uitgebreid nader op ingegaan.
Ik onderken het belang van een aantal re-integratieactiviteiten die niet vanuit detentie kunnen plaatsvinden. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het voeren van een sollicitatiegesprek, het aanvragen van een paspoort of het bezichtigen van een nieuwe woning. Voor deze re-integratieactiviteiten zal ook ruimte zijn als het voornoemde wetsvoorstel door de Eerste Kamer is aanvaard en daarmee de bestaande wijze van detentiefasering zal worden afgeschaft. Op grond van de huidige regelgeving is namelijk voorzien in de mogelijkheid om incidenteel verlof te verlenen aan een gedetineerde zodat hij in de gelegenheid is om praktische voorbereidingen op zijn invrijheidstelling te treffen (artikel 31 van de (ministeriële) Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting). Deze mogelijkheid zal blijven bestaan; daaraan verandert het wetsvoorstel niets.
De mogelijkheid om in aanmerking te komen voor incidenteel verlof voor bedoelde re-integratieactiviteiten geldt niet alleen voor gedetineerden die zijn geselecteerd voor deelname aan elektronische detentie. Ook gedetineerden die, bijvoorbeeld vanwege een te korte strafduur, niet in aanmerking komen voor deelname aan elektronische detentie, kunnen hiervoor in aanmerking komen. Wel geldt dat dit incidentele verlof pas kan worden verleend in de laatste drie maanden van de detentie.
Op deze wijze wordt naar mijn oordeel voorzien in een mogelijkheid van verlof die in het teken staat van de goede voorbereiding op de terugkeer in de samenleving in het kader van de deelname aan elektronische detentie of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling.
Capaciteit reclassering en DEMO
In voornoemde motie van de leden Schouten en Dijkgraaf wordt de regering verzocht te waarborgen dat de reclasseringsorganisaties en de DEMO-organisaties voldoende capaciteit en mogelijkheden hebben om de gestrafte te begeleiden op de verschillende leefgebieden en (zo nodig) ook toe te leiden naar begeleiding voor het gezinssysteem (Kamerstuk 33 745, nr. 30). Ik heb deze motie ondersteund. De expertise van de reclassering is onontbeerlijk voor de begeleiding van deelnemers aan elektronische detentie in de vrije maatschappij en hiervoor moet voldoende capaciteit beschikbaar zijn. De reclassering brengt advies uit over het al dan niet toepassen van elektronische detentie op basis van een risicotaxatie. Daarnaast begeleidt de reclassering deelnemers aan elektronische detentie. Indien de reclassering signalen heeft dat op dit punt hulp nodig is, zal worden doorverwezen naar de daarvoor deskundige zorginstanties. Bij de kosten voor elektronische detentie is rekening gehouden met kosten voor deze reclasseringsactiviteiten. Over de inhoudelijke activiteiten alsmede over de financiën is uitgebreid afgestemd met de drie reclasseringsorganisaties. De activiteiten van de reclassering kunnen worden uitgevoerd binnen het voor elektronische detentie beschikbaar gestelde budget.
Wat betreft de DEMO-organisaties geldt het volgende. Indien sprake is van een indicatiestelling voor begeleid wonen, kan de deelnemer aan elektronische detentie in een DEMO-huis worden geplaatst. Dit wordt gefinancierd vanuit het budget dat bij DJI beschikbaar is voor forensische zorg. Dit budget is onlangs verhoogd met een bedrag van € 3 miljoen structureel. Dit extra budget is bedoeld voor de inkoop van forensische zorg, zoals die onder meer door de DEMO-instellingen wordt geleverd. Hiermee is gewaarborgd dat ook op dit punt voldoende capaciteit beschikbaar is.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven