Voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg van 19 mei 2014
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland rekening houdt met het tijdstip waarop de veroordeelde in de staat van veroordeling in aanmerking zou zijn gekomen voor vervroegde invrijheidstelling, omdat zo recht kan worden gedaan aan de bedoelingen van de rechter bij de straftoemeting;
constaterende dat Nederland alleen met dit tijdstip rekening houdt als het voordelig uitpakt voor de veroordeelde en dat er indien het land waar de straf is opgelegd bijvoorbeeld een latere of zelfs helemaal geen vervroegde invrijheidstelling kent, wordt vastgehouden aan de Nederlandse regel van vervroegde invrijheidstelling na het ondergaan van twee derde van de opgelegde straf;
overwegende dat de bedoeling van de rechter er blijkbaar niet meer toe doet in het geval dat dit nadelig uitpakt voor de verdachte;
verzoekt de regering, ook rekening te houden met het tijdstip waarop de veroordeelde in de staat van veroordeling in aanmerking zou zijn gekomen voor vervroegde invrijheidstelling indien dit nadelig uitpakt voor de verdachte, om zo rekening te houden met de bedoeling van de rechter,
en gaat over tot de orde van de dag.
Helder