Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen over de registratie van mediators alsmede andere regels te stellen ter bevordering van de kwaliteit en integriteit van geregistreerde mediators;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
de in artikel 16 bedoelde commissie;
de in artikel 424a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde overeenkomst;
Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
het in artikel 2 bedoelde register;
degene die als zodanig is ingeschreven in het register;
het in artikel 27 bedoelde Tuchtcollege registermediators.
1. Er is een register voor mediators, waarin op verzoek wordt ingeschreven degene die voldoet aan de bij of krachtens deze wet gestelde eisen.
2. Onze Minister is houder van het register. Onze Minister kan een beheerder aanwijzen.
1. Om voor inschrijving in het register in aanmerking te komen, dient de aanvrager te voldoen aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen ten aanzien van:
a. opleidingen en examens, alsmede de betaling van kosten voor deelneming aan een examen;
b. psychologische, communicatieve en juridische competenties;
c. het aantal mediations op grond van een mediationovereenkomst dat de aanvrager in een kalenderjaar heeft verricht dan wel het aantal uren dat de aanvrager heeft besteed aan zulke mediations; en
d. de verzekering ter zake van de beroepsaansprakelijkheid.
2. Onze Minister kan van de in het eerste lid bedoelde eisen in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen vrijstelling of ontheffing verlenen. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorwaarden en voorschriften worden verbonden.
3. Het bepaalde krachtens het eerste lid, onderdeel c, is gedurende een periode van ten hoogste twee jaar niet van toepassing op de aanvrager die gedurende deze periode onder verantwoordelijkheid van een registermediator werkzaam is. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het bepaalde in de eerste volzin.
1. De aanvraag tot inschrijving in het register wordt ingediend bij Onze Minister.
2. Bij de aanvraag legt de aanvrager in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden over:
a. de naam en voornaam of voornamen;
b. geboortedatum, woonadres, telefoonnummer, e-mailadres en eventuele andere wijze van bereikbaarheid;
c. de nationaliteit;
d. de vermelding van de wijze waarop hij zijn bereikbaarheid voor derden in het register opgenomen wenst te zien;
e. een kopie van een geldig identiteitsbewijs;
f. een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens die niet ouder is dan drie maanden;
g. de bewijsstukken waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, bedoelde eisen;
h. het rechtsgebied of de rechtsgebieden waarop de aanvrager zijn werkzaamheden zal verrichten, behoudens indien toepassing wordt gegeven aan artikel 22, tweede lid;
i. de specifieke deskundigheden en bekwaamheden waarvan de aanvrager vermelding in het register wenselijk acht;
j. een ondertekende verklaring inhoudende dat de aanvrager instemt met de openbaarmaking aan een ieder van de in artikel 10, eerste lid, bedoelde gegevens; en
k. bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen overige gegevens en bescheiden.
3. De aanvrager die minder dan vijf jaar in Nederland woonachtig is, legt naast de in het tweede lid, onderdeel f, bedoelde verklaring omtrent het gedrag tevens een integriteitsverklaring over die is afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in het land van herkomst. Onze Minister weigert de inschrijving indien hij niet overtuigd is dat de overgelegde integriteitsverklaring voldoende waarborgen biedt inzake integriteit.
4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel f, legt een niet in Nederland woonachtige aanvrager een integriteitsverklaring over die is afgegeven door een daartoe bevoegde instantie in het land van herkomst. Indien de integriteitsverklaring afkomstig is uit een land buiten de Europese Unie en Onze Minister niet overtuigd is dat de overgelegde integriteitsverklaring voldoende waarborgen biedt inzake de integriteit, wordt de inschrijving geweigerd.
5. Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst op de aanvraag tot inschrijving.
6. Met toepassing van artikel 28, eerste lid, laatste zinsnede, van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene Wet bestuursrecht niet van toepassing op de aanvraag tot inschrijving en krachtens deze wet te verlenen ontheffingen in het kader van de aanvraag tot inschrijving.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld inzake de wijze van indiening van de aanvraag en het bedrag dat voor de behandeling van de aanvraag verschuldigd is.
De aanvraag tot inschrijving in het register wordt niet in behandeling genomen:
a. indien de aanvrager, ook na het stellen van een redelijke termijn tot aanvulling, heeft verzuimd te overleggen de in artikel 4, tweede lid, bedoelde gegevens en bescheiden alsmede, indien van toepassing, de in artikel 4, derde en vierde lid, bedoelde integriteitsverklaring;
b. indien de aanvrager de op grond van artikel 4, zevende lid, verschuldigde betaling niet heeft voldaan;
c. voor zolang een krachtens deze wet genomen onherroepelijke beslissing tot verwijdering uit het register nog niet in kracht van gewijsde is gegaan.
De aanvraag tot inschrijving in het register wordt afgewezen indien:
a. de aanvrager niet voldoet aan de in artikel 3 bedoelde eisen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 8, vijfde lid;
b. de aanvrager vreemdeling is en geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, aanhef en onderdelen a tot en met c dan wel artikel l, van de Vreemdelingenwet 2000, of niet gerechtigd is in Nederland arbeid te verrichten;
c. de aanvrager ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld;
d. een op grond van artikel 47, derde lid, onderdeel e, jegens de aanvrager genomen onherroepelijke maatregel tot doorhaling van de inschrijving zich daartegen verzet.
In afwijking van artikel 6, onderdeel a, wordt de aanvraag niet afgewezen indien de aanvrager voldoet aan de in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, bedoelde eis, en:
a. aan de aanvrager ten aanzien van het beroep van mediator een erkenning van beroepskwalificaties is verleend als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-beroepskwalificaties;
b. de aanvrager in het buitenland een door Onze Minister aangewezen getuigschrift heeft verkregen dat geldt als bewijs van een verworven vakbekwaamheid die geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan de in artikel 3 bedoelde eisen mag worden afgeleid; of
c. Onze Minister, gelet op een door de aanvrager in het buitenland verkregen getuigschrift, hem op aanvraag een verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat tegen zijn inschrijving in het register voor wat zijn vakbekwaamheid betreft geen bedenkingen bestaan.
1. De registermediator ontvangt een bewijs van inschrijving.
2. Het bewijs van inschrijving vermeldt de duur van de inschrijving.
3. De registermediator doet jaarlijks op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen datum en wijze aan Onze Minister opgave van het aantal mediations op grond van een mediationovereenkomst dat hij heeft verricht, dan wel het aantal uren dat hij aan zulke mediations heeft besteed, alsmede van het aantal door hem gevolgde opleidingsuren.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het aantal mediations op grond van een mediationovereenkomst dat een registermediator in een jaar ten minste moet verrichten, alsmede het aantal uren dat hij op grond van een mediationovereenkomst in een jaar werkzaam moet zijn, het aantal opleidingsuren dat de registermediator in een jaar dient te volgen en de kwaliteit van de desbetreffende opleidingsuren.
5. Onze Minister kan van de in het derde en vierde lid bedoelde eisen in bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen vrijstelling of ontheffing verlenen. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorwaarden of voorschriften worden verbonden.
1. In het register worden ten aanzien van iedere registermediator in elk geval de volgende gegevens opgenomen:
a. de in artikel 4, tweede lid, bedoelde gegevens; en
b. de datum van inschrijving.
2. Een registermediator doet van een wijziging van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde gegevens onverwijld opgave aan Onze Minister, die deze wijzigingen in het register verwerkt.
1. Een ieder heeft kosteloos inzage in de volgende in het register omtrent een registermediator opgenomen informatie:
a. de in artikel 4, tweede lid, onderdelen a, d, h en i, bedoelde gegevens;
b. de in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, bedoelde datum;
c. de in artikel 47, derde lid, onderdeel d, bedoelde tijdelijke doorhaling van de inschrijving, voor de duur van de doorhaling;
d. de in de artikelen 11, eerste lid, en 47, derde lid, onderdeel e, bedoelde doorhaling van de inschrijving.
2. Het tuchtcollege heeft inzage in alle in het register opgenomen informatie. De registermediator heeft inzage in alle in het register opgenomen informatie, voor zover deze op hem betrekking heeft.
1. De inschrijving in het register wordt door Onze Minister doorgehaald:
a. ingeval van het overlijden van de registermediator;
b. op verzoek van de registermediator;
c. ingeval de registermediator niet voldoet aan de jaarlijkse eisen, bedoeld in artikel 8, vierde lid;
d. indien de inschrijving, gelet op het bij of krachtens deze wet bepaalde, ten onrechte is geschied;
e. indien de registermediator ingevolge een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld;
f. indien niet binnen twee maanden na de eerste inschrijving de in artikel 15 bedoelde eed of belofte is afgelegd.
2. De inschrijving in het register kan worden doorgehaald indien:
a. de registermediator op enig moment niet langer voldoet aan de vereisten tot inschrijving; of
b. bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld dan wel aan hem bij een dergelijke rechterlijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft.
3. Een besluit tot doorhaling van de inschrijving op grond van het eerste lid, onderdeel c of d, of tweede lid, wordt niet genomen dan nadat overeenkomstige toepassing is gegeven aan artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. De griffiers van de gerechten doen aan Onze Minister mededeling van rechterlijke beslissingen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.
5. Onze Minister houdt aantekening van de doorhalingen en de data waarop deze zijn geschied. Onze Minister doet hiervan mededeling aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
1. De inschrijving in het register wordt door Onze Minister tijdelijk doorgehaald, indien de registermediator:
a. zich in voorlopige hechtenis bevindt;
b. tegen hem een gerechtelijk vooronderzoek ter zake van een misdrijf is ingesteld;
c. bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld dan wel aan hem bij een dergelijke uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;
d. bij rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft gekregen, dan wel wegens schulden is gegijzeld, voor de duur van deze maatregel.
2. De griffiers van de gerechten doen aan Onze Minister mededeling van rechterlijke beslissingen als bedoeld in het eerste lid. Onze Minister doet van de tijdelijke doorhaling alsmede de beëindiging daarvan mededeling aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
3. In een geval als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, eindigt de tijdelijke doorhaling van rechtswege na drie maanden. Onze Minister kan de tijdelijke doorhaling op die grond telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen. In de overige gevallen eindigt de doorhaling op het moment waarop de grond die tot de tijdelijke doorhaling heeft geleid, is komen te vervallen.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over het register en de inschrijving in het register.
1. De registermediator legt binnen twee maanden na eerste inschrijving in het register de in artikel 15 bedoelde eed of belofte af ten overstaan van de rechtbank in het arrondissement waarbinnen zijn woonplaats is gelegen.
2. Indien de woonplaats van de registermediator buiten Nederland is gelegen, wordt de eed of belofte afgelegd ten overstaan van de rechtbank Den Haag.
3. Om te kunnen worden beëdigd, dient de registermediator een bewijs van inschrijving in het register over te leggen.
1. De registermediator legt ter zitting van de rechtbank de navolgende eed of belofte af:
«Ik zweer/beloof dat ik de professie van registermediator eerlijk, nauwgezet, onafhankelijk en onpartijdig zal uitvoeren en dat ik mij bij het uitoefenen van mijn werkzaamheden als registermediator zal gedragen zoals het een beëdigd registermediator betaamt. Ik zweer/beloof dat ik geheimhouding zal betrachten ten aanzien van de vertrouwelijke informatie waarvan ik door mijn werk kennis neem.»
2. Na het afleggen van de eed of de belofte wordt aan de registermediator een akte van beëdiging uitgereikt.
1. Er is een commissie mediation.
2. De commissie is belast met de advisering aan Onze Minister over in ieder geval:
1°. de aan de inschrijving van registermediators te stellen eisen;
2°. de aan de opleidingen en examinatie van registermediators te stellen eisen;
3°. de aan de juridische competenties van registermediators te stellen eisen;
4°. de aan de praktijkervaring van registermediators te stellen eisen;
5°. de aan de door registermediators af te sluiten verzekering voor beroepsaansprakelijkheid te stellen eisen;
6°. de vormgeving en uitvoering van de in artikel 25, eerste lid, bedoelde kwaliteitstoetsen.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de inrichting en taakuitoefening van de commissie.
1. De commissie mediation bestaat uit drie of vijf leden, waaronder de voorzitter. De voorzitter is niet ingeschreven als registermediator. Van de overige leden is tenminste de helft ingeschreven als registermediator.
2. Onze Minister benoemt de voorzitter en de overige leden van de commissie voor een periode van ten hoogste vier jaren. De benoeming kan eenmalig worden verlengd voor de duur van ten hoogste vier jaren.
3. De artikelen 11, tweede en derde lid, 12, 19, 20, 21 en 29 van de Kaderwet adviescolleges en artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies zijn van overeenkomstige toepassing op de commissie.
4. Leden van de commissie worden op eigen aanvraag door Onze Minister ontslagen. Zij kunnen voorts door Onze Minister worden geschorst en ontslagen wegens ongeschiktheid, onbekwaamheid of op andere zwaarwegende gronden.
5. Onze Minister draagt zorg voor de openbaarmaking van besluiten tot benoeming, herbenoeming, schorsing of ontslag.
1. Gerechtigd tot het voeren van de titel van registermediator of de afkorting RegM, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in woordsamenstellingen waarin de titel of de afkorting voorkomt, is uitsluitend degene die als zodanig in het register staat ingeschreven.
2. Onze Minister, iedere registermediator en een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die ten doel heeft of mede ten doel heeft de behartiging van belangen van mediators of registermediators, kan in rechte vorderen dat degene die zonder daartoe gerechtigd te zijn een titel voert als bedoeld in het eerste lid, wordt veroordeeld zich daarvan te onthouden.
3. Van een rechtsvordering als bedoeld in het tweede lid neemt de kantonrechter kennis, behoudens in hoger beroep.
1. Een op het gebied van mediation werkzaam kantoor of ander organisatieverband is slechts gerechtigd in de naamgeving de titel registermediator of de afkorting RegM, hetzij zonder nadere aanduiding, hetzij in woordsamenstellingen waarin de titel of de afkorting voorkomt, te voeren, indien de bestuurder of ten minste de helft van de bestuurders krachtens deze wet gerechtigd is om de titel te voeren.
2. Een op het gebied van mediation werkzaam kantoor of ander organisatieverband, dat voldoet aan de vereisten van het eerste lid, is slechts gerechtigd in de naamgeving een titel of afkorting als bedoeld in dat lid te combineren met de naam van een natuurlijk persoon indien die persoon krachtens deze wet gerechtigd is om de titel te voeren.
3. Artikel 18, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op een kantoor of ander organisatieverband dat in strijd handelt met het eerste of tweede lid.
1. De registermediator is verplicht tot geheimhouding van de informatie waarvan hij bij de uitoefening van zijn werkzaamheden kennis neemt, behoudens indien en voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht.
2. Ten behoeve van de uitoefening van het tuchtrecht, bedoeld in hoofdstuk 6, is de registermediator niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in het eerste lid.
1. De registermediator handhaaft zijn onafhankelijkheid, onpartijdigheid en neutraliteit te allen tijde.
2. De registermediator bevordert de communicatie tussen partijen in een mediation, ziet toe op een fair verloop van het mediationproces, beschrijft aan partijen het juridisch kader dat aan de orde is en toetst bij partijen of de belangen van ieder van hen op evenwichtige wijze hun weerslag hebben gevonden in de door hen in mediation gesloten overeenkomst, alsmede of partijen de rechtsgevolgen daarvan overzien en waakt ertegen dat misbruik wordt gemaakt van juridische onkunde of feitelijk overwicht.
3. De registermediator gedraagt zich in de uitoefening van zijn professie en daarbuiten zodanig dat het vertrouwen in mediation en in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad.
4. Indien een registermediator daarnaast ook een andere professie uitoefent, draagt hij er zorg voor dat beide professies van elkaar worden gescheiden, zodat geen verwarring kan ontstaan over de hoedanigheid waarin wordt opgetreden.
1. De registermediator draagt er zorg voor dat hij beschikt over de voor de mediation op grond van een mediationovereenkomst noodzakelijke psychologische, communicatieve en juridische kennis en kunde.
2. Indien de registermediator niet zelf beschikt over de in het eerste lid bedoelde vereiste juridische kennis en kunde, draagt hij ervoor zorg dat deze in de mediation beschikbaar komt.
1. De volgende diensten, organen en instanties maken uitsluitend gebruik van registermediators:
a. de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
b. de tot de rechterlijke macht behorende gerechten alsmede het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Centrale Raad van Beroep;
c. het Openbaar Ministerie;
d. het bestuur van de raad voor de rechtsbijstand, in het kader van de verlening van een mediationtoevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand;
e. een voorziening als bedoeld in artikel 7, tweede lid, of artikel 8, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand;
f. organen van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht zijn ingesteld;
g. organen van gemeenten; en
h. organen van provincies.
2. In afwijking van het eerste lid kan gebruik worden gemaakt van een mediator die geen registermediator is, indien dit wenselijk of noodzakelijk is gelet op de vereiste spoed, de niet tijdige beschikbaarheid van een registermediator, of omdat geen van de registermediators geacht kan worden te beschikken over de in het kader van een mediation vereiste specifieke kennis of ervaring.
3. Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de rechtsbijstand, kan aan de registermediator die in aanmerking wenst te komen voor toepassing van artikel 33a van die wet nadere voorwaarden stellen met betrekking tot:
a. de medewerking door de registermediator aan onderzoek naar de werking van mediation en aan evaluatie;
b. de verslaglegging door de registermediator van de door hem verrichtte werkzaamheden in het kader van een toevoeging op grond van de Wet op de rechtsbijstand;
c. de verzekering van de beroepsaansprakelijkheid; en
d. de organisatie van het kantoor waar de geregistreerde mediator eventueel werkzaam is.
Bij de uitvoering van de taken, toegedeeld bij of krachtens deze wet, treden Onze Minister en de commissie mediation niet in de behandeling of beoordeling van een concrete mediation of categorieën van mediations op grond van een mediationovereenkomst.
1. Onze Minister is verantwoordelijk voor het uitvoeren van kwaliteitstoetsen bij registermediators, die worden verricht door deskundigen die door hem zijn aangewezen.
2. Kwaliteitstoetsen als bedoeld in het eerste lid, worden verricht door deskundigen die daartoe zijn aangewezen door Onze Minister. Op het verrichten van de kwaliteitstoetsen en de daartoe aangewezen deskundigen zijn de artikelen 5:12, 5:13, 5:14, 5:15, eerste en derde lid, 5:16, 5:17 en 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Bij het opdragen van een kwaliteitstoets bepaalt Onze Minister over welke bevoegdheden als bedoeld in de eerste volzin de aangewezen deskundigen beschikken.
3. Ten behoeve van het verrichten van de kwaliteitstoetsen door de aangewezen deskundigen, bedoeld in het tweede lid, zijn de registermediator, zijn medewerkers en personeel, alsmede andere personen die betrokken zijn bij de beroepsuitoefening, niet gehouden aan de geheimhoudingsplicht, bedoeld in artikel 20, eerste lid. In dat geval geldt voor de betrokken aangewezen deskundigen een geheimhoudingsplicht, gelijk aan die bedoeld in artikel 20, eerste lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende het verrichten van de kwaliteitstoetsen.
1. Registermediators zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij als registermediator behoren te betrachten en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk registermediator niet betaamt.
2. Degenen die niet langer als registermediator in het register zijn ingeschreven of als zodanig werkzaam zijn, blijven aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig in het eerste lid bedoeld handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig ingeschreven of werkzaam waren.
3. Niemand kan in gevolge de bepalingen in dit hoofdstuk andermaal tuchtrechtelijk worden berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke beslissing is genomen.
1. De tuchtrechtspraak over registermediators wordt in eerste aanleg uitgeoefend door het Tuchtcollege registermediators en in hoger beroep door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tegen beslissingen van het gerechtshof is geen hogere voorziening toegelaten.
2. Het tuchtcollege heeft ten hoogste zes leden, waaronder de voorzitter. Het tuchtcollege heeft voorts een secretaris en ten hoogste acht plaatsvervangende leden.
3. Het tuchtcollege stelt bij reglement nadere regels vast over zijn werkwijze.
1. De voorzitter van het tuchtcollege alsmede de helft van de leden is rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast. De overige leden zijn ingeschreven als registermediator.
2. Van de plaatsvervangende leden is de meerderheid rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast. De overige plaatsvervangende leden zijn ingeschreven als registermediator.
1. De voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden worden op voordracht van Onze Minister bij koninklijk besluit benoemd voor de duur van zes jaren. De secretaris wordt voor de duur van ten hoogste zes jaren benoemd door Onze Minister. Na deze termijn is eenmalig herbenoeming mogelijk voor de duur van ten hoogste zes jaren.
2. De leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris zijn voor hun werkzaamheden uitsluitend verantwoording verschuldigd aan het tuchtcollege.
3. De in het eerste lid bedoelde benoemingen vervallen van rechtswege indien de betreffende personen ophouden te voldoen aan de vereisten voor benoeming.
1. De voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden en de secretaris zijn geen lid van de commissie mediation dan wel van het bestuur van of werknemer bij een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die ten doel heeft of mede ten doel heeft de behartiging van belangen van mediators of registermediators. Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van functies of betrekkingen die zich niet verhouden tot het lidmaatschap van het tuchtcollege of het zijn van secretaris.
2. Tussen de in het eerste lid bedoelde personen bestaat geen verhouding van werkgever tot werknemer. Evenmin treden zij met elkaar in de uitoefening van een beroep voor gemene rekening of onder gemeenschappelijke naam op.
3. Tussen de in het eerste lid bedoelde personen bestaat geen verhouding van echtgenoten of geregistreerde partners, bloed- of aanverwantschap tot de derde graad ingesloten.
De voorzitter, de leden, de plaatsvervangende leden alsmede de secretaris zijn verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarover zij bij de uitoefening van hun taak de beschikking krijgen en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.
1. De voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden worden bij koninklijk besluit ontslagen met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin zij de leeftijd van zeventig jaren hebben bereikt.
2. De in het eerste lid bedoelde personen kunnen bij koninklijk besluit worden ontslagen op de gronden aangegeven in de artikelen 46c, tweede lid, 46d, tweede lid, 46l, eerste en derde lid, en 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en indien zij wegens ziekte ongeschikt zijn voor hun taak, mits de ongeschiktheid twee jaar onafgebroken heeft geduurd en herstel binnen zes maanden na de termijn van twee jaar redelijkerwijs niet is te verwachten.
3. Onze Minister schorst en ontslaat de secretaris in geval van gebleken ongeschiktheid voor zijn taak, na overleg met de voorzitter. Onze Minister ontslaat de secretaris daarnaast op diens verzoek.
1. De voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden die rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast zijn, worden voor hun werkzaamheden voor het tuchtcollege vrijgesteld.
2. Onze Minister compenseert het betrokken gerecht voor de vrijgestelde tijd overeenkomstig de bezoldiging die de voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden, bedoeld in het eerste lid, op grond van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren ontvangen.
3. De overige leden en plaatsvervangend leden alsmede de secretaris ontvangen van Onze Minister een vacatiegeld voor hun werkzaamheden voor het tuchtcollege overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels.
1. Onze Minister draagt de kosten van het tuchtcollege.
2. Het tuchtcollege stelt jaarlijks een begroting op van de in het daaropvolgende jaar te verwachten baten en lasten, investeringsuitgaven alsmede inkomsten en uitgaven met betrekking tot de uitvoering van de bij en krachtens deze wet opgedragen taak en de daaruit voortvloeiende werkzaamheden. De begrotingsposten worden van een toelichting voorzien.
3. Tenzij de werkzaamheden waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, bevat de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar waarmee Onze Minister heeft ingestemd.
4. Het tuchtcollege zendt de begroting voor 1 december van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar ter instemming aan Onze Minister. De instemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Ingeval van gebleken strijdigheid wordt instemming niet onthouden dan nadat het tuchtcollege in de gelegenheid is gesteld de begroting aan te passen, binnen een door Onze Minister te stellen redelijke termijn.
5. Wanneer Onze Minister niet met de begroting heeft ingestemd vóór 1 januari van het jaar waarop deze betrekking heeft, kan het tuchtcollege, in het belang van een juiste uitvoering van zijn taak, voor het aangaan van verplichtingen en het verrichten van uitgaven beschikken over ten hoogste drie twaalfde gedeelten van de bedragen die bij de overeenkomstige onderdelen in de begroting van het voorafgaande jaar waren toegestaan.
6. Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet het tuchtcollege daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak en de verwachte omvang van de verschillen.
7. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de inrichting van de begroting.
1. Het tuchtcollege stelt jaarlijks een jaarverslag op en zendt dit voor 1 april aan Onze Minister.
2. Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van de inhoud van het jaarverslag.
1. De secretaris van het tuchtcollege bewaart en registreert de beslissingen van het tuchtcollege en de beslissingen die het gerechtshof in hoger beroep heeft gedaan.
2. Het tuchtcollege brengt jaarlijks verslag uit over de geregistreerde klachten.
3. Het tuchtcollege maakt onherroepelijke beslissingen openbaar. In de afschriften worden de daarin vermelde namen, voornamen en woonplaatsen van de klager en de betrokken mediator alsmede andere persoonsgegevens of vertrouwelijke gegevens die tot individuele personen of rechtspersonen herleidbaar zijn, weggelaten.
1. Een klacht ter zake van de wijze waarop een registermediator zich in het kader van de beroepsbeoefening heeft gedragen kan door middel van een klaagschrift worden ingediend bij het tuchtcollege door:
– de bij een mediation op grond van een mediationovereenkomst rechtstreeks betrokken partijen;
– privaatrechtelijke rechtspersonen die zich blijkens hun statutaire doelstellingen richten op de bevordering van het gebruik van mediation of de kwaliteit van mediation;
– het op het gebied van mediation werkzame kantoor of ander organisatieverband waarbij of waarbinnen de betrokken registermediator werkzaam is;
– de diensten, organen en instanties die op grond van artikel 23, eerste lid, uitsluitend gebruik maken van registermediators;
– de commissie mediation.
2. Het klaagschrift wordt door de klager ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de klager;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht;
d. de naam van de registermediator op wiens gedrag de klacht betrekking heeft.
Alvorens een klacht in behandeling te nemen, stelt het tuchtcollege de klager en de registermediator in de gelegenheid om in een mediation tot een vergelijk te komen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het bepaalde in de eerste volzin.
1. Indien het tuchtcollege de klacht in behandeling neemt, heft de secretaris van de klager een griffierecht van € 75. Indien de klacht afkomstig is van de commissie mediation wordt geen griffierecht geheven.
2. De secretaris wijst de klager op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekend gemaakte bankrekeningnummer.
3. Indien het griffierecht niet binnen de in het tweede lid bedoelde termijn is voldaan, verklaart de voorzitter van het tuchtcollege de klacht niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de klager in verzuim is geweest.
4. Indien de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, wordt het door de klager betaalde griffierecht vergoed door de beklaagde registermediator.
5. In afwijking van het eerste lid wordt geen griffierecht geheven indien de klacht wordt ingediend door een van de in artikel 23, eerste lid, genoemde instanties en organen.
6. Onze Minister kan het in het eerste lid genoemde bedrag wijzigen voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.
1. Het tuchtcollege bevestigt de ontvangst van het klaagschrift schriftelijk.
2. Indien het tuchtcollege een klacht niet ontvankelijk acht, wordt de klager hiervan binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk en met redenen omkleed in kennis gesteld.
1. Het tuchtcollege kan besluiten de klacht niet in behandeling te nemen:
a. indien zij betrekking heeft op een gedraging waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk is behandeld;
b. indien zij betrekking heeft op een gedraging die langer dan een jaar voor de indiening van de klacht heeft plaatsgevonden;
c. zolang ter zake daarvan een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel indien de gedraging deel uitmaakt van de opsporing of vervolging van een strafbaar feit en ter zake van dat feit een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is.
2. Indien een opsporingsonderzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, plaatsvindt, wordt de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde termijn opgeschort voor de duur van dat onderzoek.
3. Het tuchtcollege kan besluiten een klacht niet in behandeling te nemen indien het belang van de klager dan wel de aard van de gedraging van kennelijk onvoldoende gewicht is.
4. Van de beslissing om een klacht niet in behandeling te nemen wordt de klager binnen vier weken na ontvangst van het klaagschrift schriftelijk en met redenen omkleed in kennis gesteld. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.
De secretaris van het tuchtcollege zendt per omgaande een afschrift van het klaagschrift alsmede van de daarbij meegezonden stukken aan de registermediator op wiens gedraging een klacht betrekking heeft.
1. Het tuchtcollege behandelt een klacht in een kamer in een oneven samenstelling, die ten minste bestaat uit de voorzitter, een lid dat rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast is en een lid dat is ingeschreven als registermediator.
2. Indien de klacht betrekking heeft op een gedraging van een lid van het tuchtcollege, wordt dit lid vervangen door een door de voorzitter van het tuchtcollege aan te wijzen ander lid.
1. Het tuchtcollege behandelt de klacht ter terechtzitting.
2. De terechtzitting is openbaar, tenzij de voorzitter van het tuchtcollege bepaalt dat de terechtzitting geheel of gedeeltelijk achter gesloten deuren zal plaatsvinden:
a. in het belang van de openbare orde of de goede zeden;
b. indien de belangen van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eisen; of
c. indien openbaarheid het belang van een goede behandeling van de tuchtzaak ernstig zou schaden.
1. Het tuchtcollege stelt de klager en de registermediator op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord.
2. Het horen van de klager en de registermediator geschiedt door het tuchtcollege. Het tuchtcollege kan het horen opdragen aan de voorzitter en een ander lid van het tuchtcollege gezamenlijk.
3. Van het horen van de klager of de registermediator kan worden afgezien indien de klacht niet ontvankelijk is, of indien de klager onderscheidenlijk de registermediator heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
4. Van het horen wordt een verslag opgesteld door het tuchtcollege.
1. Het tuchtcollege behandelt de klacht binnen zes weken na ontvangst van het klaagschrift ter terechtzitting.
2. Het tuchtcollege kan de behandeling van de klacht ter terechtzitting eenmalig voor een periode van ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de klager en aan de registermediator op wiens gedrag de klacht betrekking heeft.
1. De uitspraak van het tuchtcollege strekt tot het:
a. onbevoegd verklaren van het tuchtcollege;
b. niet-ontvankelijk verklaren van de klacht;
c. niet-ontvankelijk verklaren van de klager;
d. ongegrond verklaren van de klacht; of
e. gegrond verklaren van de klacht.
2. Indien in de uitspraak de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, houdt zij tevens een beslissing in omtrent het opleggen van de in het derde lid bedoelde maatregelen.
3. De maatregelen die bij gegrondverklaring van een klacht kunnen worden opgelegd, zijn:
a. een waarschuwing;
b. een berisping;
c. een geldboete;
d. de tijdelijke doorhaling van de inschrijving voor de duur van ten hoogste een jaar;
e. de doorhaling van de inschrijving.
4. Bij de beslissing tot oplegging van een maatregel kan tevens worden bepaald dat de beslissing of een gedeelte daarvan al dan niet op kosten van de registermediator wordt gepubliceerd.
5. Het tuchtcollege kan bepalen dat, ondanks de gegrondverklaring van de klacht, geen maatregel wordt opgelegd indien dit raadzaam wordt geacht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoon van de registermediator of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan.
6. De maatregel van een geldboete kan gelijktijdig met een andere maatregel worden opgelegd.
7. De uitspraak wordt op schrift gesteld en gemotiveerd. Een afschrift van de uitspraak wordt onverwijld aan de betrokken registermediator, de klager, Onze Minister en het bestuur van de raad voor rechtsbijstand gezonden.
8. De beslissing tot tijdelijke doorhaling van de inschrijving en de doorhaling van de inschrijving wordt door Onze Minister ten uitvoer gelegd.
1. De geldboete, bedoeld in artikel 47, derde lid, onderdeel c, bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. De beslissing tot oplegging van de geldboete bevat de termijn waarbinnen en de wijze waarop het bedrag moet worden betaald. Op verzoek van de betrokken registermediator kan de voorzitter van het tuchtcollege de termijn verlengen.
3. Het bedrag van de opgelegde geldboete komt ten bate van Onze Minister.
4. Wordt de boete niet voldaan binnen de in het tweede lid gestelde termijn, dan kan het tuchtcollege, na de betrokken registermediator in de gelegenheid te hebben gesteld daarover te worden gehoord, ambtshalve beslissen op deze grond een maatregel als bedoeld in artikel 47, derde lid, onderdelen c, d of e, op te leggen.
1. De beslissing tot het opleggen van een geldboete levert een executoriale titel op, die met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten uitvoer kan worden gelegd.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de tenuitvoerlegging van de beslissing, bedoeld in het eerste lid.
1. Indien het tuchtcollege de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en een maatregel oplegt als bedoeld in artikel 47, derde lid, onder a tot en met e, kan het de betrokken registermediator tevens veroordelen in:
a. de kosten, of een deel daarvan, die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken; en
b. de overige kosten, of een deel daarvan, die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de tenuitvoerlegging van de beslissing.
1. Tegen een beslissing van het tuchtcollege kan door de klager of de betrokken registermediator binnen dertig dagen na de dag van verzending van het in artikel 47, zevende lid, bedoelde afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
2. Het hoger beroep wordt ingesteld bij verzoekschrift. De griffier van het gerechtshof geeft van het instellen van het hoger beroep onverwijld kennis aan het tuchtcollege en, voor zover het beroep niet door hem is ingesteld, aan de klager en aan de betrokken registermediator.
3. Het instellen van hoger beroep heeft schorsende werking.
Op de behandeling in hoger beroep zijn de artikelen 27, derde lid, 37, tweede lid, 39, 40, 42 en 45 tot en met 50 van overeenkomstige toepassing.
4. Het gerechtshof behandelt de zaak opnieuw in volle omvang.
5. Tenzij het gerechtshof beslist dat er geen aanleiding bestaat tot het opleggen van enige maatregel, legt het zelf een maatregel op die het in het gegeven geval passend oordeelt.
6. De griffier brengt de beslissing terstond ter kennis van het tuchtcollege.
De Wet op de rechtsbijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 33a wordt «overeenkomstig artikel 33b ingeschreven mediators» vervangen door: overeenkomstig de Wet registermediator.
B
De artikelen 33b, 33c en 33d vervallen.
Bij de eerste benoeming van de leden van de commissie behoeft niet te worden voldaan aan de in artikel 17, eerste lid, laatste volzin, bedoelde eis.
Onze Minister zendt binnen vijf jaren na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Veiligheid en Justitie,