Gepubliceerd: 12 februari 2018
Indiener(s): Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD)
Onderwerpen: gezin en kinderen sociale zekerheid
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33716-39.html
ID: 33716-39

Nr. 39 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 februari 2018

In de brief d.d. 8 maart 2017 heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) van de Eerste Kamer aan de Minister van SZW gevraagd om het reeds eerder aangekondigde CBS-vervolgrapport inzake de gevolgen van het mislopen van de ALO-kop (kindgebonden budget) door alleenstaande ouders met toeslagpartner voor de bijzondere bijstand, tezamen met het advies van de Landelijke clientenraad (LCR) en een inhoudelijke reactie daarop aan de EK te sturen. Dit onderwerp behoort nu tot de portefeuille van de Staatssecretaris van SZW. Bijgaand treft u het CBS-vervolgrapport1, het LCR-advies2 en mijn beleidsinhoudelijke reactie daarop aan.

De situatie die het hier betreft komt op het volgende neer. Met de invoering per 1 januari 2015 is de inkomensondersteuning voor alle alleenstaande ouders geharmoniseerd zodat alle alleenstaande ouders met een laag inkomen, ongeacht of ze werken of een uitkering ontvangen, gelijk worden behandeld. De toeslag van 2O% van het minimumloon zoals destijds opgenomen in de landelijke bijstandsnorm voor alleenstaande ouders is daarom per die datum vervallen. Sindsdien is de bijstandsnorm voor alleenstaande ouders gelijk aan die van een alleenstaande zonder kinderen. Ter compensatie van de 20% toeslag is de zogenoemde alleenstaande ouderkop in het kindgebonden budget geïntroduceerd. Echter, doordat het partnerbegrip voor toeslagen afwijkt van het partnerbegrip in de uitkeringsregelingen, is er een groep ouders die niet in aanmerking kan komen voor de alleenstaande ouderkop. Dit is het geval in bijzondere situaties, bijvoorbeeld waar sprake is van een partner in detentie of verblijf in het buitenland.

Mijn ambtsvoorganger heeft voor het jaar 2015, waar het bijstandsgerechtigde alleenstaande ouders betrof, een overgangsregeling getroffen. Voor nieuwe instroom in 2015 heeft hij gewezen op de mogelijkheden die gemeenten hebben om in het individuele geval aanvullende bijzondere bijstand te verstrekken. Voor deze oplossing is gekozen omdat het om een relatief kleine en diverse groep gaat, en het bij uitstek situaties zijn die vragen om een beoordeling op basis van lokaal maatwerk. In 2015 en 2016 (na afloop overgangsrecht) heeft het CBS gemonitord in welke mate compensatie via de bijzondere bijstand bij deze problematiek aan de orde is geweest.

Uit de monitor over 2015 blijkt dat alleenstaande ouders in de bijstand met toeslagpartner niet meer of vaker bijzondere bijstand hebben gekregen dan andere groepen alleenstaande ouders. Deze groep blijkt dus volgens de gegevens uit de CBS monitor verhoudingsgewijs geen bovenmatig beroep op bijzondere bijstand te hebben gedaan. In reactie op de CBS monitor 2015, wees de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) van de Eerste Kamer in haar brief d.d. 12 oktober 2016 met name op een van de kernconclusies van de CBS-monitor 2015, namelijk dat gemeenten hun zorg uiten dat de doelgroep die geraakt wordt door het aflopen van het overgangsrecht in 2016 veel groter zou zijn dan de nieuwe instroom die in de monitor van 2015 onder de loep is genomen. Om hier alsnog inzicht in te verkrijgen, heeft de toenmalige Minister van SZW het CBS in het voorjaar 2017 verzocht om alsnog een aanvullend kwantitatief onderzoek te doen naar deze specifieke groep bijstandsgerechtigden waarvan op 1 januari 2016 het overgangsrecht afliep. Dit onderzoek is eind augustus 2017 afgerond. Uit deze CBS monitor over 2016 blijkt dat de groep alleenstaande ouders, waarvan op 1 januari 2016 het overgangsrecht in het kader van de Wet hervorming kindregelingen verliep, met 930 personen een beperkte omvang had. Voorts geeft het CBS aan dat in 2016 vaker dan in 2015 een beroep op de periodieke bijzondere bijstand is gedaan om – vanwege het niet ontvangen van de ALO-kop – het inkomen van de onderzochte doelgroep aan te vullen. Ook het gemiddelde bedrag dat de betreffende doelgroep ontving aan periodieke bijzondere bijstand was in 2016 hoger dan in 2015. Het CBS geeft aan dat dit een indicatie is dat deze groep in 2016 via de periodieke bijzondere bijstand is gecompenseerd voor het aflopen van het overgangsrecht.

Omdat de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) van de Eerste Kamer mijn voorganger ook heeft verzocht om de conclusies van de CBS monitor 2015 en 2016 aan de LCR voor te leggen, heeft het LCR op 19 oktober 2017 haar advies uitgebracht. De LCR adviseert als oplossing voor het «mislopen van de ALO-kop» om de Wet hervorming kindregelingen zodanig aan te passen, dat een compensatie via de bijzondere bijstand niet meer nodig is. Voorts geeft het LCR aan dat indien wordt gekozen voor voortzetting van de compensatie via bijzondere bijstand, geadviseerd wordt om deze compensatiemogelijkheid in de Participatiewet te benoemen en door gemeenten in een verordening te laten uitwerken.

Gelet op de conclusies van de CBS-monitor over 2016 vind ik het van belang om te constateren dat de gemeenten het instrument individuele bijzondere bijstand, conform de in 2015 door de toenmalige Minister van SZW gekozen oplossingsrichting, daadwerkelijk blijken in te zetten voor de gevallen waarin de onderzochte doelgroep alleenstaande ouders niet in aanmerking komt voor de alleenstaande ouderkop. Mede omdat het hier om een relatief kleine en diverse groep gaat, én het bij uitstek situaties zijn die vragen om een beoordeling op basis van lokaal maatwerk, zie ik geen aanleiding om voor de compensatie van het mislopen van de ALO-kop voor een andere oplossing dan de bijzondere bijstand te kiezen. Ik vind het in dit kader wel van belang om gemeenten via de verzamelbrief nogmaals te wijzen op de ALO-kopproblematiek en de beschikbare maatwerkoplossing die via de Participatiewet beschikbaar is.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark