Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 februari 2016
In mijn brief van 22 april 20151 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen voor kinderalimentatie. In het daaropvolgende algemeen overleg van 3 juni 2015 heb ik uw Kamer toegezegd de gevolgen van de Wet hervorming kindregelingen kwalitatief te monitoren door in gesprek te blijven met het veld en uw Kamer te informeren nadat de Hoge Raad zich heeft uitgesproken naar aanleiding van de gestelde prejudiciële vragen.
Ook heeft de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de procedurevergadering van 27 oktober 2015 mij een reactie op de uitspraak van de Hoge Raad gevraagd. Met deze brief kom ik, na overleg met de Minister van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van Financiën, aan het verzoek van de vaste commissie tegemoet en geef ik uitvoering aan mijn eerder gedane toezegging.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Aanleiding
De Wet hervorming kindregelingen (WHK) heeft gevolgen voor de vaststelling van kinderalimentatie2. De verhoging van het kindgebonden budget met de alleenstaande ouderkop is de maatregel uit de WHK die de grootste invloed heeft op de vaststelling van kinderalimentatie. De Expertgroep Alimentatienormen rekende sinds 2013 het kindgebonden budget toe aan de behoefte van het kind en heeft aanbevolen met ingang van 1 januari 2015 de alleenstaande ouderkop, als onderdeel van het kindgebonden budget, toe te rekenen aan de behoefte van het kind. In de rechtspraktijk zijn er verschillende opvattingen naar voren gebracht over de wijze waarop rekening gehouden moet worden met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop bij de vaststelling van de verschuldigde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen (kinderalimentatie). Hierdoor ontstonden op dit punt verschillen in de berekening van kinderalimentatie. Gelet hierop heeft het gerechtshof Den Haag op 3 juni 20153 prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad.
Gevraagd is of bij de bepaling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, in mindering dient te worden gebracht op de behoefte van de kinderen of dat dit in aanmerking dient te worden genomen bij het vaststellen van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Voorts is gevraagd, indien onderscheid moet worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget, op welke wijze rekening moet worden gehouden met de alleenstaande ouderkop en op welke wijze met het overige deel van het kindgebonden budget.
De Hoge Raad heeft op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan4. Door de Hoge Raad is aangegeven dat het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop de behoefte van het kind niet verminderen en dat de behoefte wordt gevormd door wat het kind nodig heeft. Het bestaan van voornoemde regelingen laat onverlet dat het aan de ouders is om in de behoefte van hun kind te voorzien. Met het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop is volgens de Hoge Raad beoogd de verzorgende ouder, respectievelijk de verzorgende alleenstaande ouder, inkomensondersteuning te bieden om in de behoefte van zijn kind of kinderen te voorzien. Deze tegemoetkomingen verhogen volgens de Hoge Raad dan ook de draagkracht van de verzorgende (alleenstaande) ouder.
Het antwoord luidt derhalve dat het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking dienen te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Daar de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget dezelfde aard en strekking hebben, wordt de vraag voor beide onderdelen van het kindgebonden budget hetzelfde beantwoord.
Op 28 oktober 2015 heeft het gerechtshof Den Haag in de zaak waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld uitspraak gedaan5. Het gerechtshof heeft aangegeven dat, met inachtneming van de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad, het inkomen van de verzorgende ouder dient te worden verhoogd met het totale door deze ouder ontvangen kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop.
De Expertgroep Alimentatienormen heeft op 29 december jl. het Rapport Alimentatienormen 2016 gepubliceerd. De aanbeveling over het in aanmerking nemen van het kindgebonden budget is in lijn gebracht met de uitspraak van de Hoge Raad6. Dat wil zeggen dat het door de verzorgende ouder ontvangen kindgebonden budget in aanmerking wordt genomen bij de bepaling van de draagkracht van deze ouder.
Wijzigingen als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad
De uitspraak van de Hoge Raad heeft grote invloed op de berekeningswijze van kinderalimentatie. De mate van invloed op het uiteindelijke bedrag aan kinderalimentatie, is echter sterk afhankelijk van de specifieke situatie. Om de gevolgen van het brede spectrum in beeld te brengen heb ik, conform mijn brief van 22 april 20157 een aantal voorbeelden doorgerekend, zie onderstaande tabellen. Deze tabellen zijn vergelijkbaar met de tabellen in genoemde brief. Evenals in de tabellen in die brief wordt ook nu de situatie vóór invoering van de WHK vergeleken met de situatie erna, maar nu rekening houdend met de uitspraak van de Hoge Raad. Tevens wordt in de tabellen de uitwerking voor en na de uitspraak van de Hoge Raad vergeleken. Dit betreft dus het verschil in uitwerking tussen de methode van toerekenen van het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop aan de behoefte van het kind en toerekening daarvan aan de draagkracht van de verzorgende ouder. Dit is weergegeven in de cursieve bedragen. De mate waarin ouders deze gevolgen daadwerkelijk ondervinden, is afhankelijk van de vraag of in de periode tussen de inwerkingtreding van de WHK en de uitspraak van de Hoge Raad (1 januari 2015 – 9 oktober 2015) het kinderalimentatiebedrag is gewijzigd op basis van de door het Rapport Alimentatienormen 2015 voorgestane berekeningswijze. Naar verwachting is het aantal ouders waarbij in genoemde periode het kinderalimentatiebedrag is gewijzigd relatief klein t.o.v. de totale populatie.
De toelichting hieronder richt zich allereerst op de directe gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad (de cursieve bedragen in de tabel). Daarna sta ik kort stil bij de situatie na de uitspraak van de Hoge Raad ten opzichte van de situatie vóór invoering van de WHK om een beeld te schetsen van de gevolgen voor ouders die in de tussenliggende periode geen wijzigingsverzoek hebben ingediend.
Directe gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad
Het effect van de uitspraak van de Hoge Raad kan geïllustreerd worden door voorbeeld 2 in Tabel 1. In essentie verandert de berekening op twee punten: (1) het kindgebonden budget (406 euro, regel 19) vermindert niet langer de totale resterende behoefte van de kinderen, waardoor deze behoefte stijgt (met 406 euro, regel 20); en (2) het kindgebonden budget vermeerdert het inkomen dat in de draagkrachtbepaling van de verzorgende ouder (afgekort V) wordt meegenomen (regel 24). Hierdoor stijgt de draagkracht van de verzorgende ouder (met 205 euro, regel 25), maar dit is minder dan het bedrag van het kindgebonden budget dat bij het inkomen wordt geteld. Hoewel daarmee het aandeel van de verzorgende ouder in de bijdrage aan de behoefte van het kind dus toeneemt (met 231 euro, zie regel 30), neemt vanwege de gestegen totale resterende behoefte, ook het aandeel van de niet-verzorgende ouder (afgekort M) toe (met 175 euro, regel 27). Een deel hiervan wordt bij de niet-verzorgende ouder gecompenseerd door een hogere zorgkorting8 (61 euro, regel 28), per saldo resteert er echter een hoger bedrag aan kinderalimentatie voor de niet-verzorgende ouder (114 euro, regel 29).
De uitkomst in voorbeeld 2 van een hogere te betalen kinderalimentatie geldt in het algemeen. Het effect blijkt wel toe te nemen bij grotere inkomensverschillen tussen de ouders en bij een groter relatief belang van het kindgebonden budget. Daarom is het effect relatief klein in voorbeeld 1 en in voorbeeld 3 (waar beide ouders gelijke inkomens hebben) en relatief groot in voorbeeld 5 (waar het kindgebonden budget bijna even hoog is als de behoefte van de kinderen).
Gevolgen van de WHK na de uitspraak van de Hoge Raad
Ten opzichte van 2014, vóór invoering van de WHK, daalt de kinderalimentatie in 2015 niet meer in de mate waarin hier nog sprake van was voor de uitspraak van de Hoge Raad. Als gevolg van de uitspraak wordt het verschil tussen de te betalen kinderalimentatie in 2015 ten opzichte van 2014 dus kleiner. Door het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop toe te rekenen aan de draagkracht van de verzorgende ouder en niet langer aan de behoefte van de kinderen heeft de WHK veel minder effect op de hoogte van kinderalimentatie. De doorwerking van de WHK op de hoogte van kinderalimentatie is daarmee in belangrijke mate geneutraliseerd. Al met al zijn de inkomenseffecten als gevolg van de gewijzigde toerekening op basis van de uitspraak van de Hoge Raad (zie regels 37 en 38) meer in lijn met het verwachte beeld bij de behandeling van het wetsvoorstel WHK dat werkende alleenstaande ouders er aanmerkelijk op vooruit gaan. Zo stijgt het inkomen van de werkende alleenstaande ouders in de voorbeelden 1, 2 en 4 met respectievelijk 193 euro, 149 euro en 243 euro ten opzichte van de situatie voor de WHK. Zoals verwacht is het positieve inkomenseffect het grootst voor alleenstaande ouders die rond het minimumloon verdienen en minder groot voor alleenstaande ouders die bovenmodaal verdienen: zie voorbeeld 3, waar het voordeel 44 euro is. Het inkomenseffect voor de alleenstaande ouder in de bijstand blijft beperkt. Dit is in lijn met het activerende karakter van de WHK (voor alle bedragen, zie regel 38). Voor de niet-verzorgende, alimentatie betalende ouders betekent de gewijzigde toerekening op basis van de uitspraak van de Hoge Raad dat zij er niet langer fors in inkomen op vooruit gaan doordat zij geen of minder kinderalimentatie hoeven te betalen. De inkomenseffecten voor deze groep blijven in evenwicht of zij gaan er in inkomen op achteruit. De hiervoor beschreven effecten betreffen alleen de gevolgen van de wijzigingen in kinderalimentatie.
Er kan naast kinderalimentatie eventueel ook sprake zijn van partneralimentatie. In de systematiek van vaststelling van alimentatie gaat kinderalimentatie voor op partneralimentatie, als de draagkracht van de alimentatieplichtige niet toereikend is. Indien de niet-verzorgende ouder meer van zijn draagkracht moet inzetten ten behoeve van kinderalimentatie, resteert er minder ruimte voor partneralimentatie. Een toename van kinderalimentatie kan daarom een afname van partneralimentatie tot gevolg hebben. Deze afname kan in specifieke gevallen groter zijn dan de toename in kinderalimentatie.
Voorbeeld 1 19.316/19.316 |
Voorbeeld 2 45.000/19316 |
Voorbeeld 3 45.000/45.000 |
Voorbeeld 4 28.000/14.000 |
Voorbeeld 5 35.000/bijstand |
||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Voor scheiding |
||||||||||
1. Netto inkomen M |
1.376 |
2.563 |
2.563 |
1.784 |
2.110 |
|||||
2. Netto inkomen V |
1.510 |
1.510 |
2.740 |
1.128 |
0 |
|||||
3. Kindgeb. budget |
51 |
0 |
0 |
30 |
74 |
|||||
4. Behoefte kinderen |
648 |
944 |
1.264 |
650 |
452 |
|||||
Na scheiding |
||||||||||
Stelsel 2014 |
||||||||||
5. Kindgeb. budget |
128 |
128 |
12 |
128 |
128 |
|||||
6. Rest. behoefte (=4–5) |
520 |
816 |
1.252 |
522 |
324 |
|||||
7. Netto inkomen M |
1.376 |
2.563 |
2.563 |
1.784 |
2.110 |
|||||
8. Fisc. voordeel LOK |
0 |
70 |
70 |
0 |
70 |
|||||
9. Draagkracht M |
108 |
723 |
723 |
272 |
501 |
|||||
10. Netto inkomen V |
1.610 |
1.610 |
2.929 |
1.167 |
954 |
|||||
11. Draagkracht V |
186 |
186 |
833 |
50 |
0 |
|||||
12. Draagkr. M+V (=9+11) |
294 |
909 |
1.556 |
322 |
501 |
|||||
13. Aandeel M |
108 |
649 |
582 |
272 |
324 |
|||||
14. Zorgkorting M |
0 |
122 |
188 |
0 |
49 |
|||||
15. Kindalm. M aan V (=13–14) |
108 |
527 |
394 |
272 |
275 |
|||||
16. Aandeel V |
186 |
167 |
670 |
50 |
0 |
|||||
17. Tot. ink. M (=7+8–15) |
1.268 |
2.106 |
2.239 |
1.512 |
1.905 |
|||||
18. Tot. ink. V (=5+10+15) |
1.846 |
2.265 |
3.335 |
1.567 |
1.357 |
|||||
Stelsel 2015 na Hoge Raad |
Δ* |
Δ |
Δ |
Δ |
Δ |
|||||
19. Kindgeb. budget |
406 |
0 |
406 |
0 |
262 |
0 |
406 |
0 |
406 |
0 |
20. Rest. behoefte (=4) |
648 |
406 |
944 |
406 |
1.264 |
262 |
650 |
406 |
452 |
406 |
21. Netto inkomen M |
1.388 |
0 |
2.586 |
0 |
2.586 |
0 |
1.797 |
0 |
2.122 |
0 |
22. Fisc. voordeel LOK |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
23. Draagkracht M |
110 |
0 |
654 |
0 |
654 |
0 |
268 |
0 |
427 |
0 |
24. Netto inkomen V |
1.929 |
406 |
1.929 |
406 |
3.027 |
262 |
1.542 |
406 |
1.031 |
108 |
25. Draagkracht V |
332 |
205 |
332 |
205 |
870 |
128 |
143 |
93 |
50** |
50 |
26. Draagkr. M+V (=23+25) |
442 |
205 |
986 |
205 |
1.524 |
128 |
411 |
93 |
477 |
50 |
27. Aandeel M |
110 |
0 |
626 |
175 |
542 |
67 |
268 |
62 |
405 |
359 |
28. Zorgkorting M |
0 |
– 34 |
142 |
61 |
190 |
39 |
0 |
– 37 |
68 |
61 |
29. Kindalm. M aan V (=27–28) |
110 |
34 |
484 |
114 |
352 |
28 |
268 |
99 |
337 |
298 |
30. Aandeel V |
332 |
205 |
318 |
231 |
722 |
195 |
143 |
105 |
47 |
47 |
31. Tot. ink. M (=21+22–29) |
1.278 |
– 34 |
2.102 |
– 114 |
2.234 |
– 28 |
1.529 |
– 99 |
1.785 |
– 298 |
32. Tot. ink. V (=24+29) |
2.039 |
34 |
2.413 |
114 |
3.379 |
28 |
1.810 |
99 |
1.368 |
0 |
Verschil 2015 na HR – 2014 |
Δ |
Δ |
Δ |
Δ |
Δ |
|||||
33. Rest. behoefte (=20–6) |
128 |
406 |
128 |
406 |
12 |
262 |
128 |
406 |
128 |
406 |
34. Aandeel M (=27–13) |
2 |
0 |
– 23 |
175 |
– 40 |
67 |
– 4 |
62 |
81 |
359 |
35. Aandeel V (=30–16) |
146 |
205 |
151 |
231 |
52 |
195 |
93 |
105 |
47 |
47 |
36. Kindalm. M aan V (=29–15) |
2 |
34 |
– 42 |
114 |
– 42 |
28 |
– 4 |
99 |
62 |
298 |
37. Tot. ink. M (=31–17) |
10 |
– 34 |
– 5 |
– 114 |
– 5 |
– 28 |
17 |
– 99 |
– 120 |
– 298 |
38. Tot. ink. V (=32–18) |
193 |
34 |
149 |
114 |
44 |
28 |
243 |
99 |
11 |
0 |
Nrs. 1–4: basisgegevens van het gezin voor scheiding om zodoende de behoefte van het kind/kinderen vast te stellen om diens levensstandaard, ook na scheiding, constant te houden.
Nrs. 7–10: dienen ter bepaling van de draagkracht van beide ouders.
Nrs. 11–14: dienen ter verdeling van de resterende behoefte van het kind over beide ouders naar draagkracht.
Nrs. 33–38: tonen de resterende behoefte van het kind, het bedrag aan kinderalimentatie en het totale inkomen van ouders
* De cursieve bedragen onder de Δ’s zijn de mutaties als gevolg van de uitspraak van de Hoge Raad (met andere woorden het verschil met de overeenkomstige bedragen in de tabellen in de vorige brief van 22 april jl.).
** De gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad voor de draagkracht van een bijstandsgerechtigde zijn nog onduidelijk. Gemakshalve is bij deze berekening uitgegaan van een minimale draagkracht van 50 euro (bij twee of meer kinderen).
De bijstandsnorm en de andere relevante lasten worden tezamen het draagkrachtloos inkomen genoemd (het deel van het inkomen dat geen draagkracht oplevert).
Voorbeeld 1 19.316/19.316 |
Voorbeeld 2 45.000/19.316 |
Voorbeeld 3 45.000/45.000 |
Voorbeeld 4 28.000/14.000 |
Voorbeeld 5 35.000/bijstand |
||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Voor scheiding |
||||||||||
1. Netto inkomen M |
1.376 |
2.563 |
2.563 |
1.784 |
2.110 |
|||||
2. Netto inkomen V |
1.376 |
1.376 |
2.563 |
1.012 |
0 |
|||||
3. Kindgeb. budget |
90 |
0 |
0 |
68 |
113 |
|||||
4. Behoefte kinderen |
604 |
888 |
1.198 |
610 |
442 |
|||||
Na scheiding |
||||||||||
Stelsel 2014 |
||||||||||
5. Kindgeb. budget |
168 |
168 |
49 |
168 |
168 |
|||||
6. Rest. behoefte (=4–5) |
436 |
720 |
1.149 |
442 |
274 |
|||||
7. Netto inkomen tbv draagkr. M |
1.376 |
2.563 |
2.563 |
1.784 |
2.110 |
|||||
8. Fisc. voordeel LOK |
0 |
80 |
80 |
0 |
0 |
|||||
9. Draagkracht M |
108 |
733 |
733 |
272 |
996 |
|||||
10. Netto inkomen tbv draagkr. V |
1.524 |
1.524 |
2.752 |
1.141 |
0 |
|||||
11. Draagkracht V |
144 |
144 |
746 |
50 |
0 |
|||||
12. Draagkr. M+V (=9+11) |
252 |
877 |
1.479 |
322 |
511 |
|||||
13. Aandeel M |
108 |
602 |
570 |
272 |
274 |
|||||
14. Zorgkorting M |
0 |
108 |
172 |
6 |
41 |
|||||
15. Kindalm. M aan V (=13–14) |
108 |
494 |
398 |
266 |
233 |
|||||
16. Aandeel V |
144 |
118 |
579 |
50 |
0 |
|||||
17. Tot. ink. M (=7+8–15) |
1.268 |
2.149 |
2.245 |
1.518 |
1.877 |
|||||
18. Tot. ink. V (=5+10+15) |
1.800 |
2.186 |
3.199 |
1.575 |
1.397 |
|||||
Stelsel 2015 na Hoge Raad |
Δ |
Δ |
Δ |
Δ |
Δ |
|||||
19. Kindgeb. budget |
445 |
0 |
445 |
0 |
301 |
0 |
445 |
0 |
445 |
0 |
20. Rest. behoefte (=4) |
604 |
445 |
888 |
445 |
1.198 |
301 |
610 |
445 |
442 |
442 |
21. Netto inkomen tbv draagkr. M |
1.388 |
0 |
2.586 |
0 |
2.586 |
0 |
1.797 |
0 |
2.122 |
0 |
22. Fisc. voordeel LOK |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
23. Draagkracht M |
110 |
0 |
654 |
0 |
654 |
0 |
268 |
0 |
427 |
427 |
24. Netto inkomen tbv draagkr. V |
1.832 |
444 |
1.832 |
444 |
2.887 |
301 |
1.464 |
444 |
1.077 |
115 |
25. Draagkracht V |
285 |
175 |
285 |
175 |
802 |
148 |
120 |
70 |
50 |
50 |
26. Draagkr. M+V (=23+25) |
395 |
175 |
939 |
175 |
1.456 |
148 |
388 |
70 |
477 |
477 |
27. Aandeel M |
110 |
30 |
618 |
238 |
538 |
89 |
268 |
128 |
396 |
396 |
28. Zorgkorting M |
0 |
– 24 |
133 |
67 |
180 |
45 |
0 |
– 25 |
66 |
66 |
29. Kindalm. M aan V (=27–28) |
110 |
54 |
485 |
171 |
358 |
44 |
268 |
153 |
330 |
330 |
30. Aandeel V |
285 |
206 |
270 |
207 |
660 |
212 |
120 |
95 |
46 |
46 |
31. Tot. ink. M (=21+22–29) |
1.278 |
– 54 |
2.101 |
– 171 |
2.228 |
– 44 |
1.529 |
– 153 |
1.792 |
– 330 |
32. Tot. ink. V (=24+29) |
1.942 |
53 |
2.317 |
170 |
3.245 |
44 |
1.732 |
152 |
1.407 |
0 |
Verschil 2015 na HR – 2014 |
Δ |
Δ |
Δ |
Δ |
Δ |
|||||
33. Rest. behoefte (=20–6) |
168 |
445 |
168 |
445 |
49 |
301 |
168 |
445 |
168 |
442 |
34. Aandeel M (=27–13) |
2 |
30 |
16 |
238 |
– 32 |
89 |
– 4 |
128 |
122 |
396 |
35. Aandeel V (=30–16) |
141 |
206 |
152 |
207 |
81 |
212 |
70 |
95 |
46 |
46 |
36. Kindalm. M aan V (=29–15) |
2 |
54 |
– 9 |
171 |
– 39 |
44 |
2 |
153 |
97 |
330 |
37. Tot. ink. M (=31–17) |
10 |
– 54 |
– 48 |
– 171 |
– 18 |
– 44 |
11 |
– 153 |
– 85 |
– 330 |
38. Tot. ink. V (=32–18) |
142 |
53 |
131 |
170 |
47 |
44 |
157 |
152 |
10 |
0 |
Doorwerking kinderalimentatie op bijstand
De gewijzigde methode van toerekening van het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop bij de bepaling van kinderalimentatie heeft ook gevolgen voor de uitgaven aan bijstandsuitkeringen. Door een mogelijk hogere kinderalimentatie zal er minder bijstand uitgekeerd hoeven te worden of zal meer verhaal mogelijk zijn bij de ex-partner (zie voorbeeld 5 in de tabellen). Naar verwachting zal de uitspraak van de Hoge Raad daarom tot een besparing op de bijstandsuitgaven leiden. Zoals hiervoor ook aangegeven kan er sprake zijn van een mitigerend effect doordat er bij een hogere kinderalimentatie mogelijk minder partneralimentatie verschuldigd is. Per saldo leidt de uitspraak van de Hoge Raad naar verwachting tot een besparing op de bijstandsuitgaven van circa € 10 miljoen in 2016 oplopend tot ongeveer € 15 miljoen structureel. Dit is een besparing ten opzichte van de situatie vóór de uitspraak van de Hoge Raad. Het macrobudget zal hiervoor worden gecorrigeerd.
Conclusie
De uitspraak van de Hoge Raad heeft grote invloed op de berekeningswijze van kinderalimentatie. Voor ouders bij wie in de periode tussen inwerkingtreding van de WHK en de uitspraak van de Hoge Raad het kinderalimentatiebedrag is gewijzigd op basis van de door het Rapport Alimentatienormen 2015 voorgestane berekeningswijze kunnen de gevolgen groot zijn. In het algemeen geldt dat de uiteindelijke inkomenseffecten van invoering van de WHK en de doorwerking hiervan op de vaststelling van kinderalimentatie op basis van de uitspraak van de Hoge Raad meer in lijn zijn met het verwachte beeld bij de behandeling van het wetsvoorstel WHK.
Met de uitspraak van de Hoge Raad is duidelijkheid gegeven over de doorwerking van de WHK op de vaststelling van kinderalimentatie. Ik hoop dat daarmee de onrust in de rechtspraktijk en bij betrokken ouders wordt weggenomen.