Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de kindregelingen te hervormen en te versoberen teneinde het stelsel te vereenvoudigen, de arbeidsparticipatie te verhogen en inkomensondersteuning te bieden waar die het hardste nodig is;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 7 komt te luiden:
1. De verzekerde heeft overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar en dat:
a. tot zijn huishouden behoort, of
b. door hem wordt onderhouden.
2. De verzekerde heeft voor een kind van 16 of 17 jaar slechts recht op kinderbijslag indien:
a. de verzekerde heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2, eerste lid, en 4a, eerste lid, van de Leerplichtwet 1969, dan wel daarvan op grond van die wet is vrijgesteld;
b. het kind als leerling of deelnemer van een met een school of instelling als bedoeld in artikel 4a van de Leerplichtwet 1969 vergelijkbare inrichting van onderwijs buiten Nederland staat ingeschreven en deze inrichting geregeld bezoekt, dan wel met overeenkomstige toepassing van de vrijstellingsgronden van die wet van die verplichting is vrijgesteld;
c. het kind een startkwalificatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet 1969 heeft behaald; of
d. het kind een school of instelling als bedoeld in onderdeel b heeft afgerond op vergelijkbare wijze als bedoeld in onderdeel c.
3. Het niet voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, blijkt uit een daartoe strekkende mededeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar het kind woont.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het tweede en derde lid.
5. Onverminderd het tweede lid heeft de verzekerde slechts recht op kinderbijslag voor een kind van 16 of 17 jaar indien het inkomen van dat kind niet meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het inkomen van het kind.
6. Het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 12, eerste en tweede lid, wordt verdubbeld indien de verzekerde per kalenderkwartaal een bijdrage levert aan het onderhoud van het kind die meer bedraagt dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en het kind, bedoeld in het eerste lid,
a. jonger is dan 16 jaar en
1°. door of in verband met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort, of
2°. in verband met ziekte of gebreken niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort; of
b. 16 of 17 jaar is en niet tot het huishouden van de verzekerde noch als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind tot het huishouden van een ander behoort.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid, onderdeel b, en het zesde lid.
8. Voor de toepassing van dit artikel wordt het kind geacht het onderwijs of de beroepsopleiding eerst na de vakantie te hebben beëindigd, indien:
a. het onderwijs of de beroepsopleiding wordt beëindigd tijdens een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de school of instelling vastgestelde vakantie, dan wel
b. het onderwijs of de beroepsopleiding wordt afgesloten met een eindexamen, dat kort voor het begin van de laatste door de Minister van Cultuur, Onderwijs en Wetenschap, de school of instelling vastgestelde vakantie van het desbetreffende schooljaar wordt afgelegd.
B
Na artikel 7 wordt, onder vernummering van artikel 7a tot artikel 7aa, een artikel ingevoegd, luidende:
Een verzekerde heeft voor een tot zijn huishouden behorend kind dat ouder is dan drie jaar, maar nog niet de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, genoemd in artikel 12, eerste lid, indien het kind blijkens een besluit van een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of van de stichting, bedoeld in artikel 9b, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, of een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur hiermee gelijk te stellen besluit is aangewezen op een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen mate van intensieve zorg.
C
Artikel 11 komt te luiden:
1. Recht op kinderbijslag voor een kind ingevolge deze wet heeft slechts degene, die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerd is dan wel voldoet aan de voorwaarden van artikel 7c.
2. Recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind bestaat indien op de eerste dag van dat kalenderkwartaal is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 7, en, indien van toepassing, artikel 7a.
3. In afwijking van het tweede lid is voor het recht op kinderbijslag over een kalenderkwartaal voor een kind van 16 of 17 jaar het inkomen van dat kind, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, over dat gehele kalenderkwartaal bepalend.
D
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel b, wordt «85%» vervangen door: vanaf 1 juli 2014 80%, vanaf 1 juli 2015 75% en vanaf 1 juli 2016 70%.
2. In het derde lid, onderdeel c, wordt «100%» vervangen door: vanaf 1 juli 2014 90%, vanaf 1 juli 2015 80% en vanaf 1 juli 2016 70%.
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan bij ministeriële regeling het bedrag, genoemd in het eerste lid, eenmalig vervangen door een ander bedrag overeenkomend met 70% van het in het eerste lid genoemde bedrag.
6. Het derde, vierde en vijfde lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2017.
E
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het zevende lid vervalt onder vernummering van het achtste en negende lid tot zevende en achtste lid.
2. In het tot achtste vernummerde lid wordt «achtste lid» vervangen door: zevende lid.
F
Artikel 13a komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 13, tweede lid, wordt het bedrag, genoemd in artikel 12, met ingang van 1 juli 2014, 1 januari 2015 en 1 juli 2015, niet herzien.
2. Voor de herziening van het bedrag met ingang van 1 januari 2016, wordt voor de toepassing van artikel 13, tweede lid, onder «de consumentenprijsindex, waarop de laatste herziening is gebaseerd» verstaan: de consumentenprijsindex over de maand april 2015.
3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 juli 2016.
G
Aan artikel 14, tweede lid, wordt toegevoegd: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verder bij de aanvraag te verstrekken gegevens.
H
In artikel 15a, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 7, derde lid» vervangen door: artikel 7, zesde lid.
I
De artikelen 41a en 41b vervallen.
De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 4, eerste lid, onderdeel b, aanhef, wordt «aan de gewezen echtgenoot» vervangen door: aan de gewezen echtgenoot of aan een of meer van zijn kinderen.
B
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt: behoudens het tweede lid,.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot tweede, derde en vierde lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «het eerste, tweede of derde lid» vervangen door: het eerste of tweede lid.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «aan de nabestaande verschuldigde uitkering tot levensonderhoud van de nabestaande» vervangen door: aan de nabestaande verschuldigde uitkering tot levensonderhoud van de nabestaande of een of meer van zijn kinderen.
C
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt: bedoeld in artikel 17, eerste lid,.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «het derde lid» vervangen door: het tweede lid.
D
In artikel 32, eerste lid, wordt «artikel 17, derde, vierde of vijfde lid» vervangen door: artikel 17, tweede, derde of vierde lid.
E
In artikel 67, negende lid, wordt «de artikelen 17, derde lid» vervangen door: de artikelen 17, tweede lid.
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 9, eerste en vijfde lid, vervalt onderdeel c, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt.
B
In de artikelen 9a, derde lid, onderdelen a en b, 17, vierde lid en 50, onderdeel a, vervalt: of c.
C
Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt onderdeel a, onder verlettering van de onderdelen b en c tot a en b.
2. In het tweede lid wordt «onderdeel c» telkens vervangen door: onderdeel b.
De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel f wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder 1° wordt «artikel 2, eerste of tweede lid» vervangen door: artikel 2, eerste lid.
2. Onder 2° wordt «artikel 2, derde lid» vervangen door: artikel 2, tweede lid.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.
C
In artikel 4a, tweede lid, wordt «artikel 2, eerste, tweede of derde lid» vervangen door: artikel 2, eerste of tweede lid.
D
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «derde lid» telkens vervangen door: tweede lid.
E
Artikel 8a, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.
2. In onderdeel b (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.
F
Artikel 12a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt: of derde.
2. In het tweede lid vervalt:, of derde lid.
G
In de artikelen 44*, tweede lid, en 44b, tweede lid, wordt «artikel 2, eerste, tweede of derde lid» vervangen door: artikel 2, eerste of tweede lid.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel a vervalt: met of zonder kinderen;
b. onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b;
c. in onderdeel b (nieuw) vervalt: zonder kinderen.
2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. onderdeel a vervalt onder verlettering van de onderdelen b, c en d tot a, b en c;
b. in de onderdelen a (nieuw), b (nieuw) en c (nieuw) vervalt: zonder kinderen.
3. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. onderdelen a en b vervallen onder verlettering van onderdelen c en d tot a en b;
b. in de onderdelen a (nieuw) en b (nieuw) vervalt: zonder kinderen.
4. In het tiende lid vervalt: en b.
5. In het elfde lid wordt «vierde lid, onderdeel c en d» vervangen door: vierde lid, onderdelen b en c.
B
In artikel 14, tweede en derde lid, vervalt: of vijfde lid, onderdeel a of b.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b;
b. in onderdeel b (nieuw) vervalt: zonder kinderen.
2. Het vierde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. onderdeel b vervalt onder verlettering van onderdeel c tot b;
b. in onderdeel b (nieuw) vervalt: zonder kinderen.
B
In artikel 14, tweede en derde lid, vervalt: of c.
De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
108% van het twaalfvoud van het voor de maand januari van het berekeningsjaar geldende in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag per maand.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «en 7a van die wet» vervangen door: en 7aa van die wet.
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in onderdeel a wordt «€ 1.017,–» vervangen door: € 1.046,–;
b. in onderdeel b wordt «€ 1.553,–» vervangen door: € 2.092,–;
c. in de onderdelen c en d wordt «€ 1.736,–» vervangen door: € 2.275,–.
3. In het vierde lid wordt «€ 231» vervangen door: € 406,–.
4. In het vijfde lid wordt «€ 296» vervangen door: € 587,–.
5. Onder vernummering van het zesde tot en met het elfde lid tot zevende tot en met twaalfde lid, wordt na het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:
6. De ouder die geen partner heeft, heeft aanspraak op een verhoging van het kindgebonden budget van € 2.800,–.
6. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:
7. Bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner van meer dan het drempelinkomen wordt de som van de bedragen waarop recht bestaat op grond van het tweede, vierde, vijfde en zesde lid verminderd met 7,6% van het verschil tussen het gezamenlijk toetsingsinkomen en het drempelinkomen.
7. In het elfde lid (nieuw) en twaalfde lid (nieuw) wordt «en zesde lid» vervangen door: , zesde en zevende lid.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «2, tweede, vierde en vijfde lid,» vervangen door «2, tweede, vierde, vijfde en zesde lid,» en wordt «artikel 2, zesde lid» vervangen door «artikel 2, zevende lid.».
2. In het derde lid wordt «2, tweede, vierde, vijfde en zesde lid» vervangen door: 2, tweede, vierde, vijfde, zesde en zevende lid.
D
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «2015» telkens vervangen door: 2014.
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Bij het begin van het jaar 2015 worden de bedragen, genoemd in artikel 2, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, en het bedrag van het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 2, zevende lid, voor het berekeningsjaar 2015 niet gewijzigd overeenkomstig artikel 3, eerste lid.
De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. in de aanhef vervalt: zonder ten laste komende kinderen;
b. in onderdeel a wordt na «een alleenstaande van 18, 19 of 20 jaar» ingevoegd: met of zonder ten laste komende kinderen»;
c. in de onderdelen b en c wordt na «gehuwden» ingevoegd: zonder ten laste komende kinderen.
2. Het tweede lid, onderdeel a, vervalt, onder verlettering van de onderdelen b en c tot onderdelen a en b.
B
Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na «alleenstaande» ingevoegd: of een alleenstaande ouder.
2. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.
C
Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na «alleenstaande» ingevoegd: of een alleenstaande ouder.
2. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van de onderdelen c en d tot onderdelen b en c.
D
Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt «onderdeel c» telkens vervangen door «onderdeel b» en wordt «onderdeel d» vervangen door «onderdeel c».
2. Het derde lid vervalt.
E
Artikel 53a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt «of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a,» en vervalt telkens «of b».
2. In het derde lid vervalt «of artikel 20, tweede lid, aanhef en onderdeel a,», vervalt telkens «of b,», wordt «artikel 20, tweede lid, onderdeel b» vervangen door «artikel 20, tweede lid, onderdeel a» en wordt «onderdeel c» telkens vervangen door «onderdeel b».
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid vervalt onderdeel c.
2. In het derde lid wordt «als bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en e» vervangen door: als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e.
B
Afdeling 6.4 vervalt.
C
In artikel 8.2 vervallen de onderdelen f en g.
D
In artikel 8.9, eerste lid, wordt «arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting en ouderschapsverlofkorting» vervangen door: arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting.
E
De artikelen 8.14b en 8.15 vervallen.
F
In artikel 10.1 wordt «8.14a, 8.15, 8.16a» vervangen door: 8.14a, 8.16a.
De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.9, derde lid, laatste volzin, komt te luiden:
Indien het een ouder zonder partner betreft als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget en voor hem geen dubbele vrije voet geldt, geldt voor hem in afwijking van de tweede volzin een vrije voet die naar de maatstaf van 2013 gelijk is aan € 22.407,00.
B
Artikel 3.12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Ouder zonder partner
2. De zinsnede «Indien voor een ouder voor de inkomstenbelasting na het peiljaar – naast de algemene heffingskorting – de alleenstaande-ouderkorting van toepassing wordt» wordt vervangen door: Indien het een ouder zonder partner betreft als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.
C
Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden:
De bedragen in onderstaande overzichten luiden per maand en zijn uitgedrukt in euro’s, voor de Overzichten 1 en 2 naar de maatstaf van 1 september 2007, en voor Overzicht 3 naar de maatstaf van 1 september 2015:
2. De laatste rij in «Overzicht 2. Financieringsbronnen» vervalt.
3. Na Overzicht 2 wordt een overzicht ingevoegd, luidende:
Hoger onderwijs |
Beroepsonderwijs |
|
---|---|---|
Toeslag eenoudergezin |
€ 247,12 |
€ 247,12 |
D
In artikel 6.10, tweede lid, onder b, wordt de zinsnede «een debiteur op wie de alleenstaande-ouderkorting, bedoeld in artikel 8.15 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is» vervangen door: een debiteur die ouder zonder partner is, als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.
E
Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden: Draagkracht ouder zonder partner
2. De zinsnede «Indien voor de debiteur voor de inkomstenbelasting na het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld de alleenstaande-ouderkorting van toepassing wordt» wordt vervangen door: Indien het een debiteur betreft die ouder zonder partner is, als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget.
F
Artikel 10a.8, tweede lid, komt te luiden:
2. Op het toetsingsinkomen wordt in mindering gebracht de draagkrachtvrije voet. Deze voet is gelijk aan het belastbare minimumloon in het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld, indien de debiteur een ouder zonder partner is, als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget, of voor zijn partner voor de inkomstenbelasting de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing is. Indien voor de debiteur de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, of de algemene heffingskorting van toepassing is, is de draagkrachtvrije voet 0%, onderscheidenlijk 50% van de voet die van toepassing zou zijn indien voor de debiteur – naast de algemene heffingskorting – voor zijn partner de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 van toepassing zou zijn.
G
In artikel 10a.9 wordt de zinsnede «Indien voor de debiteur voor de inkomstenbelasting na het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld – naast de algemene heffingskorting – de alleenstaande-ouderkorting, of voor zijn partner de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing wordt» vervangen door: Indien het een debiteur betreft die ouder zonder partner is, als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget of voor zijn partner de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001, van toepassing wordt na het tweede jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de draagkracht wordt vastgesteld.
Artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «artikel 21, onderdeel c» vervangen door «artikel 21, onderdeel b», en wordt «artikel 22, onderdeel c en d» vervangen door «artikel 22, onderdeel b en c».
2. Het eerste lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:
a. onder 1° wordt «artikel 21, onderdeel a en b» vervangen door «artikel 21, onderdeel a»;
b. onder 2° wordt «artikel 21, onderdeel a en b» vervangen door «artikel 21, onderdeel a».
3. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 22, onderdeel a en b» vervangen door «artikel 22, onderdeel a».
4. In het tweede lid, onderdeel c, wordt na «21 jaar» toegevoegd «met of zonder ten laste komende kinderen».
5. Het tweede lid, onderdeel d, vervalt.
6. In het tweede lid, onderdeel e, dat wordt verletterd naar d, wordt «artikel 20, tweede lid, onderdeel b» vervangen door «artikel 20, tweede lid, onderdeel a».
7. In het tweede lid, onderdeel f, dat wordt verletterd naar e, wordt «artikel 20, tweede lid, onderdeel c» vervangen door «artikel 20, tweede lid, onderdeel b».
Een op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet bestaande tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen wordt aangemerkt als kinderbijslag als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Kinderbijslagwet.
1. Op de schuldenaar op wie op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van artikel XI de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, is gedurende de periode dat uitvoering wordt gegeven aan die regeling artikel XI niet van toepassing.
2. Als één dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van artikel XI beslag is gelegd ingevolge het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dan is artikel XI daarop niet van toepassing.
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen, onderdelen of subonderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, en kunnen terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen, onderdelen of subonderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle Ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
De Staatssecretaris van Financiën,
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,