Voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg van 16 juni 2014
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het een gewoonte maken van het plegen van alle andere misdrijven dan de misdrijven genoemd in artikel 1 sub 1 of artikel la sub 1 Wet op de economische delicten (Wed) wordt aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid;
constaterende dat het gewoonte maken van het plegen van de misdrijven genoemd in artikel 1 sub 1 of artikel la sub 1 Wet op de economische delicten (Wed) niet als strafverzwarende omstandigheid zal worden aangemerkt;
overwegende dat het vreemd is dat een strafverzwarende grond wordt ingevoerd voor bepaalde misdrijven indien men er een gewoonte van maakt, maar dat deze niet wordt ingevoerd voor het tot een gewoonte maken van het plegen van misdrijven die nog erger zijn;
overwegende dat kern is dat men er een gewoonte van maakt dergelijke misdrijven te begaan;
verzoekt de regering om de strafverzwarende grond ook te realiseren voor de misdrijven genoemd in art. 1 sub 1 of art. la sub 1 Wet op de economische delicten (Wed) en de overtredingen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Helder