Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 13 juni 2013 en het nader rapport d.d. 24 juni 2013, aangeboden aan de Koning door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 21 mei 2013, no. 13.001016, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met het onderbrengen van de basisbeurs voor studenten in het sociaal leenstelsel en het doorvoeren van enkele vereenvoudigingen in het stelsel van studiefinanciering (Wet sociaal leenstelsel), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel bevat een aantal maatregelen die aanvankelijk waren opgenomen in het wetsvoorstel Studeren is investeren, waarover de Afdeling advisering op 13 december 2011 advies heeft uitgebracht; die maatregelen zijn als uitvloeisel van het Lenteakkoord uit dat wetsvoorstel geschrapt.
Het voorstel betreft de afschaffing van de basisbeurs voor masterstudenten (ook wel bekend als – onderdeel van – de invoering van het sociaal leenstelsel), de afschaffing van de partnertoeslag, de afschaffing van de regeling voor weigerachtige en onvindbare ouders, een vereenvoudiging van de berekening van het ouderlijk inkomen, de mogelijkheid om studiefinanciering aan te vragen met terugwerkende kracht, en een verlenging van de terugbetalingsperiode van 15 naar 20 jaar. Daarnaast wordt een regeling getroffen voor gedeeltelijke kwijtschelding van de studieschuld voor studenten die een opleiding met groot maatschappelijk belang volgen.
De toelichting anticipeert op de invoering van het sociaal leenstelsel in de bachelorfase. Het wetsvoorstel heeft echter uitsluitend betrekking op de masterstudie. De Afdeling advisering van de Raad van State zal zich in dit advies dan ook daartoe beperken. Het wetsvoorstel tot invoering van het sociaal leenstelsel voor de bachelorfase zal een zelfstandige beoordeling vergen.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt daarbij de volgende kanttekeningen.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 21 mei 2013, nr. 13.001016, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.
Dit advies, gedateerd 13 juni 2013, nr. W05.13.0145, bied ik U hierbij aan.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal nadat aan de door haar gemaakte kanttekeningen aandacht zal zijn geschonken.
Het kabinet is de Afdeling erkentelijk voor de voortvarendheid waarmee het advies inzake het bovenvermelde voorstel is uitgebracht. Hieronder wordt ingegaan op het advies van de Afdeling. Daarbij wordt de volgorde van het advies aangehouden.
a. De afschaffing van de basisbeurs in de masterfase kan ertoe leiden dat studenten na afronding van de bachelorfase een weloverwogen keuze maken om al dan niet de masterfase in te gaan. Kiezen zij daarvoor, dan is het sociaal leenstelsel bedoeld als aanmoediging om die fase snel te doorlopen. De basisbeurs ad € 272,46 per maand voor uitwonenden als onderdeel van de prestatiebeurs wordt vervangen door de mogelijkheid hiervoor een lening af te sluiten. De studieschuld van de student zal daardoor in de masterfase in zekere mate toenemen.
Het voorstel verlengt de periode waarin de ex-student zijn studieschuld moet afbetalen van vijftien naar twintig jaar. Dat geldt niet alleen voor de hiervoor genoemde omzetting, maar voor alle leningen die een bachelor- of masterstudent op grond van de Wet studiefinanciering 2000 kan afsluiten. Daardoor daalt volgens de toelichting het maandelijks terug te betalen bedrag, maar moet er in totaal wel een groter gedeelte van de studieschuld worden afgelost. Bovendien stijgen door de langere aflossingsperiode de rentelasten, aldus de toelichting.2
De Afdeling merkt op dat weliswaar de maandelijkse last kan dalen, maar de schuldenlast tot wel 27 jaar op een student kan drukken.3 Dat betekent dat de mogelijkheden om andere kredietfaciliteiten te krijgen in die periode daardoor worden beperkt, onverminderd uiteraard de mogelijkheid om (een deel van) de studieschuld versneld af te lossen.
Anderzijds neemt de overheid over een langere periode het risico dat het openstaande bedrag niet kan of zal worden afgelost. Gelet op de voorbeelden die in de toelichting worden gegeven, worden aan het einde van zowel de 15- als de 20-jarige termijn substantiële bedragen kwijtgescholden.
De afschaffing van de basisbeurs in de masterfase zal veelal tot een hogere studieschuld leiden. Een langere aflossingsperiode kan de effecten daarvan gedeeltelijk ondervangen, doordat de hogere studieschuld over een langere periode kan worden terugbetaald. Het is de Afdeling echter niet duidelijk waarom de verlenging van de terugbetalingsperiode voor alle studenten zowel in het hoger beroeps- als in het wetenschappelijk onderwijs zal gelden, ook voor hen die geen masterfase volgen.
De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan.
b. Volgens de toelichting hebben de voorgestelde wetswijziging en besparingen op de studiefinanciering tot gevolg dat die het mogelijk maken om structureel meer in de kwaliteit van het onderwijs te investeren.4 Uit de toelichting blijkt wat de gevolgen zijn van de invoering van het voorgestelde sociaal leenstelsel voor de rijksbegroting. Daaruit blijkt niet wat de gevolgen zijn van de verlenging van de aflossingstermijn voor alle verstrekte leningen op grond van de Wet Studiefinanciering, dus ook aan niet-masterstudenten, en het feit dat leningen niet in alle gevallen geheel zullen worden afgelost. De Afdeling adviseert in de toelichting een berekening op te nemen.
c. Blijkens de toelichting wordt met de wetswijziging beoogd om middelen vrij te maken om te kunnen investeren in de kwaliteit van onderwijs en onderzoek. De toelichting geeft echter geen inzicht in de kwaliteitsverbeteringen en het investeringstempo welke de regering daarbij op het oog heeft, en evenmin in de sectoren die daarbij voor ogen staan. Tenminste zou ter zake enige indicatie gegeven moeten worden. De Afdeling adviseert in de toelichting hieraan aandacht te schenken.
a. De Afdeling geeft aan dat uit de memorie van toelichting niet duidelijk blijkt waarom de verlenging van de terugbetalingstermijn voor iedereen zal gelden, en niet alleen voor de masterstudenten die in eerste instantie te maken krijgen met het sociaal leenstelsel. Naar aanleiding daarvan is het goed op te merken dat voor sommigen een langere terugbetalingstermijn een geruststelling is, omdat men door een langere termijn ruimschoots de tijd heeft om terug te betalen en de maandlasten lager zullen zijn. Andere studenten en hun ouders zien juist op tegen een langere terugbetalingstermijn. Zij voelen de schuld als een last waar ze erg lang aan vastzitten.
Met de verlengde terugbetalingstermijn, in combinatie met de bestaande mogelijkheid om vervroegd en boetevrij af te lossen, ontstaat een flexibel terugbetalingsregime dat kan worden afgestemd op de persoonlijke situatie van de debiteur. De regering wil dat niet alleen afgestudeerde masterstudenten, maar ook afgestudeerde bachelorstudenten en deelnemers in het beroepsonderwijs hiervan kunnen profiteren. Daarom heeft de regering besloten om in het voorliggende wetsvoorstel de terugbetalingsperiode standaard voor iedereen die nog niet aan de aflosfase is begonnen te verlengen naar 20 jaar. Zo blijft de uitvoering voor DUO eenvoudig omdat de nieuwe terugbetalingstermijn voor iedereen gaat gelden. Er is dan namelijk geen noodzaak om verschillende terugbetalingsregimes voor verschillende groepen debiteuren te creëren.
Paragraaf 2.3 en 3.3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting zijn aangepast naar aanleiding van deze kanttekening van de Afdeling.
b. Ten aanzien van de financiële gevolgen van de verlenging van de terugbetalingstermijn is in de budgettaire tabel van paragraaf 8 van de memorie van toelichting nader uitgelegd dat bij de berekening van de weergegeven opbrengsten al rekening is gehouden met de door de Afdeling genoemde factoren. Zo zijn de opbrengsten van het sociaal leenstelsel in de masterfase reeds gecorrigeerd voor een toename van leningen die niet kunnen worden afgelost vanwege beperkte draagkracht. De financiële gevolgen van de verlenging van de terugbetalingstermijn bij de invoering van het sociaal leenstelsel in de bachelorfase zullen aan de orde komen bij het wetsvoorstel sociaal leenstelsel bachelorfase.
c. Naar aanleiding van deze opmerking van de Afdeling is in paragraaf 1.2.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting nader aangegeven dat besluitvorming over de besteding van de opbrengsten van het sociaal leenstelsel aan de wetgever – regering en Staten-Generaal gezamenlijk – is voorbehouden. Indien door de wetgever tot invoering van het sociaal leenstelsel wordt besloten, zullen de opbrengsten in het bijzonder worden aangewend voor het hoger onderwijs inclusief het direct met het onderwijs verbonden onderzoek in hbo en wo. In de memorie van toelichting is aangegeven waar de regering zich bij deze investeringen op wil richten.
Studenten hebben, zo meldt de toelichting, recht op aftrek van scholingsuitgaven als de studiekosten meer bedragen dan de bedragen aan prestatiebeurs en aanvullende beurs waar men recht op heeft. Door de afschaffing van de basisbeurs in de masterfase kunnen studenten een groter bedrag aftrekken. Hierdoor ontstaat een zogenaamde «fiscale weglek». De weglek bedraagt structureel € 155 miljoen.5 Deze weglek zal – zo stelt de toelichting – worden voorkomen met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel sociaal leenstelsel bachelorfase. Daarin zal worden bepaald dat studenten die recht hebben op studiefinanciering geen gebruik meer kunnen maken van de aftrek van scholingsuitgaven. Tot die tijd wordt de weglek voor masterstudenten binnen de rijksbegroting opgelost.6
In het wetsvoorstel Studeren is investeren was aanvankelijk voorzien in het afschaffen van de basisbeurs in de masterfase en enkele andere maatregelen, waarbij tevens een regeling was getroffen om de fiscale weglek van die maatregelen te voorkomen.7 Beide elementen zijn als uitvloeisel van het Lenteakkoord uit het wetsvoorstel geschrapt.8
De Afdeling merkt op dat de destijds voorgestelde maatregelen ter compensatie van de fiscale weglek bij de invoering van het sociaal leenstelsel voor masterstudenten alsnog zijn overgenomen in het Belastingplan 2013 en intussen in werking zijn getreden; het zou daarbij gaan om een bedrag van € 17,5 miljoen.9
De Afdeling adviseert in de toelichting te verduidelijken hoe de aangekondigde plannen om de fiscale weglek op te lossen zich verhouden tot hetgeen al is geregeld in het Belastingplan 2013.
De maatregelen zoals opgenomen in het Belastingplan 2013 zijn getroffen in het kader van complexiteitsreductie en betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de betreffende regeling.10 Zoals de Afdeling aangeeft waren deze maatregelen aanvankelijk opgenomen in het wetsvoorstel Studeren is investeren11 in verband met de destijds in dat wetsvoorstel opgenomen maatregel tot invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase. Met het vervallen van het voornemen tot invoering van een sociaal leenstelsel voor de masterfase zijn die maatregelen uit het genoemde wetsvoorstel verwijderd.12 De betreffende fiscale maatregelen hadden uitsluitend een budgettaire relatie met het sociaal leenstelsel in de masterfase, aangezien de opbrengst van deze maatregelen de fiscale weglek zou compenseren die zou optreden bij invoering van een sociaal leenstelsel in de masterfase. Deze maatregelen zijn – omdat zij ook zonder sociaal leenstelsel en zonder fiscale weglek gewenst waren – vanwege de genoemde complexiteitsreductie en betere uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling aftrek scholingsuitgaven door opname in het Belastingplan 2013 alsnog getroffen. De opbrengst van die vereenvoudigingsmaatregelen is binnen het toenmalige belastingplanpakket ingezet.
Nu het sociaal leenstelsel weer voorligt, is conform regeerakkoord alsnog een maatregel binnen de scholingsuitgaven nodig om de weglek van structureel € 155 miljoen (€ 32 miljoen voor de masterfase en € 123 miljoen voor de bachelorfase) te voorkomen. Deze maatregel betreft het uitsluiten van de groep studenten met recht op studiefinanciering van de aftrek van scholingsuitgaven.
De reeds per 2013 in het kader van complexiteitsreductie getroffen maatregelen binnen de scholingsuitgaven spelen hierbij geen rol.
Het kabinet heeft er om redenen van duidelijkheid voor gekozen om in het algemeen deel van de toelichting niet in te gaan op voornoemde maatregelen die in het verleden zijn getroffen. In het algemeen deel wordt daarom alleen weergegeven welke maatregel nu is voorzien om fiscale weglek te voorkomen. Deze fiscale maatregel zal worden opgenomen in het wetsvoorstel sociaal leenstelsel bachelorfase.
Het wordt mogelijk gemaakt om studiefinanciering aan te vragen met terugwerkende kracht. De aanvraag moet worden ingediend voor het eind van het studiejaar. Volgens de toelichting kan de studiefinanciering worden toegekend met terugwerkende kracht tot het begin van het studiejaar.13
a. Volgens de toelichting heeft de Dienst Uitvoering Onderwijs geconcludeerd dat het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is.14 Uit de toelichting blijkt echter niet dat de controleerbaarheid van deze specifieke maatregel is onderzocht.
De Afdeling merkt op dat de risico’s van oneigenlijk gebruik zouden kunnen toenemen als terugwerkende kracht mogelijk wordt. Het is niet duidelijk of de woonsituatie van de student (thuis- of uitwonend) ten tijde van de aanvraag ook bepalend zal zijn voor zijn recht op studiefinanciering in de periode die daaraan voorafgaat.
Wordt er van uitgegaan dat dat niet het geval is, dan zal – zo meent de Afdeling – de student aan de hand van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie moeten aantonen hoe zijn woonsituatie in de aan de aanvraag voorafgaande periode was.
De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen en zo nodig het voorstel aan te passen.
b. Volgens de toelichting is het eerst vanaf studiejaar 2015/2016 mogelijk om studiefinanciering aan te vragen met terugwerkende kracht tot september 2015.15
De wijzigingen zijn technisch pas uitvoerbaar vanaf 1 januari 2015. Daarom treedt de nieuwe regeling met ingang van 1 januari 2015 in werking.16
Begrijpt de Afdeling het echter goed, dan kan een student die studeert in het studiejaar 2014/15 en niet meteen studiefinanciering heeft aangevraagd, dat op grond van het overgangsrecht alsnog doen met terugwerkende kracht tot 1 januari 2015. De Afdeling adviseert dit in de toelichting te verduidelijken.
a. Ten aanzien van de kanttekening van de Afdeling over de controleerbaarheid van aanvragen met terugwerkende kracht, merkt het kabinet op dat niet het moment van aanvragen bepalend is, maar het moment tot wanneer een student de terugwerkende kracht wil effectueren. In het kader van de aanpak van misbruik met de uitwonendenbeurs17 zal DUO bezien hoe potentiële risico’s op oneigenlijk gebruik kunnen worden gemitigeerd. De toelichting is hierop aangepast.
b. Zoals de Afdeling correct aangeeft, kan een studerende ook in de tweede helft van het studiejaar 2014/2015 al met terugwerkende kracht (een verhoging van) studiefinanciering aanvragen. Als gevolg van het overgangsrecht kan die aanvraag met terugwerkende kracht alleen worden verleend tot en met 1 januari 2015.
De toelichting bij artikel I, onderdeel Q, is aangepast om dit te verduidelijken.
Het stelsel van studiefinanciering heeft in de afgelopen jaren een groot aantal systeemwijzigingen ondergaan. Wetstechnisch zijn deze wijzigingen veelal toegevoegd aan de bestaande wettekst zonder dat het systeem van de wet is herzien. Daardoor is de wet nog moeilijker leesbaar en minder hanteerbaar geworden. Dat is een probleem voor uitvoerende instanties, maar ook voor studenten die hun rechten en verplichtingen in de wet zelf willen nalezen.
In het wetsvoorstel komt dit het meest duidelijk naar voren in artikel 5.2, dat alleen na grondige bestudering te begrijpen is. De Afdeling adviseert om artikel 5.2 te splitsen. Het verdient daarbij overweging om de rechten van studenten in het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs in afzonderlijke artikelen uit te schrijven, en daarbinnen te onderscheiden in de bachelor- en de masterfase. Het verdient tevens aanbeveling in een volgende wijziging van de wet een integrale herziening van de wettekst ter hand te nemen.
Het heeft de aandacht van het kabinet om – binnen de kaders van de beschikbare wetgevingscapaciteit en de noodzakelijke prioritering van beleidsmatige wijzigingen – te zorgen voor een goed leesbare en hanteerbare wet. Niet alleen voor een duidelijke kenbaarheid van rechten en plichten maar ook rekening houdend met de (technische) mogelijkheden en uitvoeringssystemen van uitvoerende instanties als de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Desalniettemin is ook op dit moment goed kenbaar waar een student recht op heeft, mede dankzij de duidelijke communicatie van DUO.
Voor een integrale en fundamentele – maar beleidsarme – herziening van de WSF 2000 is het kabinet van mening dat een apart wetgevingstraject meer in de rede ligt. Daarbij kunnen genoemde aspecten in volledige samenhang worden bezien.
Mogelijk kan een integrale herziening van de WSF 2000 worden verbonden aan de uitvoering van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering. DUO werkt in dit programma aan nieuwe processen en systemen voor de uitvoering van de studiefinanciering, waardoor DUO in de toekomst flexibeler, nauwkeuriger en meer klantgericht kan werken. Dan zal ook bekeken worden of een volledig nieuwe opzet en structuur van de studiefinancieringswetgeving wenselijk is.
Ten aanzien van artikel 5.2 is de artikelsgewijze toelichting verduidelijkt. Niet alleen wordt nu toegelicht wat met dit wetsvoorstel wordt gewijzigd, maar ook wat al op basis van de huidige WSF 2000 geldt (aangevuld met een transponeringstabel).
De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.
De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn in het wetsvoorstel en de toelichting verwerkt. Ten aanzien van de eerste redactionele kanttekening merkt het kabinet op dat artikel 3.18, tweede lid, van de WSF 2000 nu reeds is beperkt tot de masterfase (in het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs).
Dit nieuwe tweede lid regelt dat voor de duur van de masterfase de huidige basislening wordt verhoogd met het bedrag van de basisbeurs. De masterstudent kan daarmee dus tijdens de masterfase meer lenen.
De vierde redactionele opmerking is aanleiding geweest tot nadere bestudering van artikel 12.1cb dat naar aanleiding daarvan is aangepast. Met het overgangsrecht in artikel 12.1cb wordt in de eerste twee leden geregeld dat voor studerenden ook in de periode van september tot december 2014 een partnertoeslag kan worden toegekend. In het derde lid wordt geregeld dat studenten die niet meer nominaal studeren in diezelfde periode een lening kunnen krijgen ter grootte van het bedrag van de partnertoeslag.
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting enkele andere verbeteringen aan te brengen. Ten aanzien van de wettekst gaat het om:
1. het schrappen van twee tempobeursbepalingen die zijn uitgewerkt (wijziging in artikel 1.1 en het vervallen van artikel 5.1);
2. het herstellen van een omissie die is ontstaan bij invoering van de Wet versterking besturing (wijziging van de artikelen 4.14 en 5.16);
3. het schrappen van de aanvullende alleenstaande-ouderkorting die al in 2011 is vervallen;
4. enkele taalkundige verbeteringen.
De memorie van toelichting is als volgt aangepast:
5. het resultaat van het inmiddels uitgebrachte onderzoek van het SCP is verwerkt;
6. paragraaf 4 is aangevuld met een extra rekenvoorbeeld.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken.
De vicepresident van de Raad van State,
J.P.H. Donner
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
– Nagaan of artikel 3.18, tweede lid, moet worden beperkt tot de nominale duur van de masterfase in het wetenschappelijk onderwijs, nu de bepaling betrekking lijkt te hebben op alle studenten die geen aanspraak op de basisbeurs hebben en daarmee zou overlappen met de artikelen 4.7, vierde lid, 4.18, tweede lid, en 5.2, vijfde lid (nieuw), die een afwijkende regeling bevatten.
– In artikel 5.2c, onderdeel a, de woorden «na de periode, bedoeld in artikel 5.2, vierde lid,» schrappen, nu dit in de aanhef al geregeld is.
– In artikel 5.7, eerste lid, de zinsneden «als bedoeld in artikel 7.3a, tweede lid, onderdeel a» en «als bedoeld in artikel 7.3a, eerste lid, onderdelen a en b, van de WHW» schrappen.
– In artikel 12.1cb, tweede en vierde lid, verwijzen naar artikel 5.2 zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel T, nu het de bedoeling is dat onderdeel T tegelijk met artikel artikel 12.1cb in werking treedt (toelichting op artikel IX).
– De artikelen 12.2 en 12.10b niet aanpassen aan het wetsvoorstel, maar laten vervallen, nu zij zijn uitgewerkt.
– In artikel VII «onderdeel b» driemaal vervangen door «onderdeel B».
– Artikel VIII achterwege laten, nu het daar genoemde voorstel van Wet hervorming kindregelingen nog niet aanhangig is gemaakt bij de Raad van State.