Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 23 mei 2013 en het nader rapport d.d. 19 juni 2013, aangeboden aan de Koning door de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Bij Kabinetsmissive van 10 april 2013, no.13.000695, heeft Hare Majesteit Koningin Beatrix, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg en andere wetten in verband met de verplichting tot het gebruik van het burgerservicenummer in de jeugdzorg (gebruik burgerservicenummer in de jeugdzorg), met memorie van toelichting.
Het voorstel verplicht bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders bij de verwerking van persoonsgegevens het burgerservicenummer (bsn) te gebruiken. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de verwerking van persoonsgegevens. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 10 april 2013, no. 13.000695, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 mei 2013, no. W13.13.0090/III, bied ik U hierbij aan.
Verwerking persoonsgegevens
a. Artikel 48 van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) regelt het toezicht op de rechtmatige en doelmatige besteding van de door Gedeputeerde Staten verleende subsidies en subsidies als bedoeld in artikel 38 Wjz. Het voorgestelde vierde lid van artikel 48 maakt controle mogelijk op de recht- en doelmatigheid van de bestedingen door ambtenaren aangewezen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Zij hebben zo nodig inzage in cliëntdossiers.
De toelichting stelt dat, om de inbreuk in de persoonlijke levenssfeer tot een minimum te beperken, waar mogelijk gegevens zullen worden geanonimiseerd.2
De Afdeling acht het noodzakelijk dat dit ook tot uitdrukking komt in het voorgestelde artikel 48, vierde lid. Nu de Wjz met artikel 45, derde lid3 4 reeds een dergelijk voorschrift kent, adviseert de Afdeling artikel 45, derde lid, Wjz voor wat betreft het anonimiseren van gegevens, van overeenkomstige toepassing te verklaren op het voorgestelde artikel 48, vierde lid, Wjz.5
b. De persoonsgegevens die op grond van het voorgestelde artikel 48, vierde lid, Wjz bekend kunnen worden aan de betrokken ambtenaar, kunnen persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid zijn. Op grond van artikel 23, eerste lid, onderdeel f, van de Wet bescherming persoonsgegevens, is een van de voorwaarden voor verwerking van dergelijke bijzondere persoonsgegevens dat die verwerking bij wet wordt bepaald.
De Afdeling wijst erop dat, nu artikel 45, tweede lid, Wjz niet van toepassing is verklaard in artikel 48, vierde lid, dit niet is geregeld met betrekking tot de inzage in de cliëntdossiers.
De Afdeling adviseert artikel 45, tweede lid, Wjz van overeenkomstige toepassing te verklaren op artikel 48, vierde lid.
Verwerking persoonsgegevens
a. Overeenkomstig het advies van de Afdeling wordt in de wettekst tot uitdrukking gebracht dat bij de in het voorgestelde artikel 48, vierde lid, van de Wet op de jeugdzorg (Wjz) geregelde controle gegevens waar mogelijk zullen worden geanonimiseerd. Hiertoe is aan artikel 48 Wjz een nieuw (vijfde) lid toegevoegd waarin artikel 45, derde lid, Wjz van overeenkomstige toepassing wordt verklaard op de betrokken gegevensverwerking.
b. Het advies van de Afdeling wordt gevolgd om in de wet uitdrukkelijk te bepalen dat de persoonsgegevens die op grond van het voorgestelde artikel 48, vierde lid, aan de betrokken ambtenaar bekend kunnen worden, persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid kunnen zijn. Overeenkomstig het advies van de Afdeling wordt in het voorgestelde artikel 48, vierde lid, verwezen naar de gegevens, bedoeld in artikel 45, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om aan artikel I een onderdeel F toe te voegen, waarin een overgangsbepaling is opgenomen die tot doel heeft te bewerkstelligen dat ook het burgerservicenummer van de personen die op de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk 1b reeds jeugdzorg ontvangen of een indicatie daarvoor hebben, tijdig wordt vastgesteld. Dit is van belang voor een zorgvuldige en tijdige overdracht van cliëntgegevens aan gemeenten en gecertificeerde instellingen in het kader van het nieuwe jeugdstelsel.
Voorts zijn in het wetsvoorstel en de memorie van toelichting enige redactionele verbeteringen aangebracht.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De waarnemend vicepresident van de Raad van State,
J.H.B. van der Meer
Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde aangepaste voorstel van wet en de aangepaste memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn