Ontvangen 28 november 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel I, onderdeel C, wordt het voorgestelde artikel 194a als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het bevoegd gezag ontvangt een bij ministeriële regeling te bepalen hoeveelheid bekostiging als bedoeld in artikel 134, eerste lid, en.
2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. het onder het bevoegd gezag ressorterende hoofdgebouw van een school of hoofdgebouw van een nevenvestiging, of één of meer van de onder het bevoegd gezag ressorterende hoofdgebouwen van scholen of hoofdgebouwen van nevenvestigingen, danwel een bij ministeriële regeling te bepalen percentage van de onder het bevoegd gezag ressorterende hoofdgebouwen van scholen of hoofdgebouwen van nevenvestigingen is of zijn gebouwd in een bij ministeriële regeling te bepalen tijdvak.
3. In het tweede lid wordt «per leerling vastgesteld» vervangen door: per leerling van één van de scholen of nevenvestigingen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vastgesteld.
B
In artikel II, onderdeel E, wordt het voorgestelde artikel 178b als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. het bevoegd gezag ontvangt een bij ministeriële regeling te bepalen hoeveelheid bekostiging als bedoeld in artikel 128, eerste lid, en.
2. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. het onder het bevoegd gezag ressorterende hoofdgebouw van de school, of één of meer van de onder het bevoegd gezag ressorterende hoofdgebouwen van scholen, danwel een bij ministeriële regeling te bepalen percentage van de onder het bevoegd gezag ressorterende hoofdgebouwen van scholen is of zijn gebouwd in een bij ministeriële regeling te bepalen tijdvak.
3. In het tweede lid wordt «per leerling vastgesteld» vervangen door: per leerling van één van de scholen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, vastgesteld.
De bedoeling van de overgangsregeling is om bevoegde gezagsorganen met onderhoudsgevoelige gebouwen en beperkte vereveningsmogelijkheden in staat te stellen het onderhoud adequaat vorm te geven in de periode volgend op de overheveling. Zij krijgen via de overgangsregeling tijdelijk aanvullende bekostiging om urgente onderhoudstaken uit te voeren waarvoor het bevoegd gezag nog niet heeft kunnen reserveren. Op de langere termijn moet de bekostigingssystematiek van de lumpsum voldoende zijn.
De oorspronkelijke overgangsmaatregel voorzag al in aanvullende bekostiging voor bevoegde gezagsorganen met een maximum aan bekostiging als bedoeld in artikel 134, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs en artikel 128, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra. Deze bevoegde gezagsorganen kunnen vanwege hun beperkte omvang aan bekostiging en daarmee beperktere vereveningsmogelijkheden mogelijk minder goed financiële tegenvallers opvangen wanneer zij geconfronteerd worden met uitgaven voor onderhoud.
Met deze nota van wijziging maakt de wettelijke grondslag van de overgangsregeling het mogelijk om bevoegde gezagsorganen met een bepaald percentage oude en daarmee onderhoudsgevoelige gebouwen tegemoet te komen. Ook voor deze groep bevoegde gezagsorganen geldt dat zij, door dit aandeel oude scholen, beperkte vereveningsmogelijkheden hebben. De overgangsmaatregel betreft daarmee ook de bevoegde gezagsorganen die boven het bij ministeriële regeling te bepalen bedrag aan bekostiging uitkomen. Aan deze bevoegde gezagsorganen wordt vervolgens aanvullende bekostiging toegekend als een bij ministeriële regeling te bepalen aandeel van de gebouwen van het bevoegd gezag gebouwd is in een bij ministeriële regeling te bepalen tijdvak.
Voor de gehele overgangsregeling geldt dat een vast bedrag per leerling wordt toegekend. Het gaat dan om het aantal leerlingen dat onderwijs volgt in de gebouwen die gebouwd zijn in een bij ministeriële regeling te bepalen tijdvak.
Over de overgangsregeling en de uitbreiding hiervan is overlegd met de PO-Raad en de PO-Raad is voorstander hiervan.
Door middel van de aanpassing van artikel I, onderdeel C, en artikel II, onderdeel E, van het wetsvoorstel is de grondslag van de overgangsregeling uitgebreid waartoe deze op meer scholen van toepassing is.
Het voorstel is dat er uiteindelijk twee groepen bevoegde gezagsorganen in aanmerking komen voor de aanvullende bekostiging:
1. Het bevoegd gezag ontvangt een bepaald maximum aan bekostiging als bedoeld in artikel 134, eerste lid, WPO of artikel 128, eerste lid, WEC. Daarnaast ressorteren onder het bevoeg gezag één of meer hoofdgebouwen van scholen of hoofdgebouwen van nevenvestigingen die gebouwd zijn in een bij ministeriële regeling te bepalen tijdvak.
2. Het bevoegd gezag ontvangt meer bekostiging dan in de eerste categorie het geval is, maar onder het bevoegd gezag ressorteren meer dan een bij ministeriële regeling te bepalen percentage hoofdgebouwen van scholen of hoofdgebouwen van nevenvestigingen die gebouwd zijn in een bij ministeriële regeling te bepalen tijdvak.
De overgangsregeling is met deze nota van wijziging uitgebreid met de tweede categorie bevoegde gezagsorganen die er nu ook aanspraak op kunnen maken.
Onderdeel drie van de nota van wijziging betreft de wijziging van de tekst dat het bedrag aan aanvullende bekostiging wordt vastgesteld per leerling van de school of nevenvestiging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b,». Hiermee is verduidelijkt dat het bedrag per leerling alleen vermenigvuldigd wordt met het aantal leerlingen dat onderwijs volgt in de gebouwen die gebouwd zijn in een bij ministeriële regeling te bepalen tijdvak.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker