Ontvangen 5 februari 2015
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
I
In artikel I wordt na onderdeel Ca een onderdeel ingevoegd, luidende:
Cb
Het opschrift van hoofdstuk 10, paragraaf 2, komt te luiden:
Paragraaf 2. Bestuurlijke boeten en bindende aanwijzing
II
In artikel I, onderdeel D, wordt artikel 66 als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Het College kan een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag van de geldboete van de zesde categorie van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht in geval van niet-nakoming van een bindende aanwijzing. Artikel 23, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
2. Het vierde lid vervalt.
III
In artikel I wordt na onderdeel Da een onderdeel ingevoegd, luidende:
Db
Na artikel 67 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
De boetebevoegdheid dient de slagvaardigheid van de toezichthouder bij de handhaving expliciet en robuust te versterken. Daarvoor is het noodzakelijk dat de toezichthouder daadkrachtig kan optreden en van de toepassingsmogelijkheden van de boetebevoegdheid een afschrikwekkende, preventieve werking uitgaat.
Dit amendement regelt dat indien sprake is van overtredingen van de Wet bescherming persoonsgegevens, een directe oplegging van een boete tot de mogelijkheden van de toezichthouder behoort, zonder dat eerst een bindende aanwijzing moet zijn opgelegd.
Het direct opleggen van een bestuurlijke boete dient niet uitsluitend mogelijk te zijn wanneer de wet bescherming persoonsgegevens opzettelijk is overtreden of wanneer sprake is van ernstig verwijtbaar nalaten. Ook in geval van ernstig verwijtbaar handelen doordat bijvoorbeeld sprake is van herhaalde overtreding van de wet, sprake is van gegevensverwerking van bijzonder kwetsbare groepen of sprake is van ernstige onzorgvuldigheid, onachtzaamheid of onoordeelkundig optreden, dient een directe boeteoplegging als «lik op stuk» sanctie tot de mogelijkheden van de toezichthouder te behoren.
Nadere duidelijkheid over de concrete toepassing van de boetebevoegdheid en bindende aanwijzing dient in richtsnoeren en beleidsregels te worden beschreven zodat deze voldoende voorzienbaar en kenbaar zijn. De betreffende richtsnoeren kunnen door de toezichthouder na overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie, VNO/NCW, de Consumentenbond en eventuele andere betrokkenen worden vastgesteld en in de Staatscourant, op de website van de toezichthouder en ter expliciete kennisname van gegevensverwerkers worden gepubliceerd.
De bindende aanwijzing wordt zodoende geen verplichte tussenstap, maar een bevoegdheid waarbij de toezichthouder op basis van de vastgestelde richtsnoeren en beleidsregels kan bepalen wanneer het een passende tussenstap is in de procedure tot oplegging van een bestuurlijke boete (artikel 68).
Hiermee wordt de bindende aanwijzing een bevoegdheid gelijk aan de toepassing van bestuursdwang en last onder dwangsom zoals thans geregeld in artikel 65 van de Wet bescherming persoonsgegevens. In verband daarmee wordt het opschrift van paragraaf 2 gewijzigd in: Bestuurlijke boeten en bindende aanwijzing. Ter verduidelijking van het voorgestelde systeem is het niet-nakomen van een bindende aanwijzing afzonderlijk bestuurlijk beboetbaar gesteld (artikel 66, derde lid). Hiermee wordt aangesloten bij vergelijkbare constructies in andere wetten en de Algemene wet bestuursrecht.
De voorgestelde wijzigingen zorgen er tevens voor dat de Nederlandse boetebevoegdheid aansluit bij de (in voorbereiding zijnde) Europese regels over gegevensbescherming, waarin de bindende aanwijzing geen verplichte tussenstap is en bewust wordt gekozen voor tijd-en-technologie-onafhankelijke bepalingen zodat deze langere tijd houdbaar zijn.
Schouw Segers