Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 april 2016
Op 2 februari 2016 heeft uw Kamer de Minister een aantal vragen gesteld over de pilot DTT (diagnostische tussentijdse toets). Zij heeft toegezegd dat ik uw Kamer nader informeer. Eerder heb ik uw Kamer geïnformeerd over het aanhouden van het wetsvoorstel DTT (Kamerstuk 33 661) en het voornemen de DTT ondertussen in een pilot te ontwikkelen met scholen, onder andere in de brieven Nut en waarde van toetsing in het funderend onderwijs en Voortgangsrapportage sectorakkoorden funderend onderwijs.1In deze brief beantwoord ik de vragen van uw Kamer.
De leden Rog (CDA), Van Meenen (D66), Bisschop (SGP) en Siderius (SP) vragen naar de argumentatie achter de keuze voor een pilot, terwijl het wetsvoorstel aangehouden is in de Tweede Kamer. De leden Rog en Bisschop vragen naar het draagvlak voor de DTT bij scholen en de leden Rog en Grashoff (GroenLinks) naar de kosten van de pilot. Het lid Rog vraagt verder naar de redenering achter de omvang van de pilot, de rol van Cito en CvTE en hoe de ontwikkelde kennis breed wordt gedeeld. Het lid Straus (VVD) wil weten waarom scholen meedoen aan de pilot. Het lid Ypma (PvdA) vraagt wat de DTT onderscheidt van bestaande toetsen.
Om de antwoorden op deze vragen in perspectief te plaatsen, beschrijf ik eerst kort wat de DTT is en hoe de DTT zich verhoudt tot andere ontwikkelingen in het voortgezet onderwijs.
Wat is de DTT?
Het voortgezet onderwijs in Nederland kent een summatieve toetscultuur. Dit betekent dat toetsen veelal worden gebruikt om te bepalen of leerlingen een bepaald niveau (of een vooraf vastgestelde norm) wel of niet halen. Dit is zinvol, maar met informatie uit toetsen kan veel meer. Het formatief gebruik van toetsen betekent dat toetsen ook worden gebruikt om de belangrijkste verbeter- en ontwikkelpunten van leerlingen in kaart te brengen. In een formatieve toetscultuur worden toetsen dus gebruikt om informatie te verkrijgen over waarom een leerling iets kan of nog niet kan, en waardoor dat komt.
De leerling kan daardoor leren zijn of haar vaardigheden te verbeteren. Het inzetten van gegevens over het leerproces van leerlingen kan op deze manier bijdragen aan de motivatie van leerlingen en aan de ontwikkeling van een verbetercultuur op scholen. Gerichte feedback geven aan leerlingen motiveert namelijk.2 Uit onderzoek blijkt bovendien dat formatief toetsen tot hogere leerprestaties kan leiden.3 De curriculummonitor van SLO laat echter zien dat slechts 22 procent van de door hen ondervraagde onderbouwleraren toetsresultaten gebruikt om te bepalen wat leerlingen nodig hebben om gestelde doelen te bereiken.4 Op dit punt blijft dus veel verbeterpotentieel liggen. Veel meer dan nu het geval is, zouden toetsen dus als feedbackinstrument ingezet moeten worden. De DTT ondersteunt scholen dit potentieel te benutten.
De DTT maakt inzichtelijk waar leerlingen staan aan het einde van de onderbouw (2 vmbo en 3 havo/vwo). Leerlingen krijgen geen cijfer, maar een individuele diagnose met sterke en zwakke punten voor de drie kernvakken Nederlands (schrijfvaardigheid), Engels (schrijfvaardigheid) en wiskunde. Uit een DTT-rapportage Engels kan bijvoorbeeld blijken dat een leerling op het hoofdaspect «structuur» boven niveau scoort, maar daarbinnen op het deelaspect «samenhang tussen tekstelementen aanbrengen» onder niveau.5 Dit inzicht geeft leraren concrete handvatten om hun onderwijs aan te passen aan de behoeftes van leerlingen. In dit geval kan de leraar stof aanreiken die de leerling helpt meer samenhang tussen tekstelementen aan te brengen, zodat de prestaties op schrijfvaardigheid in het algemeen uiteindelijk nog beter worden. De DTT-diagnose ondersteunt leraren dus om hun lesstof, instructie en beschikbare tijd beter af te stemmen op individuele leerlingen. De DTT-diagnose kan daarnaast ook worden gebruikt om groepen van leerlingen gericht te ondersteunen. Uit een DTT-rapportage wiskunde kan bijvoorbeeld blijken dat de overkoepelende diagnose voor een klas op niveau is, maar dat de helft van deze klas onder niveau scoort op de domeinen «getallen en variabelen» en «verbanden en formules». De leraar van deze klas kan op basis van de rapportage dus besluiten gericht aandacht te besteden aan deze domeinen om de leerlingprestaties op wiskunde te verhogen. Uit onderzoek blijkt dat leraren het vertalen van toetsgegevens van hun leerlingen naar instructie-op-maat in de klas vaak nog lastig vinden.6 De DTT helpt deze stap te zetten.
De DTT wordt gemaakt aan het einde van de onderbouw. Dit is om twee redenen zinvol:
1. De Onderwijsraad rapporteerde in 2011 dat de toenmalige kerndoelen voor de onderbouw vo onvoldoende richtinggevend waren.7 De door SLO in 2012 opgestelde concept-tussendoelen waarop de DTT gebaseerd is, geven die richting wel.8 Zowel leraren als leerlingen weten nu beter wat leerlingen aan het einde van de onderbouw moeten kennen en kunnen;
2. Aan het einde van de onderbouw is er nog voldoende tijd om leerlingen bij te sturen op weg naar het eindexamen.
Wat onderscheidt de DTT van andere toetsen?
Het lid Ypma vraagt wat de DTT anders maakt dan andere toetsen. De DTT onderscheidt zich op vijf punten van bestaande toetsen:
1. De DTT is gekoppeld aan de tussendoelen vo (deze zijn onder andere afgeleid van de referentieniveaus) en is methode-onafhankelijk;
2. De DTT helpt leraren en leerlingen om «onder de motorkap te kijken», door zeer gedetailleerde informatie over de vaardigheden van leerlingen te verschaffen. De DTT geeft niet alleen een niveau-indicatie, maar ook zeer gedetailleerde informatie over het kennen en kunnen van leerlingen;
3. De DTT kent vijf verschillende niveaus: voor zowel vmbo-bb, vmbo-kb, vmbo-gt, havo als vwo is er een unieke DTT samengesteld. Dit betekent dat alle leerlingen op hun eigen niveau uitgedaagd worden;
4. De DTT is adaptief. Dit wil zeggen dat de DTT zich aanpast aan het niveau dat de leerlingen tijdens het maken laten zien, totdat een betrouwbare diagnose mogelijk is. Iedere leerling krijgt dus een afname op maat, die nooit langer duurt dan nodig is;
5. De DTT is digitaal. De ontwikkeling van FACET (het computerexamensysteem) maakt het mogelijk een nieuw type vragen te stellen. Bijvoorbeeld door gebruik te maken van technieken die leerlingen ook kennen van hun smartphone of tablet. Op deze manier sluit de toets beter aan bij de belevingswereld van leerlingen. En bij wiskunde zijn we voor het eerst in staat om ook de tussenstappen die een leerling zet digitaal te beoordelen en mee te nemen in de uiteindelijke diagnose over waar de leerling zich kan verbeteren.
De kennis en vernieuwingen die zijn ontwikkeld voor de DTT kunnen ook voor andere digitale leermiddelen en toetsen worden gebruikt, zoals de adaptieve centrale eindtoets in het po (ACET). Om kennisverspreiding te stimuleren is alle informatie over de (ontwikkeling van de) DTT verzameld op de website www.pilotdtt.nl (actief sinds september 2015).
Tot slot bespreek ik hier kort hoe de DTT zich verhoudt tot het leerlingvolgsysteem (LVS). Voorop staat dat het gebruik van deze instrumenten nauw met elkaar verbonden is; beide instrumenten dragen bij aan een cultuur van gepersonaliseerd leren. Net als de DTT, is het LVS over het algemeen methode-onafhankelijk. Waar het doel van een LVS echter het vellen van een prestatieoordeel is gedurende een bepaalde periode, is het doel van de DTT eenmalig het waardoor van prestatieoordelen te laten zien. Het LVS is dus een summatief instrument – wat kan een leerling, en zit daar groei in – en de DTT een formatief instrument – waardoor kan de leerling dat (niet) en waar moet hij bij ondersteund worden. Beide instrumenten vullen elkaar aan, maar kunnen ook nadrukkelijk los van elkaar worden gebruikt. Het is van groot belang om zowel de gegevens van de DTT als de gegevens uit het leerlingvolgsysteem niet alleen te registreren, maar ook te gebruiken om leerlingen beter op maat te bedienen. De inspectie constateert echter dat twee derde van de vo-scholen de gegevens uit het leerlingvolgsysteem nu niet gebruikt om het onderwijs bij te sturen.9
De pilot
In de brief Nut en waarde van toetsing in het funderend onderwijs heb ik aangekondigd de DTT samen met vo-scholen in een pilot te ontwikkelen.10
Dit is conform de afspraken uit het sectorakkoord tussen het kabinet en de VO-raad. In dit akkoord staat beschreven dat de effectiviteit van het onderwijs kan toenemen door goed zicht te hebben op waar leergroei mogelijk is bij individuele leerlingen. De DTT is een instrument dat leraren en leerlingen helpt bij het verkrijgen van dit inzicht. De DTT draagt dus bij aan gezamenlijke ambities als het bieden van meer maatwerk aan leerlingen.11
De leden Rog en Bisschop vragen naar het draagvlak onder scholen voor de DTT. In het eerste pilotjaar waren er 100 deelnemende scholen, in het tweede pilotjaar hebben leerlingen van 199 vo-scholen een DTT gemaakt. Deze relatief grote groep scholen is bereid te investeren in de ontwikkeling van de DTT en benieuwd of de DTT-diagnose bijdraagt aan hun ambities om het beste uit leerlingen te halen.
Waarom doen scholen mee aan de pilot?
Het lid Straus vraagt om aan te geven waarom scholen meedoen aan de pilot. Dit is onderzocht door Regioplan.12 De resultaten zijn weergegeven in tabel 1.
Leraren |
Schoolleiders |
|
---|---|---|
Nu al meer maatwerk voor leerlingen bieden |
83% |
59% |
Impuls aan opbrengstgericht werken geven |
79% |
84% |
Verwachting dat DTT de standaard wordt |
61% |
78% |
Als school invloed uitoefenen op de toets |
52% |
54% |
Tegenvallende resultaten op een of meer kernvakken |
42% |
27% |
Uit tabel 1 blijkt dat leraren en schoolleiders verwachten dat de DTT bijdraagt aan het bieden van meer maatwerk aan leerlingen, een impuls geeft aan opbrengstgericht werken en uiteindelijk de standaard wordt. Een docente Nederlands van een pilotschool constateert dat «het gesprek over de manier waarop wij in de school toetsen en differentiëren in de klas loskomt door de DTT-rapportages». Een teamleider Onderzoek en Onderwijsontwikkeling geeft aan dat ze op school besloten hebben om minder te toetsen, maar om de toetsen die wel worden afgenomen intensiever te bespreken met leerlingen. Samen krijgen leraren en leerlingen op deze manier inzichtelijk waar leergroei mogelijk is.13 Leraren merken dat leerlingen gemotiveerder in de klas zitten, omdat de gerichte feedback hen helpt aan de slag te gaan met zaken waarin zij beter willen worden. Leraren en schoolleiders geven ook aan het belangrijk te vinden invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van de DTT. Zij adviseren onder andere over het niveau van de toets, de toetsduur en de samenstelling van de DTT-rapportages op school-, klas- en leerlingniveau.
In het tweede pilotjaar onderzoekt Regioplan wederom wat voor scholen de belangrijkste redenen zijn voor deelname. Zij zullen, ingegeven door de vragen van uw Kamer, ook onderzoeken waarom niet-pilotscholen niet meedoen. De verwachting is dat ik kort na het zomerreces van 2016 het tweede rapport van Regioplan met uw Kamer kan delen.
De schaal van de pilot
Het lid Rog vraagt naar de redenering achter de omvang van de pilot. Om 15 itembanken (Nederlands, Engels en wiskunde voor vijf verschillende
niveaus) te ontwikkelen is door Cito en CvTE bepaald hoeveel afnames en testen er nodig zijn. Gemiddeld moeten er jaarlijks 150 vo-scholen meedoen voor een betrouwbare toetsontwikkeling. Scholen hebben de vrijheid om te bepalen of ze meedoen met de pilot; deelname is niet verplicht. Bovendien kunnen scholen zelf beslissen met welke leerniveaus en met welke vakken en klassen ze meedoen.
Er is bewust voor gekozen geen limiet te stellen aan het aantal deelnemers, zodat iedere school de mogelijkheid heeft invloed uit te oefenen op en te profiteren van de ontwikkeling van de DTT. Op dit moment doen er 199 scholen vrijwillig mee aan de pilot. Dit illustreert de belangstelling die er vanuit scholen is voor de DTT.
De keuze voor Stichting Cito
Het lid Rog vraagt ook waarom de overheid en niet een marktpartij de DTT ontwikkelt. Bij de start van de ontwikkeling van de DTT was een wettelijke verplichting beoogd. Aansluiting bij de systematiek van centrale toetsing en examinering was daarom wenselijk. Vandaar dat Stichting Cito, onder regie van het CvTE, gestart is met de ontwikkeling van de DTT. In 2014 is besloten het wetsvoorstel DTT aan te houden en de DTT eerst in een pilot te ontwikkelen.14 Voor de duur van de pilot vindt subsidieverstrekking aan Stichting Cito plaats op basis van artikel 3f van de Wet SLOA. Dit is nadrukkelijk slechts voor de pilotperiode het geval. Na de pilotperiode wordt bezien of en hoe de toekomst van de DTT eruit ziet en welke financiering daar eventueel bij past. Het behoort bijvoorbeeld tot de mogelijkheden dat de DTT wordt overgedragen aan de markt. Over deze mogelijkheid ben ik met vertegenwoordigers van marktpartijen in gesprek.
Sinds de start van de pilot heb ik het CvTE gevraagd jaarlijks een marktscan uit te voeren. De marktscan geeft antwoord op de vraag of er (inter)nationale ontwikkelingen zijn die vergelijkbaar zijn met de DTT. Tot op heden blijkt dat er in Nederland geen andere organisaties zijn die een toets als de DTT kunnen ontwikkelen. Om iedere suggestie te voorkomen dat «de slager zijn eigen vlees keurt» heb ik eind vorig jaar besloten nog voor het zomerreces van 2016 een marktscan door een onafhankelijke partij te laten uitvoeren. De resultaten van deze marktscan deel ik met uw Kamer.
Brede beschikbaarheid van ontwikkelde kennis
Het lid Rog vraagt of Cito de kennis van de DTT uiteindelijk ook commercieel kan exploiteren. Dit is niet het geval, aangezien Stichting Cito de DTT maakt en die heeft geen commercieel belang. Verder moet kennis die met publieke middelen is verkregen openbaar toegankelijk zijn. Dit geldt dus ook voor de kennis opgedaan binnen de pilot DTT.
Daarom is afgesproken dat Stichting Cito alle documenten en onderzoeken over de DTT op de website www.pilotdtt.nl publiceert en dat de toetsexperts van Cito actief kennis verspreiden. Ook is met Stichting Cito overeengekomen dat alles wat zij ontwikkelen alleen door Cito BV mag worden gebruikt indien precies dezelfde gegevens onder precies dezelfde voorwaarden op precies hetzelfde moment aan andere toetsaanbieders beschikbaar worden gesteld. Voor de zomer van 2016 wordt er bovendien een expertgroep opgericht, die als doel heeft samen met bedrijven en andere organisaties die toetsen ontwikkelen kennis over formatief toetsen en de DTT uit te wisselen. Zo kunnen ook andere organisaties dan Stichting Cito onderdeel worden van het leerproces en de kennisontwikkeling die met de ontwikkeling van de DTT plaatsvindt.
Externe ogen kijken voortdurend mee
Publiek geld investeren ten behoeve van onderwijsvernieuwing vereist zorgvuldigheid en transparantie. Daarom heb ik op een aantal manieren in het traject ingebouwd dat externe partijen een vinger aan de pols houden. Allereerst voert Regioplan een driejarig monitor- en evaluatieonderzoek uit naar de ervaringen van scholen. Hun rapport naar het eerste pilotjaar werd in december 2015 op rijksoverheid.nl gepubliceerd.15 Onderzoekers van de Universiteit Maastricht en Twente adviseren ons over de voortgang van de pilot. Ook informeel vragen we het onderwijsveld mee te denken. Zo is er in januari 2015 een brainstorm georganiseerd waaraan leraren, schoolleiders, LAKS en de GEU (koepelorganisatie van uitgevers) deelnamen.
Kosten ontwikkeling DTT
De leden Rog en Grashoff vragen tot slot naar de kosten van de DTT. In uw Kamer is verschillende keren gesproken over «de toets van € 8 miljoen».16 Vermoedelijk komt dit bedrag voort uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel DTT van 2013.17 Naar aanleiding van vragen van uw Kamer is dit wetsvoorstel aangehouden. Dit is beschreven in de brief Nut en waarde van toetsing in het funderend onderwijs. In het wetsvoorstel wordt gesproken over een structurele investering in opbrengstgericht werken, waarvan jaarlijks € 8 miljoen is gereserveerd voor de DTT.18 Uit onze gegevens blijkt echter dat de daadwerkelijke jaarlijkse uitputting in de periode 2013–2017 € 5 miljoen bedraagt. Dit is dus structureel lager dan het gereserveerde bedrag. Het grootste deel van dit bedrag is bestemd voor het ontwikkelen van 15 itembanken en de adaptiviteit. Gezien de vernieuwing, de omvang en brede inzetbaarheid van de opgedane kennis, acht ik deze incidentele kosten gerechtvaardigd.
Tot slot
De DTT wordt door (internationale) deskundigen gezien als een veelbelovend en vernieuwend instrument voor scholen. De DTT helpt leraren leerlingen gericht te ondersteunen in hun onderwijsproces door meer instructie-op-maat te bieden. Daarnaast helpt de DTT scholen de focus te verleggen naar een meer formatief gebruik van toetsen, waarbij niet alleen wordt gekeken of leerlingen een bepaald niveau halen, maar ook wat hun belangrijkste verbeter- en ontwikkelpunten zijn. Dit formatieve gebruik van toetsen verbetert dus niet alleen het onderwijsproces van scholen, maar ook het leerproces van leerlingen. Na afloop van de pilot (eind 2017) wordt samen met uw Kamer bezien of een verdere ontwikkeling van de DTT de meerwaarde heeft voor de praktijk die we beogen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker