Wij Willem Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verplichte samenwerking in plusregio’s te beëindigen, de bevoegdheden van deze regio’s te verdelen over provincies en gemeenten en daartoe de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen vervalt.
De wijzigingswet Wgr-plus wordt ingetrokken.
In bijlage 1 bij de Algemene wet bestuursrecht komt het onderdeel dat aanvangt met «Wet gemeenschappelijke regelingen:» te luiden:
een ontslagbesluit als bedoeld in artikel 16, vijfde lid
Artikel 107 van de Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, van plusregio’s als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen» en «, plusregio’s».
2. In het derde lid vervalt «plusregio’s en».
3. In het achtste lid vervalt «plusregio of».
4. Het negende en tiende lid vervallen.
De Huisvestingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 2, derde lid, 3, derde lid, 60g en artikel 85a, vierde lid, vervallen.
B
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op verzoek van burgemeester en wethouders van een of meer gemeenten kunnen gedeputeerde staten, indien een evenwichtige regionale verdeling van woonruimte dat naar hun oordeel vereist, een woningmarktregio aanwijzen waarin de in artikel 2 gegeven bevoegdheid uitsluitend met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen kan worden uitgeoefend.
2. Gebieden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek zijn van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid uitgezonderd.
3. Indien de woningmarktregio in meer dan een provincie is gelegen, wordt de aanwijzing gegeven door gedeputeerde staten van de provincie waarin de meerderheid van de bevolking van de woningmarktregio woont, na overleg met gedeputeerde staten van de andere provincie of provincies.
4. Alvorens een aanwijzing te geven, plegen gedeputeerde staten overleg met burgemeester en wethouders van de gemeenten in de woningmarktregio.
5. De gemeentelijke huisvestingsverordeningen die op het tijdstip waarop de aanwijzing wordt gegeven van kracht zijn, vervallen een jaar na dat tijdstip. Deze vervaltermijn treedt in de plaats van de termijnen waarop die verordeningen zouden zijn vervallen, indien geen aanwijzing zou zijn gegeven.
De Woningwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «, plusregio’s als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen».
2. Aan het slot van de eerste volzin van het derde lid vervalt «of aan een plusregio».
3. In het vierde lid vervalt «, het algemeen bestuur van een plusregio» en «het dagelijks bestuur van een plusregio».
4. In het zesde lid vervalt «, het algemeen bestuur van een plusregio».
B
In artikel 82, eerste lid, vervalt «, plusregio’s als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen».
De Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 6, derde lid, vervalt «dan wel, indien de gemeente is gelegen in een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, het dagelijks bestuur van die plusregio».
B
Artikel 10 vervalt.
Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op het BTW- compensatiefonds komt te luiden:
een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000.
De Wet BDU verkeer en vervoer wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
De onderdelen a tot en met d komen te luiden:
Onze Minister van Infrastructuur en Milieu;
een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000;
het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam;
een brede doeluitkering als bedoeld in artikel 3, eerste lid;
2. Onderdeel e vervalt en de onderdelen f en g worden geletterd tot onderdelen e en f.
B
Artikel 2 vervalt.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Onze Minister verstrekt jaarlijks voor het uitkeringsjaar aan een openbaar lichaam een brede doeluitkering ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het regionaal verkeer- en vervoerbeleid in het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied.
2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «de plusregio» vervangen door: het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied.
3. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «een plusregio» vervangen door: een krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied.
D
In artikel 4, tweede lid, vervalt de zinsnede «aan provincies onderscheidenlijk regionale openbare lichamen».
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede «provincies en regionale openbare lichamen» vervangen door: de openbare lichamen.
2. In het tweede lid wordt de zinsnede «iedere provincie onderscheidenlijk voor iedere plusregio» vervangen door: ieder openbaar lichaam.
3. In het vijfde lid wordt de zinsnede «gedeputeerde staten en de dagelijkse besturen» vervangen door: de dagelijkse besturen.
F
De artikelen 6, 7 en 8 vervallen.
G
In artikel 9, eerste lid, wordt de zinsnede «Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur kunnen» vervangen door: Het dagelijks bestuur kan.
H
In artikel 10 wordt de zinsnede «De provincie onderscheidenlijk de plusregio» vervangen door: Het openbaar lichaam.
I
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt de zinsnede «de provincie onderscheidenlijk de plusregio» vervangen door: het openbaar lichaam.
2. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede «provinciale onderscheidenlijk het» en telkens de zinsnede «onderscheidenlijk uit de verantwoordingsinformatie».
3. In het tweede lid vervalt de zinsnede «gedeputeerde staten onderscheidenlijk».
4. In het derde lid wordt de zinsnede «de provincie of van de plusregio» vervangen door: het openbaar lichaam.
J
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt de zinsnede »Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur verstrekken» vervangen door: Het dagelijks bestuur verstrekt.
2. In het tweede lid vervalt de zinsnede: «de in artikel 10, tweede lid, bedoelde» en wordt de zinsnede «de provincie onderscheidenlijk de plusregio» vervangen door: het openbaar lichaam.
K
In artikel 14, eerste lid, wordt de zinsnede «Gedeputeerde staten onderscheidenlijk het dagelijks bestuur verstrekken» vervangen door: Het dagelijks bestuur verstrekt.
L
De artikelen 22, 23, 25 en 26 vervallen.
De Wet personenvervoer 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 vervalt onderdeel b.
B
In de artikelen 14b, 26, eerste lid, en artikel 87, eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 20, tweede en derde lid,» telkens vervangen door: artikel 20, tweede, derde en vierde lid,.
C
Artikel 20 komt te luiden:
1. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer per trein is Onze Minister.
2. Bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor openbaar vervoer, anders dan openbaar vervoer per trein, zijn gedeputeerde staten.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in bij die maatregel aan te wijzen gebieden in afwijking van het tweede lid het dagelijks bestuur van een bij gemeenschappelijke regeling ingesteld openbaar lichaam bevoegd is tot het verlenen, wijzigen of intrekken van de in het tweede lid bedoelde concessies in dat gebied.
4. In afwijking van het eerste lid is het bestuur, bedoeld in het tweede of derde lid, bevoegd tot het verlenen, wijzigen of intrekken van concessies voor regionaal openbaar vervoer per trein voor de bij algemene maatregel van bestuur dan wel in overeenstemming met het betrokken bestuur bij besluit van Onze Minister aangewezen vervoersdiensten die de daarbij aangegeven stations verbinden.
D
Artikel 21 komt te luiden:
E
In de artikelen 30, vierde lid, 41, eerste lid, en 62, vierde lid, wordt «artikel 20, tweede lid,» vervangen door: artikel 20, tweede of derde lid,.
F
In artikel 61, tweede lid, wordt «artikel 20, derde lid» vervangen door: artikel 20, vierde lid.
G
In artikel 62 eerste, tweede en derde lid, wordt «het grondgebied van de plusregio» vervangen door: het krachtens artikel 20, derde lid aangewezen gebied.
H
Artikel 63a komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 61, eerste lid, kan een concessieverlener voor openbaar vervoer, anders dan per trein, in een krachtens artikel 20, derde lid, aangewezen gebied, dat de gemeenten Amsterdam, ’s-Gravenhage of Rotterdam omvat, een concessie verlenen zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, indien deze concessie wordt verleend aan een vervoerder waarop het openbaar lichaam als bedoeld artikel 20, derde lid, net als over haar eigen diensten zeggenschap uitoefent. Artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) 1370/2007 is van toepassing.
2. In afwijking van artikel 61, eerste lid, kan een concessieverlener voor openbaar vervoer, anders dan per trein, voor het gebied van de plusregio bedoeld in hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van de Wet afschaffing plusregio’s, dat de gemeente Utrecht omvatte, een concessie verlenen zonder dat daartoe een aanbesteding is gehouden, indien deze concessie wordt verleend aan een vervoerder waarop de concessieverlener net als over haar eigen diensten zeggenschap uitoefent. Artikel 5, tweede lid, van verordening (EG) 1370 /2007 is van toepassing.
I
Artikel 63b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a en b, wordt «de plusregio» vervangen door: de gebieden, bedoeld in artikel 63a, eerste en tweede lid,.
2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «het grondgebied van de plusregio» vervangen door: het gebied bedoeld in artikel 63a, eerste en tweede lid,.
G
In artikel 93a wordt «Het dagelijks bestuur van een plusregio als bedoeld in artikel 20, tweede en derde lid» vervangen door: Het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde en vierde lid.
H
Artikel 121 vervalt.
Artikel 16 van de Planwet verkeer en vervoer komt te luiden:
1. Het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000, stelt een regionaal verkeer- en vervoerplan vast, dat richting geeft aan de voor het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer aangewezen gebied te nemen beslissingen inzake verkeer en vervoer. Het bestuur neemt hierbij de essentiële onderdelen van het nationale verkeers- en vervoerplan in acht, evenals de essentiële onderdelen van het provinciale verkeers- en vervoerplan, voor zover die betrekking hebben op de bovenregionale samenhang.
2. Voor een openbaar lichaam als bedoeld in het eerste lid is de onderhavige wet van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat:
a. voor de toepassing van de artikelen 2, tweede lid, 12, 13, eerste lid, en 14 openbare lichamen als bedoeld in artikel 20, derde lid van de Wet personenvervoer 2000 gelijkgesteld worden met provincies;
b. voor de toepassing van artikel 3, derde lid, onderdeel b, na «provincies» ingevoegd wordt:,openbare lichamen;
c. het in artikel 5 bedoelde provinciale verkeers- en vervoerplan uitsluitend betrekking heeft op het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied voor zover daarin essentiële onderdelen van beleid zijn opgenomen die noodzakelijk zijn voor de bovenregionale samenhang en het bestuur van de provincie over deze onderdelen overleg heeft gevoerd met het bestuur van het openbaar lichaam;
d. in artikel 6, eerste lid, tweede volzin, na «provincies» ingevoegd wordt:, alsmede het bestuur van het in de provincie bestaand openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000;
e. de artikelen 8 en 10 niet van toepassing zijn.;
In artikel 28 van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit wordt de zinsnede «, een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat,» vervangen door: een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000,.
Artikel 1, onderdeel i, van de Wet Infrastructuurfonds komt te luiden:
een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000;.
Artikel 8.43, derde lid, van de Wet Luchtvaart komt te luiden:
3. Artikel 107 van de Provinciewet is niet van toepassing.
In artikel 1, eerste lid, van de wet van 24 april 1991 houdende regels met betrekking tot enkele specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten op het terrein van Verkeer en Waterstaat (Stb. 1991, 225) wordt de zinsnede «dan wel aan een plusregio als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen die de gemeente of gemeenten Amsterdam, Arnhem en Nijmegen, Eindhoven en Helmond, Enschede en Hengelo, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat,» vervangen door: dan wel aan een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000.
In de Wet milieubeheer vervalt paragraaf 4.5a.
De Wet bodembescherming wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 55i wordt de zinsnede «op grond van artikel 88, eerste of zevende lid,» vervangen door: op grond van artikel 88, eerste of vijfde lid,.
B
In artikel 87a, vierde lid, wordt de zinsnede «of krachtens het zevende lid,» vervangen door: of krachtens het vijfde lid,.
C
Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en vierde lid vervallen onder vernummering van het derde, vijfde, zesde en zevende lid tot tweede, derde, vierde en vijfde lid.
2. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
3. Onverminderd het tweede lid, treedt in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, de raad op in plaats van provinciale staten, treedt het college van burgemeester en wethouders op in plaats van gedeputeerde staten en treedt de burgemeester op in plaats van Onze commissaris in de provincie.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «vijfde lid» vervangen door: derde lid.
D
Artikel 95, vierde lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:
a. In gevallen als bedoeld in artikel 88, eerste en vijfde lid,: burgemeester en wethouders;.
Artikel 2 van de Wet op de Jeugdzorg komt te luiden:
Het provinciebestuur kan de bevoegdheden inzake de uitvoering van zijn taken in het kader van de jeugdzorg overdragen aan het bestuur van een openbaar lichaam dat is ingesteld bij een gemeenschappelijke regeling waaraan de gemeente Amsterdam, Rotterdam, onderscheidenlijk Den Haag deelneemt. Dat bestuur wordt voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met het provinciebestuur.
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2009 ingediende voorstel van wet houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2013, 32 271) tot wet is of wordt verheven en in werking treedt of is getreden, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, derde lid, vervalt.
B
Artikel 3 komt te luiden:
1. Op verzoek van burgemeester en wethouders van een of meer gemeenten kunnen gedeputeerde staten, indien een evenwichtige regionale verdeling van woonruimte dat naar hun oordeel vereist, een woningmarktregio aanwijzen waarin de in artikel 4 gegeven bevoegdheid uitsluitend met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen kan worden uitgeoefend.
2. Gebieden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek zijn van een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid uitgezonderd.
3. Indien de woningmarktregio in meer dan een provincie is gelegen, wordt de aanwijzing gegeven door gedeputeerde staten van de provincie waarin de meerderheid van de bevolking van de woningmarktregio woont, na overleg met gedeputeerde staten van de andere provincie of provincies.
4. Alvorens een aanwijzing te geven plegen gedeputeerde staten overleg met burgemeester en wethouders van de gemeenten in de woningmarktregio.
5. De gemeentelijke huisvestingsverordeningen die op het tijdstip waarop de aanwijzing wordt gegeven van kracht zijn, vervallen een jaar na dat tijdstip. Deze vervaltermijn treedt in de plaats van de termijnen waarop die verordeningen waren vervallen, indien geen aanwijzing zou zijn gegeven.
C
Artikel 6, tweede lid, komt te luiden:
2. Bij de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van een huisvestingsverordening stemmen burgemeester en wethouders deze af met burgemeester en wethouders van de overige gemeenten die deel uitmaken van de woningmarktregio waarin de gemeente is gelegen.
Indien het bij koninklijke boodschap van 23 december 2009 ingediende voorstel van wet houdende nieuwe regels met betrekking tot de verdeling van woonruimte en de samenstelling van de woonruimtevoorraad (Huisvestingswet 2013, 32 271) tot wet is of wordt verheven en die wet op hetzelfde moment in werking treedt als deze wet, wordt, onder vernummering van het tweede lid tot en met vijfde lid in artikel 47 van die wet een lid ingevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de huisvestingsverordeningen, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet. Op deze verordeningen is artikel XXIII van de Wet afschaffing plusregio’s van toepassing.
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begripsbepaling van «dagelijks bestuur» respectievelijk «wegbeheerder» komt te luiden:
dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000;
overheden, genoemd in de artikelen 15 tot en met 17 van de Wegenwet of, indien van toepassing, het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid van de Wet personenvervoer 2000 voor zover het wegbeheer aan het openbaar lichaam is overgedragen;
2. De begripsbepaling «plusregio» en de bijbehorende omschrijving vervallen.
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt de zinsnede «in het gebied van de plusregio» vervangen door: in het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied.
2. In het derde lid wordt «plusregio» vervangen door: in het krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 aangewezen gebied.
1. De gemeenten die deelnemen aan een gemeenschappelijke regeling waarbij een plusregio is ingesteld, dragen er zorg voor dat de desbetreffende gemeenschappelijke regeling binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt opgeheven met toepassing van de bepalingen die ingevolge artikel 9, eerste en tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen in de regeling zijn opgenomen.
2. In afwijking van het eerste lid kunnen de gemeenten de gemeenschappelijke regeling voortzetten. Zij brengen de regeling binnen een jaar na de datum van inwerkingtreding van deze wet in overeenstemming met de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van deze wet.
3. Paragraaf 3 en 5 van Hoofdstuk XI van de Wet gemeenschappelijke regelingen, zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op een gemeenschappelijke regeling waarbij een plusregio is ingesteld, zolang de regeling niet overeenkomstig het eerste of tweede lid is beëindigd of gewijzigd.
4. Bijlage 1 van de Algemene wet bestuursrecht zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing op besluiten van een plusregio die zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze wet.
1. De huisvestingsverordeningen, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Huisvestingswet, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet van kracht zijn in plusregio’s als bedoeld in artikel 104 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, blijven in de dienovereenkomstige gebieden van kracht tot het moment waarop de gemeenschappelijke regeling waarbij de plusregio is ingesteld, krachtens artikel XVII, eerste lid, is beëindigd met dien verstande dat de verordeningen uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van deze wet vervallen.
2. De vervaltermijn, bedoeld in het eerste lid, treedt in voorkomende gevallen in de plaats van de termijnen waarop de verordeningen zouden zijn vervallen, indien de plusregio zou hebben voortbestaan.
3. Gedurende de periode dat de huisvestingsverordeningen van kracht zijn, kan het algemeen bestuur van een voormalige plusregio deze wijzigen of intrekken.
1. De besluiten die op grond van artikel 107, eerste lid, van de Provinciewet, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, zijn genomen in verband met de overdracht van bevoegdheden inzake de uitvoering van de provinciale taken in het kader van de jeugdzorg blijven van kracht.
2. De termijn genoemd in artikel XXII, eerste en tweede lid, vangt voor de plusregio waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam onderscheidenlijk ’s-Gravenhage deel uitmaakt aan op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
1. Bijdragen, subsidies en uitkeringen die zijn verleend of verstrekt aan een plusregio op grond van:
a. artikel 28 van de Wet bereikbaarheid en mobiliteit;
b. artikel 1 van de wet van 24 april 1991 houdende regels met betrekking tot enkele specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten op het terrein van Verkeer en Waterstaat (Stb. 1991, 225);
c. artikel 3 Wet BDU verkeer en vervoer, of
d. artikel 8, tweede lid, onderdeel c, van de Wet Infrastructuurfonds,
zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, worden geacht te zijn verleend of verstrekt aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de plusregio is gelegen of, indien van toepassing, aan het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000. Gedeputeerde staten, respectievelijk het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000, treedt dienaangaande in de rechten en verplichtingen van de plusregio aan wie de bijdragen, subsidies en uitkeringen oorspronkelijk zijn verleend of verstrekt.
2. De gemeenten, bedoeld in artikel XXII, eerste lid, verstrekken, desgevraagd aan gedeputeerde staten en de dagelijkse besturen van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000, alle voor de uitoefening van de rechten en verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, benodigde inlichtingen.
3. De gemeenten, bedoeld in artikel XXII, eerste lid, verstrekken een overzicht van de verplichtingen en de bestuurlijke afspraken die met het oog op de gereserveerde bedragen, bedoeld in artikel 9 van de Wet BDU verkeer en vervoer, zijn aangegaan en dragen zorg voor de overdracht van deze gereserveerde bedragen aan gedeputeerde staten of, indien van toepassing, aan de dagelijkse besturen van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, Wet personenvervoer 2000.
4. De artikelen 9 tot en met 14 van de Wet BDU verkeer en vervoer zoals deze luidden op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkintreding van deze wet, blijven van toepassing op de voor inwerkingtreding van deze wet verstrekte uitkeringen, met dien verstande dat in artikel 11 telkens voor «plusregio» moet worden gelezen: provincie waarin de plusregio is gelegen of, indien van toepassing, openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000.
5. In afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Wet BDU verkeer en vervoer kan de verstrekking van de brede doeluitkering voor het uitkeringsjaar waarin deze wet in werking treedt, plaatsvinden in het jaar waarop de uitkering betrekking heeft.
Concessies die door de dagelijkse besturen van de plusregio’s zijn verleend op grond van artikel 20, tweede of derde lid, van de Wet personenvervoer 2000, zoals dit luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet, worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet geacht te zijn verleend door de krachtens artikel 20, tweede, derde of vierde lid, van de Wet personenvervoer 2000 bevoegde concessieverleners.
Regionale verkeer- en vervoerplannen die door de plusregio’s zijn vastgesteld op grond van artikel 16 van de Planwet verkeer en vervoer, zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet worden geacht te zijn vastgesteld door gedeputeerde staten of, indien van toepassing, door het dagelijks bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000.
Na de inwerkingtreding van deze wet:
a. berust het Besluit aanwijzing bevoegdgezaggemeenten Wet bodembescherming op artikel 88, vijfde lid, van de Wet bodembescherming;
b. berusten besluiten die genomen zijn op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze wet op artikel 20, vierde lid, van de Wet personenvervoer 2000.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,