Ontvangen 1 augustus 2013
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel V, wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 2:3.0d, eerste lid, onderdelen h en i, wordt vervangen door:
h. artikel 4:76a met betrekking tot het bieden van eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve en risicogebaseerde deelnemingscriteria;
i. artikel 4:76b, eerste en tweede lid, met betrekking tot het tijdig en efficiënt verlenen van haar diensten en het beschikken over mechanismen waarmee periodiek het kostenniveau, prijsniveau en serviceniveau en de efficiëntie van de door de afwikkelonderneming verleende diensten worden beoordeeld;
j. artikel 4:76c, eerste lid, met betrekking tot het hebben van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en standaarden;
k. artikel 4:76d, eerste lid, met betrekking tot het bieden aan een betaaldienstverlener van inzicht in financiële risico’s en kosten.
2. Artikel 2:3.0i, onderdelen f en g, wordt vervangen door:
f. artikel 4:76a met betrekking tot het bieden van eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve en risicogebaseerde deelnemingscriteria;
g. artikel 4:76b, eerste en tweede lid, met betrekking tot het tijdig en efficiënt verlenen van haar diensten en het beschikken over mechanismen waarmee periodiek het kostenniveau, prijsniveau en serviceniveau en de efficiëntie van de door de afwikkelonderneming verleende diensten worden beoordeeld;
h. artikel 4:76c, eerste lid, met betrekking tot het hebben van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en standaarden;
i. artikel 4:76d, eerste lid, met betrekking tot het bieden aan een betaaldienstverlener van inzicht in financiële risico’s en kosten,.
3. Artikel 2:3.0m, onderdelen h en i, wordt vervangen door:
h. artikel 4:76a met betrekking tot het bieden van eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve en risicogebaseerde deelnemingscriteria;
i. artikel 4:76b, eerste en tweede lid, met betrekking tot het tijdig en efficiënt verlenen van haar diensten en het beschikken over mechanismen waarmee periodiek het kostenniveau, prijsniveau en serviceniveau en de efficiëntie van de door de afwikkelonderneming verleende diensten worden beoordeeld;
j. artikel 4:76c, eerste lid, met betrekking tot het hebben van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en standaarden;
k. artikel 4:76d, eerste lid, met betrekking tot het bieden aan een betaaldienstverlener van inzicht in financiële risico’s en kosten.
B
In artikel I wordt na onderdeel HH een onderdeel ingevoegd, luidende:
HHa
Na artikel 3:14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3:14a
De artikelen 3:9 en 3:10 zijn van overeenkomstige toepassing op wisselinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
C
Artikel I, onderdeel NN, komt te luiden:
NN
In artikel 3:26 wordt «natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat» vervangen door: afwikkelondernemingen met zetel in een niet-aangewezen staat, natura-uitvaartverzekeraars met zetel in een niet-aangewezen staat en wisselinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat.
D
Artikel I, onderdeel PP, subonderdeel 1, komt te luiden:
1. In het eerste lid wordt «Een betaalinstelling» vervangen door «Een afwikkelonderneming, betaalinstelling», wordt «2:54i, derde lid,» vervangen door «2:54j, tweede lid,» en wordt na «ingevolge artikel» ingevoegd: 2:3.0b, derde lid,.
E
Artikel I, onderdeel SS, komt te luiden;
SS
Artikel 3:57 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Een bank met zetel in Nederland» vervangen door: Een afwikkelonderneming met zetel in Nederland die werkzaamheden verricht, gericht op salderen, een bank met zetel in Nederland.
2. In het tweede lid wordt na «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voor» ingevoegd: afwikkelondernemingen.
3. In het derde lid wordt «uitgedrukt in een toetsingsvermogen» vervangen door: uitgedrukt in een minimaal aan te houden toetsingsvermogen.
4. In het zevende lid wordt «beleggingsonderneming, clearinginstelling of bank» vervangen door: afwikkelonderneming, bank, beleggingsonderneming of clearinginstelling.
F
Artikel I, onderdeel WW, wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanhef komt te luiden: Na artikel 3:73 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:.
2. Na artikel 3:73a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3:73b
1. Een afwikkelonderneming draagt zorg voor het effectief verlenen van haar diensten.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
G
In artikel I wordt na onderdeel WW een onderdeel ingevoegd, luidende:
WWa
Aan artikel 3:74b wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Een wisselinstelling met zetel in Nederland die naast wisseltransacties andere werkzaamheden verricht, voert een afzonderlijke boekhouding voor wisseltransacties.
H
In artikel I wordt na onderdeel XX een onderdeel ingevoegd, luidende:
XXa
Na artikel 3:87 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3:87a
De artikelen 3:71 en 3:74b, derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing op wisselinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
I
Artikel I, onderdeel YY, wordt als volgt gewijzigd:
1. «Artikel 3:87a» wordt vervangen door: Artikel 3:87b.
2. In artikel 3:87b (nieuw), eerste lid, wordt «Artikel 3:73a is» vervangen door: De artikelen 3:73a en 3:73b zijn.
J
In artikel I wordt na onderdeel AAA een onderdeel ingevoegd, luidende:
AAAa
In artikel 3:95, eerste lid, wordt, onder verlettering van de onderdelen a tot en met e tot b tot en met f, een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. afwikkelonderneming;.
K
In artikel I wordt na onderdeel JJJ een onderdeel ingevoegd, luidende:
JJJa
Na afdeling 3.5.6 wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Afdeling 3.5.6A
Beleggingsbeginselen en beleggingsbeleid van afwikkelondernemingen
Artikel 3:267.0a
1. Een afwikkelonderneming met zetel in Nederland houdt haar activa en die van haar deelnemers aan op basis van een prudent beleggingsbeleid.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
L
In artikel I wordt na onderdeel QQQ een onderdeel ingevoegd, luidende:
QQQa
Na artikel 4:9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4:9a
1. Er is een informatiesysteem inzake beroepskwalificaties, beheerd door Onze Minister. Dit systeem bevat een systematisch geordende verzameling van gegevens met betrekking tot de vakbekwaamheid van werknemers en andere natuurlijke personen als bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, en de door hen op grond van het derde lid van dat artikel behaalde beroepskwalificaties, erkende beroepskwalificaties of afgelegde examens.
2. Het informatiesysteem heeft tot doel aan erkende exameninstituten als bedoeld in artikel 4:9, derde lid, tweede volzin, en aan Onze Minister, gegevens te verstrekken ten behoeve van de uitvoering van de krachtens artikel 4:9, derde en vierde lid, gestelde regels.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het informatiesysteem. De bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels hebben in ieder geval betrekking op de in het systeem op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens.
M
Artikel I, onderdeel CCCC wordt als volgt gewijzigd:
1. De opschriften van de voorgestelde artikelen 4:76a en 4:76b worden vervangen door «Artikel 4:76b», onderscheidenlijk «Artikel 4:76d».
2. Na het opschrift van Afdeling 4.3.4A wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4:76a
1. Een afwikkelonderneming biedt eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve, risicogebaseerde en openbaar gemaakte deelnemingscriteria.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het eerste lid.
3. Na artikel 4:76b (nieuw) wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4:76c
1. Een afwikkelonderneming maakt gebruik van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en -standaarden ter ondersteuning van een efficiënte dienstverlening, of bevordert het gebruik daarvan.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste lid.
N
In artikel I wordt na onderdeel IIII een onderdeel ingevoegd, luidende:
IIIIa
In artikel 5:39, tweede lid, wordt na «wordt verstaan» ingevoegd: en kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de bepaling van een shortpositie als bedoeld in dit lid.
O
Artikel I, onderdeel JJJJ, wordt vervangen door twee onderdelen, luidende:
JJJJ
Artikel 5:46 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «artikel 8 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap» vervangen door: artikel 282, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2. In het derde lid, aanhef, wordt «5:38, derde lid» vervangen door «5:38, vierde lid» en wordt «5:39, tweede lid» vervangen door: 5:39, derde lid.
JJJJa
Na artikel 5:46 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 5:46a
De verplichtingen, bedoeld in de artikelen 5:38, derde lid, en 5:39, tweede lid, zijn niet van toepassing op:
a. transacties die in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel k, van Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PbEU 2012, L 86) worden verricht door personen die voldoen aan de in dat artikel genoemde voorwaarden;
b. personen als bedoeld in artikel 17, vierde lid, van de in onderdeel a genoemde verordening die voldoen aan de in dat artikel genoemde voorwaarden;
c. personen als bedoeld in artikel 5:46, eerste lid.
P
In artikel VII, onderdeel A, komt het voorgestelde artikel 1a, onderdeel b, onder 2°, te luiden:
2° de titels III, IV en V van verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201).
Q
Artikel VII, onderdeel D, onder 1, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van subonderdeel 3° tot subonderdeel 5° worden twee subonderdelen ingevoegd, luidende:
3°. In de alfabetische rangschikking van de toezichtcategorieën worden twee toezichtcategorieën ingevoegd, luidende:
Afwikkelondernemingen, betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen |
0,1% |
a. Afwikkelondernemingen waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in de artikelen 2:3.0b, 2:3.0g en 2:3.0l van de Wft. b. Betaaldienstverleners waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:3a, eerste lid of artikel 2:3e, eerste lid, van de Wft. c. Elektronischgeldinstelling waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 2:10a van de Wft. |
artikel 2:3.0b Wft artikel 2:3.0g Wft artikel 2:3.0l Wft artikel 2:3a, eerste lid, Wft artikel 2:3e, eerste lid, Wft artikel 2:10a Wft |
Provisie-inkomsten |
Centrale tegenpartijen |
0,3% |
Tegenpartij waaraan een vergunning is verleend als bedoeld in artikel 14 van Verordening (EU) Nr. 648/2012 (EMIR-verordening). |
artikel 14 van Verordening (EU) Nr. 648/2012 (EMIR-verordening). |
Omzet: De aan de hand van de artikelen 41, 42 en 43 van Verordening (EU) Nr. 648/2012 (EMIR-verordening) te bepalen waarde van het geheel aan middelen dat de centrale tegenpartij aanhoudt ter dekking van de risico’s die zij loopt. |
4°. De toezichtcategorie «Betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen» vervalt.
2. Subonderdeel 5° (nieuw) komt te luiden:
5°. De procentuele aandelen behorende bij de navolgende toezichtcategorieën worden vervangen door de daarbij vermelde percentages:
Aanbieders van krediet |
: |
2,5% |
Accountantsorganisaties |
: |
10,9% |
Adviseurs en bemiddelaars |
: |
20,2% |
Banken en clearinginstellingen |
: |
16,5% |
Beleggingsinstellingen en aanbieders van beleggingsobjecten |
: |
12,4% |
Beleggingsondernemingen niet voor eigen rekening, exclusief exploitanten van een MTF |
: |
3,0% |
Beleggingsondernemingen voor eigen rekening |
: |
0,4% |
Effectenuitgevende instellingen: markt |
: |
4,9% |
Effectenuitgevende instellingen: verslaggeving |
: |
8,4% |
Financiële infrastructuur: marktexploitanten en exploitanten van een MTF |
: |
2,0% |
Pensioenfondsen en premiepensioeninstellingen |
: |
4,1% |
Verzekeraars: Leven- en pensioen |
: |
12,1% |
Verzekeraars: Schade |
: |
2,2% |
R
In artikel XII worden na onderdeel C twee onderdelen ingevoegd, luidende:
Ca
In artikel 53, eerste lid, wordt «23 en 24 van deze wet» vervangen door: 23, 24 en 24b van deze wet.
Cb
In artikel 54, eerste lid, wordt «24 en 24a van deze wet» vervangen door: 24, 24a en 24b van deze wet.
S
Artikel XIV, onderdeel A, komt te luiden:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel c komt te luiden:
c. uiteindelijk belanghebbende: de natuurlijke persoon die:
1°. een belang houdt van meer dan 25 procent in het kapitaal van een rechtspersoon;
2°. meer dan 25 procent van de stemrechten kan uitoefenen in de algemene vergadering van een rechtspersoon;
3°. feitelijk zeggenschap kan uitoefenen in een rechtspersoon;
4°. begunstigde van 25 procent of meer van het vermogen van een rechtspersoon of een trust is; of
5°. een bijzondere zeggenschap heeft over 25 procent of meer van het vermogen van een rechtspersoon of een trust;
tenzij die rechtspersoon een vennootschap is die is onderworpen aan openbaarmakingvereisten als bedoeld in Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/334/EG van de Raad (PbEU 2004, L 390) of aan voorschriften van een internationale organisatie die gelijkwaardig zijn aan die richtlijn;
2. Onderdeel d wordt als volgt gewijzigd:
a. Subonderdeel 1 komt te luiden:
1°. het zijn van bestuurder of vennoot van een rechtspersoon of vennootschap in opdracht van een rechtspersoon, vennootschap of natuurlijke persoon die niet tot dezelfde groep behoort als degene die bestuurder of vennoot is;.
b. In subonderdeel 2 vervalt «als waarvan het trustkantoor deel uitmaakt» en wordt «tot dezelfde groep behorende» vervangen door: tot dezelfde groep als die rechtspersoon of vennootschap behorende.
c. In subonderdeel 4 wordt «een, niet tot dezelfde groep als waarvan het trustkantoor deel uitmaakt behorende» vervangen door: een niet tot dezelfde groep behorende.
d. In subonderdeel 5 wordt «een vennootschap, die tot dezelfde groep behoort als waarvan het trustkantoor deel uit maakt» vervangen door: een vennootschap die tot dezelfde groep behoort als degene die gebruik maakt van de vennootschap.
T
Artikel XIV, onderdeel D, subonderdeel 1, komt te luiden:
1. In de aanhef wordt na «begrepen» ingevoegd «regels omtrent het al dan niet op verzoek verstrekken van gegevens door trustkantoren, alsmede» en wordt «, zodanig dat» vervangen door: alsmede die ertoe strekken dat.
U
Artikel XVI, onderdeel A, komt te luiden:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
1. In subonderdeel 1 wordt «die ingevolge artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, van die wet geregistreerd is» vervangen door:, niet zijnde een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap waarvoor op grond van artikel 2:11, tweede lid, of artikel 2:16, vierde lid, van die wet geen vergunning tot uitoefening van het bedrijf van bank vereist is;.
2. Subonderdeel 2 komt te luiden:
2°. degene die, geen bank zijnde, in hoofdzaak zijn bedrijf maakt van het verrichten van een of meer van de werkzaamheden die zijn opgenomen onder punt 2, 3, 5, 6, 9, 10 en 12 van Bijlage I van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (herschikking) (PbEU 2006, L 177);.
V
In artikel XVI wordt na onderdeel B een onderdeel ingevoegd, luidende:
Ba
Artikel 5, eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
1. In subonderdeel 2 wordt «met zetel in Nederland» vervangen door: waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste of tweede lid, van de Wet toezicht trustkantoren is verleend.
2. In subonderdeel 4 wordt «een instelling als bedoeld onder 2°» vervangen door: een instelling als bedoeld onder 1° of 3°.
W
Aan artikel XVI worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
E
In de artikelen 26 en 27 wordt «de artikelen 2, 3, eerste tot en met derde en zevende lid,» tot en met «34 en 35 van deze wet» telkens vervangen door «de artikelen 2, 2a, eerste en tweede lid, 3, eerste tot en met vijfde, zevende en achtste lid, 4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, derde lid, tweede volzin, en vierde lid, 5, eerste, tweede en vierde lid, 6, tweede lid, 7, tweede lid, 8, eerste tot en met vijfde lid, 9, eerste lid, 10, tweede lid, 11, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, tweede lid, 23, eerste tot en met derde lid, 32, 33, 34, en 35 en 38, eerste, tweede en vierde lid, van deze wet» en wordt de punt aan het eind van het eerste lid telkens vervangen door:, alsmede ter zake van het geen gevolg geven dan wel niet tijdig of onvolledig gevolg geven aan een krachtens artikel 32 gegeven aanwijzing.
F
Artikel 32 komt te luiden:
Artikel 32
Indien een instelling niet voldoet aan haar verplichtingen op grond van de artikelen 2, 2a, eerste en tweede lid, 3, eerste tot en met vijfde, zevende en achtste lid, 4, eerste lid, tweede lid, tweede volzin, derde lid, tweede volzin, en vierde lid, 5, eerste, tweede en vierde lid, 6, tweede lid, 7, tweede lid, 8, eerste tot en met vijfde lid, 9, eerste lid, 10, tweede lid, 11, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, tweede lid, 23, eerste tot en met derde lid, 32, 33, 34, 35 en 38, eerste, tweede en vierde lid, van deze wet, artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, het bepaalde in Verordening (EG) nr. 2006/1781 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler (PbEU 2010, L 345) en het bepaalde in Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Europese Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap (PbEU 2010, L 302), kan de op grond van artikel 24, eerste lid, aangewezen persoon door middel van het geven van een aanwijzing de instelling verplichten binnen een door de op grond van artikel 24, eerste lid, aangewezen persoon gestelde termijn een bepaalde gedragslijn te volgen.
X
Na artikel XIX wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XIXa
Artikel 1, onder 2°, van de Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
1. In de zinsnede met betrekking tot de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme wordt «de artikelen 2, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste en derde lid, 8, 16, 17, tweede lid, 23 eerste en tweede lid, 33 en 34» vervangen door: de artikelen 2, 2a, eerste en tweede lid, 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, eerste, tweede en vierde lid, 8, 9, eerste lid, 16, 17, tweede lid, 23, eerste tot en met derde lid, 32, 33, 34, en 38, eerste, tweede en vierde lid.
2. In de zinsnede met betrekking tot de Wet toezicht trustkantoren wordt «de artikelen 2, eerste en derde tot en met vijfde lid,» vervangen door: de artikelen 2, eerste, tweede en derde lid, 2a,.
ALGEMEEN
§ 1. Inleiding
Deze nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wijzigingswet financiële markten 2014 bevat zowel enkele inhoudelijke wijzigingen als ook technische, niet-inhoudelijke wijzigingen van de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Wet bekostiging financieel toezicht (Wbft), alsmede enige andere wetten.
§ 2. Inhoud nota van wijziging
Ten aanzien van de inhoudelijke onderwerpen uit deze nota van wijziging wordt hierna een nadere toelichting gegeven.
a. vakbekwaamheid
De nota van wijziging voorziet in de introductie van een informatiesysteem inzake beroepskwalificaties voor de vakbekwaamheid van werknemers en natuurlijke personen als bedoeld in artikel 4:9 Wft. Het informatiesysteem houdt verband met de nieuwe regels die per 1 januari 2014 gaan gelden en in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft worden opgenomen.
b. afwikkelondernemingen
In de voorgestelde regeling inzake het toezicht op afwikkelondernemingen wordt een aantal wijzigingen aangebracht.
De eerste wijziging is dat door middel van een toevoeging in artikel 3:57 is bepaald dat ook afwikkelondernemingen aan solvabiliteitsvoorschriften dienen te voldoen. De toevoeging is beperkt tot afwikkelondernemingen die werkzaamheden verrichten die gericht zijn op salderen. Het zou te ver gaan deze uitbreiding ook te laten gelden voor de andere twee typen afwikkelonderneming (namelijk zij verzoeken om goedkeuring van betaalopdrachten doorzenden en zij die die verzoeken goedkeuren): voor afwikkelondernemingen die deze afwikkeldiensten is de financiële soliditeit minder van belang dan voor afwikkelondernemingen wier werkzaamheden bestaan uit salderen. Met deze uitbreiding wordt uitwerking gegeven aan Principle for Financial Market Infrastructure (hierna: PFMI) 15. In het algemene gedeelte van de memorie van toelichting op het wetsvoorstel is reeds ingegaan op de PFMI’s. Artikel 3:57 is algemeen geformuleerd: bepaald is slechts dat de in het eerste lid genoemde financiële ondernemingen beschikken over voldoende solvabiliteit. PFMI 15 bepaalt dat een financiële-marktinfrastructuur («FMI») zijn algemene risico’s in kaart dient te brengen, te bewaken en te beheersen en te beschikken over een voldoende, met vermogen gefinancierd liquiditeitssaldo ter dekking van mogelijke algemene bedrijfsverliezen opdat zij haar activiteiten en diensten zonder onderbreking van de continuïteit kan voortzetten indien deze verliezen zich voordoen. Voorts bepaalt PFMI 15 dat het liquiditeitssaldo te allen tijde voldoende dient te zijn om herstel of een gecontroleerde afbouw van kritieke activiteiten en diensten te waarborgen. Door de toevoeging van «afwikkelondernemingen» in het tweede lid van artikel 3:57 kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de berekening van de minimumomvang van de solvabiliteit, de samenstelling van de solvabiliteit en de waardering van de vermogensbestanddelen die tot de solvabiliteit kunnen worden gerekend.
De tweede en derde wijziging met betrekking tot afwikkelondernemingen betreffen het effectief en efficiënt verlenen van diensten. In dit verband wordt gewezen op PFMI 21. Deze PFMI bepaalt dat een FMI op effectieve en efficiënte wijze voldoet aan de eisen van haar deelnemers en die van de door haar bediende markt. In de nadere uitwerking die het Committee on Payments and Settlement Systems (CPSS) en het technical comittee of the International Ogranization of Securities Commissions (IOSCO) hieraan geven, wordt onderscheid gemaakt tussen efficiëntie en effectiviteit.1 Van de gelegenheid wordt gebruik gemaakt om in te gaan op dit onderscheid. Een afwikkelonderneming is effectief onder andere wanneer zij op een betrouwbare wijze binnen een redelijke termijn daadwerkelijk aan haar verplichtingen voldoet. Efficiëntie heeft daarentegen meer in het algemeen betrekking op het gebruik van middelen door afwikkelondernemingen en hun deelnemers voor het uitvoeren van hun functies. Efficiënte afwikkelondernemingen dragen bij aan goed functionerende financiële markten. Een inefficiënt werkende afwikkelonderneming kan de financiële activiteit en de marktstructuur verstoren, wat niet alleen gevolgen heeft voor de deelnemers maar ook voor klanten van deelnemers. Deze verstoringen kunnen leiden tot een lager niveau van de algehele efficiëntie en veiligheid en oplopende risico’s binnen het bredere financiële systeem. Bij het maken van keuzes over de inrichting en functie van het systeem dienen afwikkelondernemingen het instellen van verantwoord risicobeheer te laten prevaleren boven andere overwegingen.
In overleg met de toezichthouders is ervoor gekozen het toezicht op effectiviteit op te dragen aan DNB (artikel 3:73b) en het toezicht op efficiëntie aan de AFM (in het oorspronkelijke wetsvoorstel 4:76a, dat als gevolg van de thans voorliggende nota van wijziging wordt vernummerd tot 4:76b). De reden daarvoor is dat de vraag of een afwikkelonderneming daadwerkelijk aan haar contractuele verplichtingen voldoet een prudentiële kwestie is. In dit verband wordt eraan herinnerd dat het prudentieel toezicht tevens is gericht op – zoals geformuleerd in artikel 1:24 in dit wetsvoorstel – de stabiliteit van het financiële stelsel. Daarom is het DNB die hierop toeziet. De vraag of een afwikkelonderneming dat ook op een efficiënte wijze doet is daarentegen een kwestie die op het terrein van het gedragstoezicht ligt. Het toezicht daarop is daarom opgedragen aan de AFM.
De vierde wijziging met betrekking tot afwikkelondernemingen betreft de toevoeging van een artikel op het terrein van gedragstoezicht waarin wordt bepaald dat een afwikkelonderneming eerlijke en vrije toegang tot haar diensten en systemen op basis van objectieve, risicogebaseerde en openbaar gemaakte deelnemingscriteria biedt. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan PFMI 18, dat officieus vertaald, hetzelfde is geformuleerd.
De vijfde wijziging is dat wordt bepaald dat een afwikkelonderneming gebruik maakt van internationaal aanvaarde communicatieprocedures en -standaarden ter ondersteuning van efficiënte dienstverlening, of het gebruik daarvan bevordert. Dit is een uitwerking van PFMI 22.
De laatste wijziging met betrekking tot afwikkelondernemingen heeft betrekking op de vvgb-regeling. Per abuis is verzuimd die regeling, die al van toepassing is op bijvoorbeeld banken en verzekeraars, van toepassing te verklaren op afwikkelondernemingen. Dit verzuim wordt door middel van deze nota van wijziging hersteld. De vvgb-regeling heeft tot doel ervoor te zorgen dat financiële ondernemingen (deels) worden overgenomen door andere ondernemingen die solide zijn en waaraan betrouwbare en geschikte personen leiding geven. Wanneer die regeling niet van toepassing is op afwikkelondernemingen, is dus niet verzekerd dat slechts solide ondernemingen met betrouwbare en geschikte beleidsbepalers een deelneming kunnen krijgen in afwikkelondernemingen. Het gaat bij afwikkelondernemingen om ondernemingen die een rol spelen bij de stabiliteit van het financiële stelsel, en dat is een belang waarvan de bescherming de overheid zich dient aan te trekken. Direct gevolg van deze wijziging is dat niet iedereen een belang kan nemen in een afwikkelonderneming, wat de stabiliteit van het financiële stelsel vergroot.
c. bekostiging EMIR toezicht
De voorgestelde wijziging betreft een nadere precisering van het oorspronkelijke voorstel om het door DNB uit te oefenen toezicht op onder meer de naleving van EMIR (European Market Infrastructure Regulation) buiten de reikwijdte van de Wbft toezicht te houden. Dit aangezien het toezicht wordt afgestemd binnen het Europees stelsel van centrale banken. Die afstemming blijft evenwel beperkt tot het toezicht op «central counterparties», welke beperking niet uit de tekst van het oorspronkelijke voorstel is op te maken. Daarin wordt alsnog voorzien. DNB en de AFM zien toe op de naleving van EMIR en houden toezicht op afwikkelondernemingen. Via de Wbft worden de daarmee gepaard gaande kosten doorberekend aan onder toezicht staande partijen, waarbij voor DNB een uitzonderingsbepaling geldt (zie onderdeel P). Voor de doorberekening van kosten door de AFM is een aanpassing van bijlage II van de Wbft vereist. In deze bijlage is vastgelegd voor hoeveel procent een toezichtcategorie bijdraagt in de financiering van het toezicht.
d. wisselinstellingen
Door middel van de Wijzigingswet financiële markten 2012 is uitvoering gegeven aan het voornemen om de nog resterende categorieën van geldtransacties, zoals bedoeld onder de Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt), onder te brengen in de Wft. Deze omzetting heeft op beleidsarme wijze plaatsgevonden, waarbij het begrip «wisselinstelling» is geïntroduceerd ter vervanging van het begrip «geldtransactiekantoor». Gebleken is dat de omzetting van Wgt naar Wft niet volledig is geweest. Waar geconstateerd is dat benodigde bepalingen ten aanzien wisselinstellingen nog niet waren opgenomen in de Wft, wordt middels onderhavig wijzigingsvoorstel beoogd op eveneens beleidsarme wijze alsnog te voorzien in de ontbrekende bepalingen. Dit wijzigingsvoorstel behelst het van overeenkomstige toepassing verklaren van de artikelen 3:9, 3:10, 3:17 en 3:18 van de Wft op wisselinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat, een verplichting tot het voeren van een afzonderlijke boekhouding voor wisselactiviteiten, alsmede enkele technische wijzigingen.
e. aanpassing reikwijdte meldplicht shortposities
Vanaf 1 juli 2013 geldt er een meldingsplicht voor partijen die over een shortpositie beschikken wanneer deze shortpositie uitgedrukt in het percentage van het kapitaal een wettelijke drempelwaarde bereikt, overschrijdt of onderschrijdt. Deze verplichting is opgenomen in de artikelen 5:38, derde lid, en 5:39, tweede lid, van de Wft en is per amendement ingevoerd (Kamerstukken II 2011/12, 32 014, nr. 34). Het betrof een amendement op de Wet van 15 november 2012 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007 (Stb. 2012, 588). Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van die wet is aangegeven dat de uitzonderingen op de meldingsplicht bij aandelen ook zullen gelden voor de meldingsplicht bij een short positie en dat hiertoe artikel 5:46 van de wet zou worden aangepast (Kamerstukken I 2012/13, 32 014, C).
De reden voor de uitzonderingen op de meldingsplicht is de specifieke rol die bepaalde partijen vervullen, waarbij een meldingsplicht tot disproportionele effecten kan leiden. Daarom wordt er een nieuw artikel 5:46a ingevoegd. Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 5:46, eerste en tweede lid, van de wet en strekt er toe transacties in verband met de activiteiten van marketmakers uit te zonderen van de meldingsplicht. Activiteiten van marketmakers spelen een rol bij het verzekeren van de liquiditeit van de markten. Marketmakers dienen een shortpositie in te kunnen nemen om deze rol te kunnen vervullen. Het opleggen van meldingsvereisten aan dergelijke activiteiten kan het vermogen van marketmakers om de liquiditeit te verzekeren ernstig beperken en kan een aanmerkelijk ongunstig effect hebben op de efficiëntie van de markten.
Bij het formuleren van de uitzondering op de meldingsplicht voor marketmakers is aangesloten bij Verordening (EU) nr. 236/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 betreffende short selling en bepaalde aspecten van kredietverzuimswaps (PbEU 2012, L 86) (short selling verordening). In die verordening is namelijk bepaald dat de meldingsplicht niet van toepassing is op transacties die in verband met activiteiten van marketmakers worden verricht. Deze transacties worden met het nieuwe artikel 5:46a ook uitgezonderd van de meldingsplicht van een bruto short positie. Daarnaast komt er, in lijn met de verordening, een uitzondering voor personen die een bruto short positie innemen ten behoeve van stabilisatie van een financieel instrument, uiteraard mits deze aan de bijbehorende eisen voldoen. Tot slot wordt de bestaande uitzondering in artikel 5:46, eerste lid, op de meldingsplicht bij aandelen voor clearinginstellingen, afwikkelinstanties en nationale centrale banken doorgetrokken naar de meldingsplicht voor bruto short posities.
Uiteraard verandert de voorgestelde wijziging niets aan de meldingsplicht voor shortposities voor transacties die niet ook al in de short selling verordening zijn uitgezonderd of worden uitgevoerd door partijen zoals clearinginstellingen. Een partij die over een short positie beschikt die een drempelwaarde bereikt, onder- of overschrijdt, moet deze (in lijn met het amendement) melden, tenzij wordt voldaan aan de specifieke voorwaarden in artikel 5:46 en 5:46a van de wet.
f. overige wijzigingen
Naast de hierboven beschreven onderwerpen, bevat deze nota van wijziging ook een aantal meer technische wijzigingen. Voor een toelichting bij die wijzigingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
§ 3. Administratieve lasten en nalevingkosten
Hierna zal inzicht worden gegeven in de gevolgen voor de administratieve lasten en nalevingskosten voor zover relevant bij de verschillende onderwerpen uit deze nota van wijziging.
a. vakbekwaamheid
De regeldrukgevolgen van de voorgestelde wijzigingen in het kader van vakbekwaamheid worden nog verder in kaart gebracht en zullen in de nadere uitwerking worden meegenomen. De voorgestelde wijzigingen in het kader van vakbekwaamheid hebben geen regeldrukgevolgen. De precieze omvang van eventuele administratieve lasten en nalevingskosten ten aanzien van de wijzigingen die verband houden met de introductie van een informatiesysteem hangt af van nadere uitwerking bij algemene maatregel van bestuur. De eventueel optredende administratieve lasten en nalevingskosten zullen dan ook voor zover nodig in de betreffende algemene maatregel van bestuur nader worden omschreven.
b. afwikkelondernemingen
De administratieve lasten gemoeid met het aanvragen van een verklaring van geen bezwaar zijn 12.500 euro. Voor deze berekening is uitgegaan van het feit dat er ongeveer 10 afwikkelondernemingen zijn in Nederland, waarvan er ieder jaar gemiddeld 2 een aanvraag zullen indienen om een verklaring van geen bezwaar te krijgen. De totale jaarlijkse administratieve lasten worden geraamd op 25.000 euro per jaar voor de hele sector.
c. wisselinstellingen
De verplichtingen die ingevolge de in artikel I, onderdelen B, C, G en H, voorgestelde wijzigingen opgelegd zullen worden aan wisselinstellingen, leiden niet tot extra administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten. Onder het regime van de Wgt golden reeds soortgelijke verplichtingen voor geldtransactiekantoren, ongeacht waar de zetel van de betreffende instelling zich bevond. De Wgt is vervangen door bepalingen omtrent wisselinstellingen in de Wft, waarbij gekozen is voor beleidsarme omzetting waardoor er geen sprake is van veranderingen in de regeldrukeffecten.
d. overige wijzigingen
De overige wijzigingen in deze nota van wijziging brengen geen gevolgen voor de administratieve lasten en nalevingskosten met zich mee.
ARTIKELSGEWIJS
A en M
Het wetsvoorstel beoogt direct wettelijk toezicht op afwikkelondernemingen in te voeren door internationaal aanvaarde standaarden van toepassing te verklaren. Deze standaarden zijn de zogeheten Principles for Financial Market Infrastructures (PFMI) van de Bank for International Settlements. Bij nader inzien bleek dat niet alle principles die van toepassing zouden moeten zijn op afwikkelondernemingen ook daadwerkelijk in het wetsvoorstel waren opgenomen. Het betrof PFMI 18 («Access and participation requirements») en PFMI 22 («Communication procedures and standards»). Deze principles zijn alsnog «omgezet» in Nederlandse regels. Het betreft voorschriften op de naleving waarop de Autoriteit Financiële Markten toeziet. Daarom zijn zij opgenomen in het Deel Gedragstoezicht van de Wft. Deze wijziging is opgenomen in onderdeel M. De wijzigingen in onderdeel A houden hiermee verband; zij betreffen louter verwijzingen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat deze wijziging niet met zich meebrengt dat de bijzin aan het slot van het eerste lid van artikel 2:3.0i vervalt («met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met c in de genoemde artikelen voor «een afwikkelonderneming met zetel in Nederland» telkens wordt gelezen «het in Nederland gelegen bijkantoor van een afwikkelonderneming met zetel in een niet-aangewezen staat» en dat voor de toepassing van onderdeel d voor «bank met zetel in een staat die geen lidstaat is» wordt gelezen: afwikkelonderneming met zetel in een niet-aangewezen staat»). Deze bijzin wordt dus in het wetsvoorstel gehandhaafd.
B en C
Door middel van de Wijzigingswet financiële markten 2012 en de Wijzigingswet financiële markten 2013 is bepaald dat de artikelen 3:9, 3:10, 3:17 en 3:18 Wft van toepassing zijn op wisselinstellingen met zetel in Nederland en zijn de genoemde artikelen ingevolge de artikelen 3:12a en 3:24a Wft van overeenkomstige toepassing verklaard op wisselinstellingen met zetel in een aangewezen staat. Analoog aan deze regeling, dienen de artikelen 3:9, 3:10, 3:17 en 3:18 van overeenkomstige toepassing te worden verklaard op wisselinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat, hetgeen bij eerdere gelegenheden verzuimd is. Met de onderhavige wijziging wordt alsnog voorzien in het van overeenkomstige toepassing verklaren van de artikelen 3:9, 3:10, 3:17 en 3:18 op wisselinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat die hun bedrijf uitoefenen vanuit in Nederland gelegen bijkantoren.
D
In artikel 3:29 Wft wordt ten aanzien van wisselinstellingen met zetel in Nederland verwezen naar artikel 2:54i, derde lid, Wft. Deze verwijzing is niet correct; verwezen moet worden naar artikel 2:54j, tweede lid, Wft. Onderhavige wijziging strekt tot verbetering van de verwijzing.
E
Artikel 3:57 Wft bevat solvabiliteitsvoorschriften. Het artikel wordt op twee manieren gewijzigd. De eerste wijziging betreft de vervanging van de zinsnede «uitgedrukt in een toetsingsvermogen» door «uitgedrukt in een minimaal aan te houden toetsingsvermogen». Deze wijziging was reeds opgenomen in het oorspronkelijke wetsvoorstel. In de thans voorliggende nota van wijziging wordt de wijziging van artikel 3:57 integraal opgenomen; daarom maakt ook deze wijziging deel uit van deze nota van wijziging.
Met de tweede wijziging wordt de kring van financiële ondernemingen waarop artikel 3:57 van toepassing is, uitgebreid met afwikkelondernemingen. Dit gebeurt in het eerste, tweede, en zevende lid. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan PFMI 15. In het algemene gedeelte van deze toelichting is hierop reeds nader ingegaan.
F
Artikel 3:73b Wft bevat het voorschrift dat een afwikkelonderneming zorg draagt voor het effectief verlenen van haar diensten. In het algemene gedeelte van deze toelichting is hierop reeds nader ingegaan. De wijziging dient te worden bezien in samenhang met de invoering van een artikel in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen, in het oorspronkelijke voorstel van wet genummerd 4:76a, en als gevolg van deze nota van wijziging genummerd 4:76b. Dat artikel heeft betrekking op efficiëntie. Ook op dat artikel, in het bijzonder het onderscheid tussen effectief en efficiënt, is ingegaan in het algemene gedeelte van de toelichting op deze nota van wijziging.
G
Ten tijde van de Wgt golden diverse verplichtingen inzake boekhouding en rapportage voor geldtransactiekantoren. Door middel van de Wijzigingswet financiële markten 2012 zijn de bepalingen ten aanzien van geldtransactiekantoren opgenomen in de Wft. Door middel van diezelfde wijzigingswet is de verplichting met betrekking tot het verstrekken van een jaarrekening en een jaarverslag opgenomen in de Wft. Verzuimd is echter om tevens een bepaling op te nemen die verplicht tot het voeren van een afzonderlijke boekhouding voor wisseltransacties indien een wisselinstelling naast wisseltransacties andere werkzaamheden verricht. Met onderhavige wijziging wordt alsnog voorzien in een verplichting tot het voeren van een afzonderlijke boekhouding voor wisseltransacties indien de betreffende wisselinstelling nog andere werkzaamheden verricht.
H
De verplichtingen ten aanzien van het verstrekken van een jaarrekening en jaarverslag (zoals opgenomen in artikel 3:71 Wft), alsmede de verplichting van het houden van een afzonderlijk boekhouding voor wisseltransacties wanneer een wisselinstelling naast wisseltransacties nog andere werkzaamheden verricht (zoals opgenomen in het voorgestelde nieuwe derde lid van artikel 3:74b Wft), dienen van overeenkomstige toepassing te worden verklaard op wisselinstellingen met zetel in een niet-aangewezen staat. Bij eerdere gelegenheid is verzuimd een dergelijke bepaling op te nemen in de Wft. Met onderhavige wijziging wordt deze lacune alsnog ingevuld.
I
Deze wijziging betreft een vernummering van het nieuw voorgestelde artikel in artikel I, onderdeel YY, tot artikel 3:87b teneinde het invoegen van een nieuw artikel 3:87a inzake wisselinstellingen mogelijk te maken.
J
De wijziging van artikel 3:95 heeft tot gevolg dat de regeling inzake de verklaring van geen bezwaar ook van toepassing wordt op afwikkelondernemingen. Voor de toelichting bij dit onderdeel wordt verwezen naar de algemene toelichting op dit punt.
K
Met artikel 3:267.0a wordt uitwerking gegeven aan PFMI 16. Deze PFMI betreft de beheersing van beleggings- en bewaargevingsrisico’s en bepaalt dat een FMI haar eigen vermogen en dat van haar deelnemers veilig dient te stellen en het risico van verlies daarop en vertraagde toegang daartoe dient te minimaliseren. Voorts bepaalt deze PFMI dat een FMI dient te beleggen in instrumenten met de laagst mogelijke krediet-, markt- en liquiditeitsrisico’s. In artikel 3:267.0a wordt dit algemeen verwoord, namelijk dat een afwikkelonderneming haar activa en die van haar deelnemers aanhoudt op basis van een prudent beleggingsbeleid. Deze norm zal worden uitgewerkt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
L
Dit onderdeel voorziet in de introductie van een informatiesysteem betreffende beroepskwalificaties voor de vakbekwaamheid van werknemers en natuurlijke personen als bedoeld in artikel 4:9 Wft. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de financiële dienstverlener zorg dient te dragen voor de vakbekwaamheid van zijn werknemers en andere personen die zich onder zijn verantwoordelijkheid rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten aan consumenten en cliënten. Vanaf 1 januari 2014 zal de invulling van deze norm wijzigen. Per 1 januari zullen namelijk nieuwe vakbekwaamheidregels in werking treden, welke zijn opgenomen in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo). In de artikelen 7 en 8 van het BGfo is bepaald dat alle personen die zich binnen de financiële onderneming bezighouden met het adviseren van consumenten of cliënten met betrekking tot de in die artikelen genoemde onderwerpen hun vakbekwaamheid door middel van een diploma dienen aan te tonen. Naast het behalen van een diploma dienen deze personen in het kader van permanente educatie (PE) periodiek (één keer in de 36 maanden) een examen met goed gevolg af te leggen om aan te tonen dat ze nog steeds over de benodigde (actuele) vakkennis beschikken. Een persoon die hier niet aan voldoet wordt geacht niet meer vakbekwaam te zijn en mag derhalve geen klanten meer adviseren tot hij of zij alsnog het PE-examen behaalt.
Het initiële diploma is opgebouwd uit verschillende modules. Voor elke module dient een examen te worden afgelegd, dit zijn de zogenaamde initiële examens. Aan een kandidaat die de initiële examens voor alle benodigde modules met goed gevolg heeft afgelegd wordt het diploma verstrekt. Er kunnen verschillende diploma’s worden behaald. Er bestaat overlap tussen de aan de verschillende diploma’s ten grondslag liggende modules. Zo dient voor het diploma Vermogen de module Vermogen te worden behaald. Deze module is ook verplicht voor het diploma Pensioen. Deze module hoeft dan niet nogmaals te worden behaald. Nadat eenmaal een diploma is behaald start de PE-cyclus. Zoals hierboven al genoemd dient het PE-examen één keer in de 36 maanden te worden behaald. De regels met betrekking tot het behalen van een diploma en het periodiek afleggen van PE-examens zijn vastgelegd in het BGfo.
Voor zowel de examinering van de initiële examens als de PE-examens zal een centrale examenbank met examenvragen worden ontwikkeld. Uit verschillende onderzoeken van de AFM is namelijk gebleken dat de kwaliteit van advisering nog onvoldoende is.2 De afgelopen jaren is ook gebleken dat het geven van passend advies aan de consument van essentieel belang is. Het is van belang dat het advies van een constant en voldoende hoog niveau is. Om in de toekomst te borgen dat de kwaliteit van advies van dit niveau is, is er voor gekozen examinering te uniformeren en een centrale examenbank te introduceren. Daarnaast is er voor gekozen dat de bij erkende exameninstituten af te leggen examens alleen via de centrale examenbank kunnen worden afgenomen. Dit garandeert ook dat alle afgenomen examens van hetzelfde niveau zijn.
De functie is van deze centrale examenbank is tweeledig. In de eerste plaats zal de examenbank alle examenvragen bevatten. In de tweede plaats zal de examenbank ook voor de examinering zelf worden gebruikt: de examens zullen voortaan binnen de geautomatiseerde omgeving van de examenbank worden afgelegd, met gebruikmaking van de in de examenbank aanwezige examenvragen. Kandidaten krijgen daartoe bij het exameninstituut waar zij examen doen, toegang tot de centrale examenbank om het examen af te leggen. De examenbank importeert op dat moment de voor het af te leggen examen relevante gegevens uit het informatiesysteem. Na afloop van het examen worden de gegevens met betrekking tot het zojuist afgelegde examen weer doorgeleid naar het informatiesysteem, waarin alle gegevens met betrekking tot de kandidaat worden bijgehouden en bewaard. Deze gegevens blijven niet in de examendatabank bewaard; daarin worden op permanente basis alleen de examenvragen en de afgelegde examens opgeslagen.
Voor een efficiënte werking van de centrale examenbank is het nodig dat gegevens met betrekking tot beroepskwalificaties en behaalde examens worden opgeslagen in het informatiesysteem. Zo geeft bijvoorbeeld het exameninstituut waar het laatste examen is behaald het diploma af aan de kandidaat. Een examen kan immers bij verschillende exameninstituten worden afgelegd. Het is daarom van belang dat het informatiesysteem alle gegevens bevat die nodig zijn om vast te stellen of tot afgifte van een diploma kan worden overgegaan. Een ander voorbeeld is dat een exameninstituut in geval een kandidaat een PE-examen wil gaan afleggen, moet kunnen beoordelen of de kandidaat wel in aanmerking komt voor een PE-examen. Immers indien een kandidaat niet binnen 36 maanden een PE-examen met goed gevolg aflegt, dient deze een bijzonder examen af te leggen dat in zekere zin het karakter heeft van een inhaalexamen waarin de actualiteiten sinds het laatste afgelegde examen worden getoetst. Het is derhalve voor een efficiënte werking van de centrale examenbank nodig dat exameninstituten de beschikking hebben over gegevens met betrekking tot de door een kandidaat afgelegde examens en behaalde beroepskwalificaties. Dit maakt een koppeling van de centrale examenbank met het informatiesysteem noodzakelijk.
Bij de verwerking van persoonsgegevens speelt artikel 10 van de Grondwet een belangrijke rol. Volgens het eerste lid van dat artikel heeft een ieder, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer. Dit omvat ook de bescherming van persoonsgegevens. Hier wordt gevolg aan gegeven door bij wet het informatiesysteem in te stellen en het doel van het informatiesysteem vast te stellen. Daarnaast worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over het informatiesysteem. Daarbij worden in ieder geval bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de in het systeem op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens. Daarbij zullen de regels zoals genoemd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) in acht worden genomen. De Minister van Financiën zal daarbij de verantwoordelijke zijn in de zin van Wbp. Daarnaast zal een persoon wiens gegevens zijn bewaard in het informatiesysteem alle rechten hebben die hem zijn toegekend op grond van de artikelen 33 e.v. Wbp.
Voor het verwerken van persoonsgegevens is een grondslag als bedoeld in artikel 8 Wbp vereist. Op basis van onderdeel f van artikel 8 dient er sprake te zijn van een gerechtvaardigd belang. Dit is het geval, aangezien in het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk het noodzakelijk is dat de verschillende exameninstituten bepaalde gegevens kunnen raadplegen ter uitvoering van de regels als bedoeld in het derde lid van artikel 4:9. Zonder het informatiesysteem zou dit niet mogelijk zijn. Hierboven zijn reeds verschillende voorbeelden hiervan genoemd. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met artikel 9 Wbp waarin bepaald is dat persoonsgegevens alleen verwerkt mogen worden voor de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. Het tweede lid bepaalt daarom voor welk doel gegevens verwerkt mogen worden. Onze Minister en erkende exameninstituten zijn derhalve gehouden zich aan deze bepaling te houden. Daarnaast worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de in het systeem op te nemen gegevens. De gegevensvertrekking kan derhalve alleen op deze gegevens betrekking hebben. Hiervoor zullen technische voorzieningen worden gemaakt die ervoor zullen zorgen dan alleen die gegevens worden verstrekt.
Zoals hierboven al aangegeven zal voor de examinering van de examens door middel van de centrale examenbank tijdelijk gegevens uit het informatiesysteem worden geïmporteerd in de examenbank. Daarnaast zullen de afgelegde examens in een aparte omgeving van de examenbank worden bewaard, die alleen toegankelijk is via het informatiesysteem. Uiteraard zullen ook met betrekking tot deze tijdelijke gegevensverwerking en de opslag van de afgelegde examens de in de Wbp neergelegde regels in acht worden genomen. Hiertoe zullen op grond van artikel 4:9, derde lid, van de wet, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld.
De ontwikkeling en het (feitelijk) beheer van de centrale examenbank en het informatiesysteem zal aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) worden uitbesteed. Hiertoe zal een dienstverleningsovereenkomst worden gesloten. DUO zal tevens de bewerker zijn in de zin van artikel 14 van de Wbp en in dat kader zal een bewerkersovereenkomst worden gesloten. DUO beheert nu reeds omvangrijke individuele databestanden en beschikt daarmee over de noodzakelijke ervaring, deskundigheid en infrastructuur om het informatiesysteem te kunnen beheren. Daarbij zal ook worden gekeken naar de ervaringen van DUO bij de vormgeving van een informatiesysteem dat op grond van artikel 47 Wet inburgering reeds in het kader van inburgeringsexamens is ontwikkeld. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zullen op grond van het derde lid regels worden gesteld met betrekking tot het beheer. In de bewerkersovereenkomst zullen zoals bedoeld in artikel 14 Wbp waarborgen worden opgenomen ten aanzien van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de te verrichten gegevensverwerking. Het gaat daarbij om de persoonsgegevens te beschermen tegen verlies of onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau gelet op de risico’s die de verwerking en de aard van de te beschermen gegevens met zich brengen. Bij het beheer gaat het onder meer om de verwerking van de in het informatiesysteem opgenomen gegevens (het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, verstrekken, verspreiden, ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, afschermen en vernietigen van gegevens) en het treffen van technische en organisatorische maatregelen om de persoonsgegevens te beschermen tegen verlies en onrechtmatige verwerking.
Binnen de organisatie van DUO dient de beheertaak met betrekking tot het informatiesysteem gescheiden te worden van de uitvoering van de andere wettelijke taken van DUO. Een heldere afbakening tussen enerzijds het operationele beheerbeleid over het informatiesysteem en anderzijds het gebruik van de gegevens uit dit systeem is uit een oogpunt van privacybescherming van wezenlijk belang. De scheiding van beheer en gebruik heeft betrekking op het adequaat regelen van de afscherming van individuele gegevens in het informatiesysteem (beheer) en van het gebruik daarvan. Het betreft in feite verbodsbepalingen voor gebruik van het informatiesysteem voor niet bij wet vastgestelde taken.
Het doel van het informatiesysteem is in het tweede lid geregeld. Het informatiesysteem heeft tot doel het verstrekken van gegevens aan erkende exameninstituten die bij de uitvoering van de regels met betrekking tot vakbekwaamheid zijn betrokken en over de opgenomen gegevens moeten kunnen beschikken. Het informatiesysteem wordt door DUO ontwikkeld om een effectieve en efficiënte uitvoering van deze regels mogelijk te maken door het uitwisselen van informatie tussen de beheerder en exameninstituten. Zoals hierboven al genoemd mogen de gegevens alleen worden verwerkt voor het doel waarvoor ze zijn verkregen. Hiertoe zullen processen door DUO worden ingericht om dit te kunnen waarborgen. Het informatiesysteem zal geen bijzondere persoonsgegevens bevatten in de zin van paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van de Wbp. Het informatiesysteem zal zoals hierboven al toegelicht alleen worden ingezet om gegevens met betrekking beroepskwalificaties en afgelegde examens te bewaren en om deze gegevens te kunnen raadplegen.
Op grond van het tweede lid kunnen ook gegevens die van belang zijn voor de uitvoering van de in de derde en vierde lid van artikel 4:9 gestelde regels, aan de Minister van Financiën worden verstrekt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om gegevens die nodig zijn om de werking van de regels te kunnen evalueren en tussentijds te kunnen monitoren. Het informatiesysteem bevat voorts gegevens die van belang kunnen zijn voor de doorberekening aan personen en exameninstituten van kosten die verband houden met de uitvoering van regels met betrekking tot vakbekwaamheid. Hierbij kan men denken aan gegevens over het aantal examens dat in een jaar is afgelegd.
Het derde lid regelt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over het informatiesysteem. Daarbij worden in ieder geval bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot de in het systeem op te nemen gegevens en de verwerking van die gegevens. Zoals hierboven al eerder genoemd zal dit uiteraard geschieden overeenkomstig de Wbp.
De bewaarde gegevens in het informatiesysteem zullen op een later moment worden gebruikt voor een diplomaregister. Het diplomaregister moet nog worden opgezet, naar verwachting zal dit in 2014 in gang worden gezet met beoogde inwerkingtreding op 1 januari 2015. Het wettelijk kader rondom het register zal waarschijnlijk in de wijzigingswet financiële markten 2015 worden opgenomen. In het register kan worden nagegaan of de persoon in kwestie de juiste diploma’s bezit en derhalve over de vereiste vakbekwaamheid beschikt. Bij de ontwikkeling van het diplomaregister zal naar verwachting aansluiting worden gezocht bij het diplomaregister dat reeds in gebruik is door DUO. Bij de inrichting van het register zal rekening worden gehouden met de regelgeving met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens en ingegaan worden op vragen zoals welke persoonsgegevens mogen worden bewaard, wie toegang heeft tot de gegevens, waarvoor de gegevens worden gebruikt en hoe de gegevens zijn beveiligd. Vooralsnog zal echter worden gestart met het opzetten van de centrale examenbank en het informatiesysteem.
M
Artikel 4:76a geeft uitwerking aan PFMI 18. Deze PFMI bepaalt dat een FMI objectieve, op risico gebaseerde en openbaar gemaakte toegangscriteria dient te hanteren, die een eerlijke en open toegang mogelijk maken. De deelnamecriteria dienen gericht te zijn op veiligheid en efficiëntie van zowel de afwikkelonderneming als de markt waarin het opereert, en zijn toegesneden op de specifieke risiso’s.
Artikel 4:76b geeft uitwerking aan PFMI 22. Deze PFMI bepaalt dat een FMI gebruik dient te maken van of ten minste te voldoen aan toepasselijke, internationaal gangbare communicatieprocedures en -normen ter bevordering van efficiënte betalingen, clearing, afwikkeling en administratie. Het voorschrift past in de combinatie van voorschriften waarvan de naleving leidt tot een sterke en uitgebalanceerde benadering van interoperabiliteit. Klanten van een afwikkelonderneming moeten met de afwikkelonderneming kunnen communiceren op een snelle, betrouwbare en accurate wijze. Goede communicatieprocedures en -standaarden kunnen van handmatige handelingen terugdringen, en daardoor risico’s en kosten terugdringen, alsmede efficiëntie vergroten en markttoegang vergroten. Communicatieprocedures voorzien onder andere in een regels tussen systemen om berichten uit te wisselen waardoor het aantal fouten wordt verminderd. Communicatiestandaarden hebben betrekking op onder andere de formats waarmee berichten worden verzonden.
Zowel artikel 4:76a als artikel 4:76b bevat een voorschrift dat zich bevindt op het terrein van het gedragstoezicht, reden waarom het voorschrift is opgenomen in het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen.
N en O
Zoals aangegeven in de algemene toelichting wordt er een nieuw artikel 5:46a aan de Wft toegevoegd naar aanleiding van een amendement op de Wet van 15 november 2012 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Wet giraal effectenverkeer en het Burgerlijk Wetboek naar aanleiding van het advies van de Monitoring Commissie Corporate Governance Code van 30 mei 2007 (Stb. 2012, 588).
Naast deze wijziging worden er enkele wijzigingen van meer technische aard voorgesteld. Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte een technische verschrijving in het oorspronkelijke artikel I, onderdeel JJJJ, vierde lid, het huidige artikel I, onderdeel JJJJ, tweede lid, dat artikel 5:46 wijzigt. De te vervangen zinsnedes zijn namelijk niet opgenomen in onderdeel b en c van het derde lid van artikel 5:46, maar in de aanhef van het derde lid van dit artikel.
De wijziging van artikel 5:39, tweede lid, van de Wft sluit aan bij delegatiegrondslag die in artikel 5:38, derde lid, van de Wft is opgenomen. Door deze grondslag kunnen er regels gesteld worden met betrekking tot de definitie van een shortpositie met betrekking tot aandelen en met betrekking tot de berekening daarvan. Dit is zowel van belang bij een bruto shortpositie ten opzichte van de aandelen, hetgeen in artikel 5:38, derde lid, van de Wft is geregeld, als met betrekking tot het kapitaal, hetgeen in artikel 5:39, tweede lid, van de Wft is geregeld.
P
Artikel 1a bevat het voorstel om de kosten van het door DNB uit te oefenen toezicht op onder meer de naleving van EMIR (verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PbEU 2012, L 201)) buiten de reikwijdte van de Wbft te houden. Dit omdat DNB bedoeld toezicht mede zou vervullen in de hoedanigheid van onderdeel van het ESCB en ook afstemt binnen dat stelsel. Het toezicht op de naleving van EMIR door partijen wordt anders dan door central counterparties (CCP’s), zoals verzekeraars en banken, echter niet afgestemd binnen het ESCB. Bijgevolg dienen de kosten van het toezicht op partijen niet zijnde CCP’s wel onder de reikwijdte van de Wbft te vallen. Vandaar het voorstel om in artikel 1a de verwijzing naar EMIR te beperken tot de titels III, IV en V van die verordening. Het voorstel leidt niet tot een wijziging van de procentuele aandelen die zijn vastgelegd in Bijlage II van de Wbft.
Q
In Bijlage II van de Wbft is vastgelegd voor hoeveel procent een toezichtcategorie bijdraagt in de financiering van het totaal aan de sector door te berekenen bedrag aan toezichtkosten. Voorgesteld wordt deze percentages mede aan te passen vanwege het toezicht op afwikkelondernemingen en EMIR-verordening. Het hier bedoelde toezicht wordt zowel door DNB als door de AFM uitgevoerd, waarbij DNB dat toezicht deels mede uitoefent in de hoedanigheid van onderdeel van het ESCB. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wijzigingswet financiële markten 2014, is ten aanzien van artikel VII, onderdeel A, aangegeven waarom het aanbeveling verdient om de toezichttaken die mede worden uitgeoefend vanwege het ESCB niet onder de reikwijdte van de Wbft te laten vallen. De met die taken verband houdende kosten zullen door de centrale bank zelf worden gefinancierd. Daarentegen zal de AFM de kosten vanwege het toezicht op afwikkelondernemingen en de EMIR-verordening wel integraal doorberekenen aan onder toezicht staande partijen. Zodoende slaat het navolgende deel van de toelichting enkel op de AFM.
Toezicht op afwikkelondernemingen
In het wetsvoorstel worden afwikkelondernemingen onder de werking van de Wft gebracht. Bijgevolg komen zij onder toezicht te staan van de AFM (en van DNB). Gelet op het karakter van dat toezicht wordt voorgesteld afwikkelondernemingen deel uit te laten maken van de toezichtcategorie «Betaalinstellingen en elektronischgeldinstellingen». De benaming van die categorie en de beschrijving van de personen die daar deel van uitmaken, worden hierop aangepast. De toename van de toezichtkosten als gevolg van het toezicht op afwikkelondernemingen is dermate klein dat het geen gevolgen heeft voor de in bijlage II van de Wbft vastgelegde procentuele aandelen in de financiering van de AFM.
EMIR-verordening
De verordening biedt de AFM de mogelijkheid inzicht te krijgen in de risico’s en posities die partijen in OTC-derivatenhandel uit hebben staan. Daarbij houdt de AFM toezicht op financiële en op niet-financiële partijen. Van deze partijen dienen de central counterparties over een specifiek daartoe afgegeven vergunning te beschikken. Zij worden ondergebracht in de nieuwe toezichtcategorie «Centrale tegenpartijen». Voor het overige delen alle andere toezichtcategorieën naar rato van hun procentuele aandelen bij in de financiering van deze toezichttaak.
R
Met de inwerkingtreding van de Wet op het accountantsberoep op 1 januari 2013 is in de Wet toezicht accountantsorganisaties artikel 24b geïntroduceerd. Op grond hiervan mag een accountantsorganisatie die wettelijke controles verricht bij een organisatie van openbaar belang naast controlediensten geen andere werkzaamheden voor die organisatie verrichten. In de toelichting bij het amendement Plasterk c.s.3 waarbij dit verbod is ingevoerd staat dat werkzaamheden waarvoor de opdracht reeds voorafgaand aan de inwerkingtreding is gegeven nog kunnen worden uitgevoerd tot 2 jaar na de inwerkingtreding van de Wet op het accountantsberoep. Het in artikel 24b neergelegde verbod dient hetzelfde doel als de in artikelen 23 en 24 van de Wet toezicht accountantsorganisaties neergelegde verboden, namelijk het versterken van de onafhankelijkheid van de externe accountant die de wettelijke controle van een organisatie van openbaar belang uitvoert. De handhaving van de artikelen 23 en 24 is neergelegd in artikelen 53, eerste lid, en artikel 54, eerste lid, van dezelfde wet. Met het oog op de handhaving van artikel 24b is het wenselijk om ook dit artikel toe te voegen aan de artikelen 53, eerste lid, en 54, eerste lid.
S
In artikel 1, onderdeel d, wordt het begrip dienst gedefinieerd, ter afbakening van de werkzaamheden die vallen onder de vergunningplicht van de Wet toezicht trustkantoren. Het begrip dienst is onderdeel van de definitie van het begrip trustkantoor in onderdeel a. Zodoende kan het gebruik van de term trustkantoor in de definitie van dienst leiden tot verwarring, nu het lijkt alsof daarmee de definitie van trustkantoor indirect naar zichzelf verwijst. Om dit te vermijden wordt de term trustkantoor geschrapt uit de definitie van dienst in onderdeel d. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.
T
Artikel 10 bevat de grondslag voor het stellen van regels aan trustkantoren met het oog op een integere bedrijfsvoering. In die regels worden trustkantoren ondermeer verplicht desgevraagd inlichtingen te verstrekken over (voormalige) personeelsleden aan een ander trustkantoor of financiële instelling. Voor alle duidelijkheid wordt met de onderhavige wijziging de bevoegdheid tot het stellen van regels ter zake geëxpliciteerd in deze grondslag.
U
In onderdeel U wordt een wijziging van artikel 1, onderdeel a, onder 2°, ingevoegd. De wijziging strekt ertoe de reikwijdte van de Wwft nader af te stemmen op de derde witwasrichtlijn4. Thans wordt in dit onderdeel verwezen naar de definitie van financiële instelling in de Wet op het financieel toezicht. Die definitie ziet echter mede op «het verwerven of houden van deelnemingen», hetgeen buiten de reikwijdte van de derde witwasrichtlijn valt. Om die reden wordt de verwijzing naar die definitie vervangen door de inhoud van die definitie, onder weglaten van het bedoelde element. Ook is de verwijzing naar bepaalde punten van bijlage I bij de herziene richtlijn banken5 niet overgenomen uit die definitie, nu de daar bedoelde werkzaamheden reeds zijn benoemd in andere subonderdelen van artikel 1, onderdeel a, van de Wwft: punt 4 overlapt met subonderdeel 20, de punten 7, 8 en 11 overlappen met subonderdeel 6, en punt 15 overlapt met subonderdeel 22.
V
In artikel 5, eerste lid, van de Wwft is geregeld dat het verplichte cliëntenonderzoek onder voorwaarden door een derde kan worden uitgevoerd. In onderdeel a zijn de categorieën derden aangewezen die daarvoor in aanmerking komen. Daarbij is telkens als vereiste opgenomen dat de derde zijn zetel in Nederland of een andere lidstaat van de Europese Unie heeft, met uitzondering van trustkantoren waarvoor een zetel in Nederland is vereist. Echter, de vergunningplicht in de Wet toezicht trustkantoren (Wtt) is per 1 juli 2012 uitgebreid tot het met zetel buiten Nederland verrichten van trustdiensten naar Nederland. In aansluiting daarbij wordt in subonderdeel 2 het vereiste van een zetel in Nederland vervangen door het vereiste van een vergunning op grond van de Wtt.
In subonderdeel 4 is geregeld dat de derde zijn zetel ook kan hebben in een andere staat indien deze daartoe door de Minister van Financiën is aangewezen. Daarbij is ten onrechte verwezen naar subonderdeel 2 (trustkantoren), terwijl juist verwezen moest worden naar subonderdelen 1 (financiële instellingen) en 3 (juridische dienstverleners). Dit wordt hersteld met de wijziging in het nieuwe onderdeel Ba.
W
Toezichthouders kunnen thans een aanwijzing geven aan instellingen in geval van overtreding van de voorschriften inzake de melding van ongebruikelijke transacties en de opleiding van personeel. In de toezichtpraktijk is gebleken dat het instrument van de aanwijzing ook ten aanzien van andere voorschriften van nut kan zijn. De wijziging van artikel 32 strekt ertoe de mogelijkheid tot het geven van een aanwijzing uit te breiden tot alle voorschriften waarvan overtreding bedreigd wordt met een boete. Door een verwijzing naar artikel 32 op te nemen in de artikelen 26 en 27 kan ook voor het niet naleven van een aanwijzing een boete of een last onder dwangsom worden opgelegd.
X
De wijziging van de Wet op de economische delicten strekt tot strafbaarstelling van overtreding van de voorschriften die bij wetswijziging van 1 januari 2013 (Stb. 2012, 686) zijn opgenomen in de Wwft. Die voorschriften liggen op het terrein van het verplichte cliëntenonderzoek en de meldingsplicht inzake ongebruikelijke transacties. De wijziging van de Wet op de economische delicten strekt voorts tot strafbaarstelling van overtreding van de vergunningplicht die per 1 juli 2012 (Stb. 2011, 610) is ingevoerd in de Wet toezicht trustkantoren. Die vergunningplicht geldt voor het als trustkantoor werkzaam zijn door middel van het verrichten van diensten naar Nederland.
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem