Vastgesteld 28 juni 2013
De vaste commissie voor Financiën belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid.
Inhoudsopgave |
blz. |
|
---|---|---|
• |
Inleiding |
1 |
• |
Toezicht op afwikkelondernemingen |
2 |
• |
Financiële stabiliteit |
8 |
• |
Algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners |
13 |
• |
Financiële verslaggeving |
21 |
• |
Vermogensscheiding beleggingsinstellingen en icbe’s |
22 |
• |
Bankspaardeposito’s eigen woning |
22 |
• |
Overige wijzigingen |
24 |
• |
Overig |
24 |
• |
Artikelsgewijze toelichting |
25 |
Inleiding
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Wijzigingswet financiële markten 2014. Naar de mening van deze leden bevat de voorliggende wetswijziging een aantal noodzakelijke verbeteringen in het publiekrechtelijke toezicht op de zorgplicht voor financiële dienstverleners, het toezicht op afwikkelondernemingen alsmede de verankering van de kapitaalbuffer voor systeemrelevante banken. In de nasleep van de financiële crisis in 2008 zijn goede stappen gezet in de verbetering van de financiële regelgeving menen de leden van de PvdA-fractie. Ondanks deze stappen voorwaarts is voor deze leden duidelijk dat de verbetering van financiële wet- en regelgeving een continuproces is, gelet op de dynamiek van de ontwikkelingen in de sector zelf alsook de ontwikkelingen in Europees verband bij de verdere ontwikkeling van een toezichthoudend kader en resolutiemechanisme voor banken. De leden van de PvdA-fractie ondersteunen het voorliggende wetgevingspakket, maar willen op enkele specifieke punten wel vragen om een nadere toelichting of verheldering van de zijde van de regering.
De leden van de fractie van de SP hebben met belangstelling kennisgenomen van de wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enkele ander wetten.
De leden van de CDA- fractie hebben kennisgenomen van de wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten (Wijzigingswet financiële markten 2014).
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben voornamelijk vragen over de algemene zorgplicht, de systeemrelevantiebuffer en het toezicht op afwikkelondernemingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij hebben nog een aantal vragen.
Toezicht op afwikkelondernemingen
De leden van de VVD-fractie willen allereerst weten wat de regering verstaat onder «afwikkelondernemingen»? Kan de regering toelichten welke bedrijven en instellingen onder de Wft (Wet op het financieel toezicht) afwikkelondernemingen vallen en welke ondernemingen niet en wat daarvan de reden is? Waarom gaat het onderdeel afwikkelondernemingen uitsluitend over betaalsystemen en waarom valt het interbancaire betaalproduct niet onder deze wet? Waarom worden telecombedrijven uitgesloten van de Wft-afwikkelondernemingen? Kan de regering aangeven of ook andere onderdelen van de keten van het betalingsverkeer zijn uitgesloten van de Wft afwikkelondernemingen? Kan de regering vertellen of de Wft afwikkelondernemingen ook geldt voor Equens, Currence, Ideal en GSN? De leden van de VVD-fractie merken op dat de in de afgelopen maanden is gebleken dat voor de keten van het betalingsverkeer het cruciaal is dat de interne netwerken en systemen van banken op orde zijn. Banken zijn daar natuurlijk primair eerst zelf voor verantwoordelijk. De leden van de VVD-fractie vragen zich echter wel af waarom interne netwerken en systemen van banken voor het betalingsverkeer (zoals internetbankieren) niet onder het toezicht vallen in het kader van de Wft afwikkelondernemingen? Vallen deze onder een ander toezichtregime?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de versie van het wetsvoorstel die voor consultatie heeft voorgelegen het toezicht ook wordt uitgeoefend op de ondernemingen die betaalproducten aanbieden. De ontvangen reacties op dit punt hebben aanleiding gegeven tot heroverweging. Voorlopig worden deze ondernemingen niet onder toezicht gesteld. Kan de regering aangeven welke beweegredenen ten grondslag hebben gelegen aan dit besluit? De leden van de VVD-fractie lezen verder dat bij een andere gelegenheid zal worden bezien of het wenselijk is ook deze ondernemingen onder toezicht te plaatsen. Kan de regering aangeven op welk moment deze afweging wordt gemaakt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat op 29 september 2009 bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel afwikkeldiensten is ingediend. Kan de regering toelichten wat de verschillen zijn tussen het voorliggend wetsvoorstel en het oorspronkelijke wetsvoorstel? Waarom heeft de regering gekozen voor de term «afwikkelondernemingen» en niet voor «afwikkeldiensten»? De leden van de VVD-fractie lezen verder dat de voorgangers van de minister van Financien hadden besloten om het oorspronkelijke wetsvoorstel op te schorten, totdat duidelijk zou zijn in hoeverre de door de Europese Commissie aangekondigde communautaire regels het wetsvoorstel overbodig zouden maken. Die duidelijkheid is er inmiddels. Op 4 juli 2012 is de EMIR-verordening gepubliceerd. Kan de regering aangeven in hoeverre het voorliggend wetsvoorstel aansluit op de EMIR-verordening?
De leden van de VVD-fractie lezen dat EMIR en de Central Securities Depository Regulation beogen de tekortkomingen met betrekking tot de systemen voor afwikkeling van transacties in financiële instrumenten te verhelpen. In de richtlijn betaaldiensten zijn afwikkeldiensten expliciet vrijgesteld. Kan de regering vertellen waarom de Europese Commissie tot deze afweging is gekomen? Deze leden lezen verder dat gelet op het aandeel girale betalingen in de Nederlandse markt en de risico’s die zich kunnen voordoen bij de afwikkeling van die betalingen, op nationaal niveau een andere afweging wordt gemaakt. Genoemde leden constateren dat Nederland aanvullende regelgeving stelt ten aanzien van de Europese richtlijnen. Kan de regering toelichten of dit de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven aantast omdat zij aan meer regels moet voldoen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat met de thans in dit wetsvoorstel opgenomen bepalingen het toezicht op de afwikkelondernemingen wettelijk wordt verankerd. Het huidige toezicht is vrijwillig. Zij vragen zich af hoe het huidige toezicht tot op heden heeft gefunctioneerd en of het functioneren van het toezicht onder andere aanleiding is geweest om het toezicht op afwikkelondernemingen wettelijk vast te leggen?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de invoering van toezicht op afwikkelondernemingen bevorderlijk kan zijn voor de positie van afwikkelondernemingen met zetel in Nederland. Het achterwege blijven van wetgeving op dit punt in Nederland kan in de praktijk een belemmering vormen voor de internationale ontplooiing van Nederlandse afwikkelondernemingen. Het ontbreken van wettelijk toezicht betekent een mindere waarborg van hun soliditeit. Genoemde leden willen van de regering weten hoe het toezicht in andere Europese lidstaten geregeld is? Kan de regering aangeven of het toezicht daar ook wettelijk is verankerd? Zij lezen verder dat het ontbreken van toezicht een negatief effect heeft op het vestigingsklimaat voor financiële ondernemingen. Kan de regering dit nader duiden?
De leden van de VVD-fractie lezen dat een onderneming pas vergunningplichtig is indien hij in het voorgaande kalenderjaar afwikkeldiensten heeft verleend ten aanzien van een aantal in Nederland verrichte betalingstransacties dat groter is dan een aantal dat bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld. Degene die begint met de uitoefening van het bedrijf van afwikkelonderneming, behoeft in het eerste jaar nog geen vergunning te hebben. Kan de regering toelichten waarom gekozen is voor deze structuur? Deze leden lezen verder dat wanneer hij over een kalenderjaar de drempel heeft overschreden, hij in het jaar daarop wel vergunningplichtig is. Teneinde te voorkomen dat hij van het ene tijdstip op het andere vergunningplichtig is terwijl hij nog niet in de gelegenheid is geweest een vergunning aan te vragen, en a fortiori DNB nog op een dergelijke aanvraag heeft kunnen beslissen, is bepaald dat DNB een ontheffing kan verlenen voor een periode die verstrijkt op het tijdstip dat zij op een aanvraag van een vergunning heeft beslist. Kan de regering toelichten waarom hier «kan» staat en niet «moet»? Kan de regering een situatie schetsen waar zou kunnen worden besloten om de ontheffing niet te verstrekken?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het aantal transacties waarboven een afwikkelonderneming vergunningplichtig is, bij algemene maatregel van bestuur zal worden vastgesteld. Het voornemen bestaat om een aantal vast te stellen dat overeenkomt met vijf procent van het Nederlandse transactievolume. Kan de regering nader onderbouwen waarom gekozen is voor vijf procent en waarom dit wordt opgenomen in een algemene maatregel van bestuur in plaats van het wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie lezen hoe de taakverdeling tussen DNB en de AFM er uit gaat zien. Kan de regering aangeven of het takenpakket van DNB en de AFM toeneemt als gevolg van dit wetsvoorstel en of zij voldoende toegerust is op deze taken uit te voeren? De leden van de VVD-fractie merken op dat financiële instellingen meebetalen aan het toezicht. Kan de regering aangeven of het ook de bedoeling is of afwikkelondernemingen ook mee gaan betalen aan het toezicht?
De leden van de VVD-fractie lezen dat er geen vergunningplicht wordt geïntroduceerd voor afwikkelondernemingen die in de staat van hun zetel onder adequaat toezicht staan. Dat geldt uiteraard ook wanneer die andere staat een lidstaat van de Europese Unie is. Kan de regering aangeven hoe zij gaan toetsen of het toezicht in een lidstaat op een vergelijkbaar niveau geregeld is als in Nederland? Kan de regering voorts aangeven welke staten binnen en buiten de EU een adequaat toezicht hebben?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regeling niet zo ver gaat dat onnodig een dubbele vergunningplicht wordt opgelegd. In dit verband zij erop gewezen dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Kan de regering vertellen wat voor soort nadere regels hieromtrent kunnen worden gesteld?
De leden van de VVD-fractie lezen dat samen met de AFM en DNB inmiddels een begin is gemaakt met te onderzoeken welke staten voor aanwijzing in aanmerking komen. Kan de regering toelichten hoever dit onderzoek gevorderd is?
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het advies van de Raad van State en het nader rapport wordt gesproken over de herziening van de Europese richtlijn betaaldiensten. Kan de regering toelichten in hoeverre dit wetsvoorstel strookt met deze herziening? En indien de herziening gaat afwijken van dit wetsvoorstel, gaat de regering dan voorstellen doen om dit wetsvoorstel aan te passen in het kader van een gelijk speelveld? Wat is de planning voor de herziening van de richtlijn betaaldiensten? Kan de regering aangeven waarom het kabinet vooruitloopt op de herziening van deze richtlijn?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het advies van de Raad van State en nader rapport wordt ingegaan op het niet doorberekenen van toezichtkosten bij afwikkelondernemingen. Deze leden lezen dat het toezicht op andere partijen dan de «central counterparties» wel onder de reikwijdte van de Wet bekostiging financieel toezicht valt, en dat de regering na overleg met de Raad van State met een nota van wijziging zal komen. Kan de regering toelichten waarom deze uitzondering wordt gemaakt en wanneer de nota van wijziging naar de Kamer wordt gestuurd?
De leden van de PvdA-fractie zijn een voorstander van een versterkt toezicht op afwikkelondernemingen voor geldtransacties in Nederland. Deze leden begrijpen dat er voor derivatentransacties reeds een Europees regelgevend kader is gecreëerd, maar willen de regering vragen zich in Europees verband ook actief in te zetten voor een bindend Europees kader voor het toezicht op geldtransacties. Gegeven het grote maatschappelijke belang van een goed werkend giraal betalingsverkeer en gegeven de grensoverschrijdende dimensie van dit betalingsverkeer vinden de leden van de PvdA-fractie het van groot belang dat hier Europees werk van wordt gemaakt. Daarom willen deze leden bij de regering informeren naar de ontwikkelingen op dit punt?
Dit brengt de leden van de PvdA-fractie ook op de vergunningsplicht van buitenlandse afwikkelondernemingen die diensten in Nederland willen verrichten. Deze leden begrijpen dat er geen vergunningsplicht is om in Nederland diensten als afwikkelonderneming te verrichten indien er sprake is van «adequaat toezicht» in de staat waar zij zetel hebben. Deze leden willen vragen voor welke lidstaten in de Europese Unie er sprake is van adequaat toezicht en of er voor deze lidstaten sprake is van een publiekrechtelijke grondslag om in te grijpen bij deze afwikkelonderneming door de aangewezen toezichthouder? De leden van de PvdA-fractie willen tevens bij de regering informeren naar het risico op zogenaamde schijnconstructies door afwikkelondernemingen – om zo onder de toezichtdrempel – te blijven, hoe schat de regering dit risico in? Is er sprake van een misbruikbepaling? Deze leden zien in dat bij de vaststelling van de «transactiedrempel» een balans moet worden gezocht tussen breed toezicht op zo veel mogelijk marktparticipanten enerzijds en de efficiëntie van dit toezicht anderzijds, daarbij spreken deze leden zich, deze beide punten in acht nemend, uit voor een zo laag mogelijke drempel.
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de robuustheid en veiligheid van afwikkelondernemingen die girale geldtransacties verwerken een prominente rol moet krijgen in het toezicht op deze ondernemingen. Deze leden missen dit element in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. Kan de regering een nadere toelichting geven over hoe het toezicht op de beveiliging van afwikkelondernemingen vorm wordt gegeven, daarbij ook gelet op de informatie-uitwisseling tussen betaaldienstverleners en afwikkelondernemingen waardoor kwetsbaarheden binnen de betaalketen grote gevolgen kunnen hebben? Tevens willen de leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting naar de reikwijdte van het toezicht op afwikkelondernemingen. Wat zijn de afwegingen om telecomondernemingen of interne betalingsinfrastructuur van banken die betalingsverzoeken doorzenden buiten het toezicht te laten vallen? In concrete zin willen deze leden vragen waarom een onderneming als SWIFT niet onder het toezicht valt? Hoe is het toezicht op zulk soort ondernemingen – gelet op hun grote rol in het girale betalingsverkeer – wel geborgd, willen de leden van de PvdA-fractie weten?
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de kosten van het financieel toezicht moeten worden neergelegd bij de financiële dienstverleners op wie toezicht wordt gehouden. Deze leden begrijpen dat deze toerekening in sommige gevallen complex kan uitvallen. De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat toezicht uitgeoefend in ESCB-verband een financiële toerekening niet in de weg staat, maar nadere afstemming in Europees verband wel noodzakelijk kan maken. Begrijpen deze leden het nu goed dat de regering een nota van wijziging zal indienen om afwikkelondernemingen alsnog aan te slaan voor de toezichtkosten?
De leden van de fractie van de PVV vragen of de regering kan aangeven wat precies valt onder «aanbieders van betaalproducten»? Wat waren de argumenten uit de consultatie die aanleiding hebben gegeven tot heroverweging?
Uit de memorie van toelichting blijkt op pagina 10 dat de regering voornemens is het aantal transacties waarboven een afwikkelonderneming vergunningplichtig is, vast te stellen op een aantal dat overeenkomt met 5 procent van het Nederlandse transactievolume. Waarom heeft de regering hiervoor gekozen en is er niet voor gekozen het aantal (eventueel in de vorm van een percentage) op te nemen in de wet?
Voorgesteld wordt bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen met betrekking tot het aanwijzen van staten waar reeds een adequate vergunningplicht geldt (artikel 2:3.0g). De vergunningplicht geldt alleen voor afwikkelondernemingen uit staten die geen adequaat toezicht uitoefenen op afwikkelondernemingen, lezen de leden van de PVV-fractie op pagina 14 van de memorie van toelichting. Dit kan ook gaan om lidstaten. AFM en DNB zijn aan het onderzoeken om welke (lid)staten het gaat. Kan reeds aangegeven om welke (lid)staten het gaat die geen adequaat toezicht hebben en (lid)staten buiten de EU die wel in aanmerking komen.
Volgens de memorie van toelichting kan de wetswijziging de positie van Nederlandse afwikkelonderneming positief beïnvloeden. In hoeverre is sprake van volledige concurrentie op de markt van deze afwikkelondernemingen? Hoeveel ondernemingen zijn actief in deze markt, vragen de leden van de PVV-fractie?
De leden van de SP-fractie lezen dat het toezicht op afwikkelingsondernemingen wettelijk verankerd wordt. Deze leden lezen dat iedere afwikkelonderneming zich dient te houden aan voorschriften en onderworpen is aan een vergunningplicht. De vergunningplicht van afwikkelondernemingen kent uitzonderingen. Kan de regering toelichten waarom ervoor gekozen is de drempel in een algemene maatregel van bestuur te regelen en niet in de wet?
De leden van de D66-fractie constateren dat de ontvangen reacties in de consultatiefase aanleiding hebben gegeven om het toezicht op ondernemingen die betaalproducten aanbieden te heroverwegen. Kan de regering toelichten waarom deze ondernemingen vooralsnog niet onder toezicht worden gesteld?
De leden van de D66-fractie constateren dat aanbieders van communicatienetwerken uitdrukkelijk worden uitgesloten van de definitie van afwikkelondernemingen. Deze leden merken op dat ook een operationele verstoring van een communicatienetwerk een groot deel van de pinbetalingen kan verstoren. Kan de regering toelichten op welke wijze hierop nu wordt toegezien?
De leden van de D66-fractie verzoeken de regering om nader te onderbouwen waarom toezicht moet worden gehouden op de operationele risico’s van afwikkelondernemingen. Naar het oordeel van deze leden zijn het in eerste instantie de klanten van afwikkelondernemingen die er last van hebben als een afwikkelsysteem slecht functioneert. In een competitieve markt zouden zij dan naar een andere, beter functionerende aanbieder kunnen overstappen. Kan de regering toelichten waarom dat voor afwikkelondernemingen onvoldoende is?
De leden van de D66-fractie vragen, in navolging van het advies van de Raad van State, om de noodzaak van gedragstoezicht op afwikkelondernemingen nader te onderbouwen. Deze leden zijn er niet van overtuigd dat toezicht op de kosten, het prijs- en serviceniveau en de transparantie daarover, een goede werking van het retail betalingsverkeer zal verbeteren. Waarom is een toezichthouder beter in staat om hierop toe te zien dan de professionele wederpartijen van afwikkelondernemingen? De leden van de D66-fractie zijn van oordeel dat, indien het maatschappelijk belang in het verlengde van het belang van de wederpartijen van afwikkelondernemingen, het gedragstoezicht van weinig toegevoegde waarde zal zijn. Kan de regering toelichten op welke wijze het maatschappelijk belang afwijkt van het belang dat de wederpartijen van afwikkelondernemingen hebben?
Als de leden van de D66-fractie het goed zien, kan DNB ook toezicht houden op afwikkelondernemingen die niet vergunningplichtig zijn. Immers, wanneer een afwikkelonderneming die onder de drempel blijft en dus geen vergunning nodig heeft, zich niet aan de voorschriften houdt, kan DNB ook die onderneming verbieden om het bedrijf van afwikkelonderneming uit te oefenen. Deze leden vragen waarom het nodig is om een vergunning aan te vragen en waarom niet kan worden volstaan met een kennisgeving aan DNB.
De leden van de ChristenUnie-fractie onderschrijven de noodzaak van het wettelijk verankeren van toezicht op afwikkelondernemingen. Deze leden vragen de regering nader te onderbouwen waarom de focus verlegd is van afwikkeldiensten (onderwerp van het eerdere wetsvoorstel) naar afwikkelondernemingen. Zit hier een specifieke bedoeling achter, zo vragen deze leden? Genoemde leden vragen de regering aan te geven of, en zo ja wat het verschil is tussen toezicht op afwikkeldiensten, toezicht op systemen voor de afwikkeling van financiële instrumenten en toezicht op afwikkelondernemingen.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er drie categorieën afwikkelondernemingen ontstaan: ondernemingen met een vergunning, ondernemingen met een (tijdelijke ontheffing) en ondernemingen onder de drempelwaarde. Deze leden vragen of de regering dit wenselijk acht en of het niet beter zou zijn om alle afwikkelondernemingen vergunningplichtig te maken.
Voorts vragen genoemde leden of er bij het bepalen of een afwikkelonderneming vergunningplichtig is en het stellen van eisen aan afwikkelondernemingen, niet gekeken dient te worden naar andere criteria dan het kwantitatieve criterium van het aantal transacties. Is het bijvoorbeeld mogelijk om nadrukkelijk de grootte van risico’s (bijvoorbeeld als gevolg van het type transacties) mee te laten wegen bij het bepalen of een afwikkelonderneming vergunningplichtig is, zo vragen deze leden?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering hoe kan worden voorkomen dat afwikkelondernemingen worden opgesplitst om te zorgen dat de nieuwe ondernemingen onder de drempel blijven.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de vergunningplicht niet geldt voor buitenlandse afwikkelondernemingen die in de staat van hun zetel onder adequaat toezicht staan. Hoe kan dit worden getoetst, zo vragen deze leden? En betekent «adequaat toezicht» dat de buitenlandse toezichthouder over dezelfde handhavingsmogelijkheden beschikt als DNB op basis van de Wft? Kan de regering aangeven hoe het toezicht op afwikkelondernemingen in de andere 26 lidstaten van de EU is geregeld, zo vragen deze leden.
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat er sprake is van een groot aantal delegatiebepalingen. Zij vragen de regering specifiek waarom de regering ervoor heeft gekozen om de criteria bij de vergunningplicht niet in de wet op te nemen.
Financiële stabiliteit
De leden van de VVD-fractie merken op dat gesproken wordt over de ontwerprichtlijn CRD IV. Kan de regering toelichten in hoeverre het voorliggend wetsvoorstel overeen komt met de ontwerprichtlijn? De leden van de fractie van de VVD willen van de regering weten waarom niet wordt gewacht op CRD IV aangezien de regering in andere stukken te kennen heeft gegeven dat het wetsvoorstel, waarin CRD IV wordt geïmplementeerd, na de zomer naar de Kamer wordt gestuurd? Waarom acht de regering het dan toch noodzakelijk om in dit wetsvoorstel de basis te leggen voor de eerste hoofdpijler van het Nederlandse beleid: de systeemrelevantiebuffer? Ten aanzien van de tweede hoofdpijler, het verbeteren van de afwikkelbaarheid van systeemrelevante banken, zijn het ministerie en DNB samen met de betreffende banken doende om herstel- en afwikkelingsplannen (RRP’s) op te stellen. Kan de regering aangeven wanneer deze plannen klaar zijn? Daarnaast is recent door de Europese Commissie een voorstel uitgebracht voor een richtlijn betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen, waarmee regelgeving ten aanzien van RRP’s wordt geharmoniseerd. Kan de regering aangeven in welke fase deze richtlijn verkeert?
De leden van de VVD-fractie lezen dat CRD IV ruimte biedt aan de lidstaten om kapitaalbuffers te vereisen van instellingen die door de nationale autoriteiten systeemrelevant worden geacht. De regering wil gebruik maken van de ruimte die CRD IV biedt om dergelijke eisen te stellen aan banken. Kan de regering aangeven of andere lidstaten ook gebruik gaan maken van deze mogelijkheid? Kan de regering voorts aangeven wanneer Nederland met een (wets)voorstel komt om aanvullende eisen te stellen zoals ook in het regeerakkoord is opgenomen? Kan de regering toelichten hoe zij bij de uitwerking van dit voorstel rekening houdt met de aspecten risicoschatting en concurrentiepositie?
De leden van de VVD-fractie lezen dat kapitaalvereisten ook moeten gelden voor systeemrelevante beleggingsinstellingen. Kan de regering toelichten wanneer beleggingsinstellingen worden aangemerkt als systeemrelevant? Kan de regering voorts aangeven welke beleggingsinstellingen in Nederland kunnen worden aangemerkt als systeemrelevant?
De leden van de VVD-fractie lezen dat om te voorkomen dat een systeemrelevante bank met een grotere risico-voetafdruk in de problemen komt, het belangrijk is dat zij nog weerbaarder is dan een eveneens systeemrelevante bank die minder risico met zich meebrengt. Kan de regering vertellen op welke wijze wordt gemeten hoe groot de risico-voetafdruk is van een systeemrelevante bank- of beleggingsinstelling?
De leden van de VVD-fractie lezen dat banken en beleggingsondernemingen de kapitaalbuffers geleidelijk kunnen opbouwen tussen 2016 en 2019 via winstinhouding of de uitgifte van nieuw kapitaal. Kan de regering vertellen in hoeverre de sector echt geleidelijk de buffers kan opbouwen, want vraagt de kapitaalmarkt niet direct al de buffers die in 2019 zijn afgesproken? In hoeverre is het realistisch dat de buffers kunnen worden opgebouwd door winstinhouding of uitgifte van nieuw kapitaal dat steeds moeilijker is aan te trekken door banken vanwege de onzekerheid bijvoorbeeld vanwege «bail-in»? In hoeverre voldoen de Nederlandse systeemrelevante banken en beleggingsondernemingen al aan de kapitaalsvereisten in 2019?
De leden van de VVD-fractie merken op dat in eerdere brieven van de regering aandacht wordt besteed aan de gevolgen voor de kredietverlening van maatregelen. In het voorliggend wetsvoorstel wordt hier niet over gesproken terwijl het gaat om forse maatregelen. Kan de regering toelichten waarom in dit wetsvoorstel niet wordt ingegaan op de gevolgen van de maatregelen met betrekking tot de kredietverlening?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering van mening is dat het risico-absorberend vermogen van de ondernemingen moet worden vergroot: een goed middel daarvoor is «bail-in». Kan de regering aangeven welke afspraken nu zijn gemaakt over «bail-in» en of hierover overeenstemming is bereikt?
De leden van de VVD-fractie lezen verder dat met het Bazel III-kapitaalakkoord naast de risicogewogen kapitaalmaatstaf ook een ongewogen kapitaalmaatstaf zal worden geïntroduceerd, de zogeheten «leverage ratio» met een aanbevolen niveau van drie procent van het balanstotaal. De leden van de VVD-fractie merken op dat de in brieven over de CRD IV-richtlijn wordt gemeld dat het leverage ratio nog moet worden bepaald. Kan de regering toelichten hoe het genoemde percentage van drie procent moet worden geduid? Kan de regering voorts aangeven waarom dit percentage is opgenomen in dit wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie lezen dat het kabinet zich bewust is dat de verzwarende effecten van regelgeving op banken worden doorbelast aan de klant: zo is het mogelijk dat dit vereiste invloed heeft op de beschikbaarheid of beprijzing van (hypothecaire) kredietverlening. De leden van de VVD-fractie merken op dat de hypotheekrente in Nederland ten opzichte van omringende landen hoger is. Kan de regering aangeven hoe zij dit inschat als het gaat om beschikbaarheid en beprijzing? In hoeverre hebben de meeste banken de nieuwe buffers al «verwerkt»?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de effecten op de administratieve lasten van de systeemrelevantiebuffer zullen worden verantwoord bij lagere regelgeving. Kan de regering aangeven waarom dat nu nog niet bekend is? Kan de regering alvast een raming geven van de te verwachten administratieve lasten?
De leden van de PvdA-fractie onderschrijven dat zowel DNB als AFM een rol hebben in de borging van de financiële stabiliteit van het Nederlandse financiële stelsel, elk vanuit hun eigen takenpakket. Deze leden zijn van mening dat AFM door haar gedragstoezicht ook op macroniveau een belangrijke bijdrage levert aan een stabiel financieel stelsel. Toch willen de leden van de PvdA-fractie vragen om een nadere toelichting op het gewijzigde artikel 1:25 Wft waarin ook AFM verantwoordelijk wordt gemaakt voor de stabiliteit van het financieel stelsel. Deze leden willen informeren of zulks niet tot een overlap van taken en verantwoordelijkheden tussen DNB en AFM leidt? Deze leden zien in dat AFM bijdraagt aan de financiële stabiliteit, maar daarmee is deze daar toch nog niet op macroniveau voor verantwoordelijk vragen deze leden?
De leden van de PvdA-fractie zijn een sterk voorstander van hogere kapitaaleisen voor banken en in het bijzonder voor systeemrelevante financiële instellingen. De Nederlandse financiële sector is groot in omvang en sterk geconcentreerd, waardoor bij een mogelijk bancair falen de financiële risico’s voor de economie en de overheid ook navenant groot zijn. In dat licht zijn deze leden van mening dat Nederland aanvullende kapitaaleisen moet stellen aan haar grote systeembanken, en dat daarnaast de binnen CRD IV en Bazel III gestelde ruimte volledig moet worden benut in aanvulling op verbeteringen van de afwikkelbaarheid en scheidbaarheid van financiële instellingen. Deze leden stellen daarom de vraag of een gradueel gebruik van de bandbreedte voor systeemrelevante instellingen opportuun is. Een instelling is immers systeemrelevant of niet. Waarom is in het wetsvoorstel er niet voor gekozen elke systeemrelevante instelling de maximale extra norm van 3% van de risico-gewogen activa op te leggen om zo het schokabsorberend vermogen van de sector te versterken en een nieuwe financiële deconfiture te vermijden?
Daarbij zijn de leden van de PvdA-fractie ook kritisch op de suggestie van afruil tussen de afwikkelbaarheid van een systeembank en diens vereiste systeembuffer. De afwikkelbaarheid van een systeembank is naar de mening van deze leden een kernvoorwaarde, die niets aan de noodzaak tot een hogere bufferverplichting afdoet. Een groter verliesabsorberend vermogen (buffer) maakt een bank weerbaarder in tijden van crisis, dat is geen substituut voor een betere afwikkelbaarheid voor een bank die reeds is omgevallen zo menen deze leden. Kan de regering aan de leden van de PvdA-fractie haar standpunt dienaangaande nogmaals toelichten?
Deze leden willen voorts informeren welke mogelijkheden er zijn om aanvullende eisen te stellen aan de kapitaalbuffers van banken binnen zowel Bazel III als CRD-IV? Is de omvang van de systeembuffer zowel binnen Bazel III als CRD-IV gemaximeerd op 3% van de risico-gewogen activa of is een additionele verhoging ook voor Nederland mogelijk zoals in Zweden is toegepast met een systeembuffer van 5% van de risico-gewogen activa? Welke verdere mogelijkheden van flexibiliteit bestaan er binnen CRD-IV om additionele kapitaaleisen te stellen buiten de systeembuffer?
De leden van de PvdA-fractie steunen de wettelijke vastlegging van de systeemrelevante kapitaalbuffer in afwachting van nadere regelgeving in Europees verband. Wel willen deze leden de regering om een nadere toelichting van de invulling van de bandbreedte voor de systeemrelevante buffer vragen? Is de vaststelling van de hoogte van de buffer (binnen de bandbreedte) een volledig discretionaire bevoegdheid van de financieel toezichthouder? Kan de regering tevens een nadere toelichting geven op de kwaliteit van het door banken in de systeembuffer aan te houden kapitaal, verschillen de vereisten voor de systeembuffer ten aanzien van andere (geoormerkte) buffers onder CRD IV en Bazel III? De leden van de PvdA-fractie willen informeren waarom er voor is gekozen om voor systeemrelevante instellingen weliswaar een verhoging van de gewogen kapitaaleisen mogelijk te maken binnen CRD IV en Bazel III, maar geen verhoging van de ongewogen kapitaalratio (leverage ratio), aangezien deze ongewogen kapitaaleisen moeilijker vatbaarder zijn voor manipulatie en het kernkapitaal ook op fundamentele wijze versterken?
In de memorie van toelichting wordt op pagina 52 aangegeven dat 100 banken en 250 beleggingsinstellingen te maken zullen krijgen met een kapitaalsvereiste. De kapitaalconserveringsbuffer en de instellingsspecifieke buffer worden uitgewerkt bij de implementatie van CRD IV. Is er zicht op de administratieve lasten van de systeemrelevantiebuffer, te meer daar in de toelichting aangegeven wordt dat het slechts voor enkele Nederlandse instellingen relevant zal zijn, vragen de leden van de fractie van de PVV?
De leden van de D66-fractie vinden het een goede zaak dat DNB in haar toezichtstaken ook het wettelijk mandaat krijgt om in haar toezichtstaak rekening te houden met de stabiliteit van het financiële stelsel als geheel. Wel vragen deze leden op welke manier dit in de praktijk vorm zal krijgen. Deze leden verwijzen naar de brief van de president van DNB d.d. 12 september 2012, waarin hij schrijft: «Om deze rol naar behoren te kunnen uitvoeren, is het belangrijk dat DNB een helder macroprudentieel mandaat krijgt met voldoende bevoegdheden en instrumenten.» Welke concrete bevoegdheden en instrumenten krijgt DNB om de macroprudentiële taak naar behoren te vervullen?
De leden van de D66-fractie juichen het verhogen van de buffervereisten aan banken van harte toe. Deze leden zien dit als de beste manier om de risico’s in de financiële sector te verminderen. Zij hebben over dit onderdeel van het wetsvoorstel enkele vragen.
De leden van de D66-fractie constateren dat systeemrelevante banken een buffervereiste krijgen als percentage van de risicogewogen activa. Op 5 juni 2013 hebben de leden Nijboer en Koolmees schriftelijke vragen gesteld aan de minister van Financiën over de tekortkomingen van risicogewogen kapitaalratio’s. De leden van de D66-fractie verzoeken hem de antwoorden op deze vragen op korte termijn, maar uiterlijk bij de nota naar aanleiding van dit verslag aan de Tweede Kamer te sturen. Aanvullend op deze schriftelijke vragen, willen de leden van de D66-fractie graag weten wat het effect is van het gebruik van risicogewogen kapitaalratio’s op de concurrentie tussen banken. Deze leden hebben de indruk dat de hoge kosten van de benodigde risicomodellen alleen kunnen worden opgebracht door (zeer) grote banken, waardoor deze banken een concurrentievoordeel hebben ten opzichte van kleinere banken. Deelt de regering deze indruk?
De leden van de D66-fractie vragen waarom deze wetswijziging onderdeel is van dit pakket aan wetswijzigingen. Waarom maakt dit geen deel uit van de implementatie van de CRD-IV-richtlijn, waarin andere eisen ten aanzien van kapitaalbuffers worden opgenomen?
De leden van de D66-fractie wijzen erop dat impliciete overheidsgaranties aan systeemrelevante banken financieringsvoordelen bieden, zoals onder andere blijkt uit onderzoek van het CPB. Het oordeel van DNB over de vraag of en de mate waarin een bank systeemrelevant is, zal daardoor van invloed zijn op de financieringskosten. Kan de regering inschatten wat deze gevolgen zijn? De impliciete overheidsgaranties verstoren het level playing field, door de financieringskosten van grote banken te verlagen en van kleine banken niet. In hoeverre wordt dit level playing field hersteld door de hogere buffervereisten voor systeemrelevante banken? Is de regering voornemens om verdere maatregelen te nemen om het concurrentievoordeel van systeemrelevante banken te beperken?
De leden van de D66-fractie kunnen zich indenken dat het introduceren van een hoger buffervereiste voor systeemrelevante banken, kan leiden tot hogere kosten voor niet-systeemrelevante banken. Bijvoorbeeld omdat de financiële markten een hogere risico-opslag zullen vragen voor financiering aan niet-systeemrelevante banken, vanwege hun lagere kapitaalbuffers, ofwel omdat financiële markten ook van niet-systeemrelevante banken hogere kapitaalbuffers zullen vragen. Wat is de mening van de regering hierover?
Naar de mening van de leden van de D66-fractie is het van belang dat de methodiek waarmee DNB oordeelt over de systeemrelevantie van een bank, transparant, betrouwbaar en controleerbaar is. Dit, omdat het verplicht aanhouden van hogere buffers voor sommige banken een gelijk speelveld op de markt beïnvloedt. Deze leden vinden het belangrijk dat dit goed gemotiveerd wordt. Op welke wijze is de gehanteerde methodiek betrouwbaar en controleerbaar? En op welke wijze is deze methode onderbouwd en gevalideerd? De leden van de D66-fractie stellen deze vraag mede, omdat in de toelichting op het wetsvoorstel expliciet wordt opgemerkt dat systeemrelevantie niet moet worden verward met «systeemrelevante gevolgen» in de context van de artikelen 6:1 en 6:2 Wft. Onder omstandigheden kan ook het omvallen van een kleine, niet-systeemrelevant geoordeelde onderneming grote systeemrelevante gevolgen hebben. Deze toelichting is naar het oordeel van de leden van de D66-fractie tegenstrijdig. Als het omvallen van een onderneming grote systeemrelevante gevolgen kan hebben en een ernstig gevaar kan opleveren voor de financiële stabiliteit, dan zou, mits een valide en betrouwbare methode gehanteerd wordt, toch uit de ex ante beoordeling door DNB moeten blijken dat deze onderneming systeemrelevant is?
Tevens vragen de leden van de D66-fractie wat de gevolgen van het niet-systeemrelevant beoordelen van een onderneming kunnen zijn, wanneer de Interventiewet wordt toegepast op de betreffende onderneming. Kan in een juridische procedure waarin bezwaar wordt gemaakt tegen het toepassen van artikel 6:1 of 6:2 Wft, niet alsnog met succes worden verwezen naar het oordeel van DNB over de systeemrelevantie van de onderneming?
De leden van de D66-fractie constateren dat een bank met een groter risico een hoger buffervereiste kan worden opgelegd. Maar een bank is systeemrelevant of niet. Waarom is hier gekozen voor een buffervereiste tussen de 1% en 3% en niet van 3% voor iedere systeemrelevante bank? Zou dat niet minder marktverstorend zijn?
De leden van de D66-fractie vragen ook met welke stappen de voorgestelde vereiste buffers worden verhoogd? Wordt de buffer 1%, 2% of 3%? Of kan er bijvoorbeeld ook een buffer van 1,7% worden vereist? Als dit laatste het geval is, vragen de leden van de D66-fractie waarom de minimaal vereiste risicobuffer 1% is, en de risicobuffer niet tussen 0% en 1% kan liggen.
De leden van de D66-fractie vragen welke mogelijkheden een onderneming heeft om bezwaar te maken tegen de beoordeling van de systeemrelevantie door DNB.
De leden van de D66-fractie lezen in de toelichting dat 100 banken en ongeveer 250 beleggingsondernemingen met een Nederlandse vergunning te maken zullen krijgen met een kapitaalbuffervereiste. Worden al deze banken en belegginsondernemingen tweejaarlijks beoordeeld op systeemrelevantie? Wat zijn hiervan de administratieve lasten?
De leden van de ChristenUnie-fractie kunnen zich vinden in de uitbreiding van de reikwijdte van het prudentieel toezicht met het toezicht op de stabiliteit van het financiële stelsel.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien de noodzaak om strengere kapitaalseisen te stellen aan systeembanken. Zij constateren ook dat dit een optie is die in de ontwerprichtlijn CRD IV aan lidstaten wordt overgelaten. Kan de regering aangeven welke andere EU-lidstaten van deze mogelijkheid gebruik zullen maken, zo vragen deze leden?
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de systeemrelevantiebuffer tussen 2016 en 2019 opgebouwd moet worden ter grootte van 1–3% van de risicogewogen activa. Zij vragen de regering aan te geven wat de omvang van deze buffers concreet moeten zijn voor de Nederlandse systeembanken. Acht de regering een periode van vier jaar realistisch voor het opbouwen van deze buffer, zo vragen deze leden? Genoemde leden vragen de regering ook in te gaan op de mogelijkheden die de regering ziet voor banken om deze buffers via winstinhouding op te bouwen, nu banken al bankenbelasting en straks een bijdrage aan het depositogarantiefonds moeten betalen.
Algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners
De leden van de VVD-fractie lezen dat het voorliggend wetsvoorstel er toe strekt uitvoering te geven aan het voornemen zoals is opgenomen in het regeerakkoord om de zorgplicht wettelijk te verankeren. De leden van de VVD-fractie constateren dat in de Wft de zorgplicht al wettelijk is vastgelegd door MiFID. Kan de regering toelichten wat er nu nog aanvullend wordt geregeld ten aanzien van wat nu al in de Wft staat? En kan de regering ook aangeven hoe deze aanvullende regelgeving in relatie staat tot MiFID2/MiFIR?
De leden van de VVD-fractie lezen dat zelfs als blijkt dat een consument over alle voorhanden zijnde informatie beschikt en deze informatie tot zich heeft genomen, daaruit niet per definitie kan worden geconcludeerd dat een consument vervolgens op rationale wijze voor hem of haar passende beslissingen neemt. Kan de regering aangeven wat de grens is voor het kabinet wat de overheid moet regelen? In hoeverre moet de overheid ingrijpen als een consument een niet-rationele beslissing neemt? In hoeverre wordt de financiële dienstverlener er verantwoordelijk voor dat de consument uiteindelijk een passende beslissing neemt? De leden van de VVD-fractie willen in dit kader ook verwijzen naar het Lehman-arrest, waarbij de bank een klant nadrukkelijk adviseerde een bepaalde aankoop niet te doen, de klant het vervolgens wel deed, en bij de rechter in het gelijk gesteld werd. De zorgplicht gaat wat dat betreft al heel ver. Kan de regering toelichten in hoeverre zij dit een wenselijke ontwikkeling vindt? In hoeverre moet een aanbieder op enig moment weigeren om een product te verkopen in relatie tot de algemene zorgplicht zoals het kabinet die voorstelt?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering van mening is dat een vangnet achter verschillende specifieke normen die consumenten beogen te beschermen wenselijk is. Kan de regering aangeven waaruit blijkt dat het bij deze wetswijziging slechts gaat om een vangnet?
De leden van de VVD-fractie lezen dat «in beginsel» geen verder reikende verantwoordelijkheid voor de financiële dienstverleners wordt beoogd dan hetgeen reeds geldt ingevolge het civiele recht. Kan de regering aangeven waarom hier «in beginsel» staat? Wat wordt daarmee bedoeld?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de algemene zorgplicht zich alleen richt op gerechtvaardigde belangen van de consument. Dat zijn belangen die al dan niet rechtstreeks door de financiële dienstverlening worden geraakt en wier behartiging in redelijkheid van een financiële dienstverlener kan worden verwacht. Kan de regering een nadere duiding geven van de definitie «gerechtvaardigde belangen»?
De leden van de VVD-fractie lezen dat een wettelijk verankerde zorgplicht ook als vangnet kan dienen waarmee tijdig kan worden ingegrepen bij misstanden op de financiële markten. Het uitgangspunt is en blijft dat de AFM optreedt op grond van de bestaande specifieke voorschriften voor financiële dienstverleners. Indien deze specifieke regels ontbreken, kan de algemene zorgplicht dienen als vangnet om in te grijpen. Kan de regering toelichten waarom de huidige regels niet voldoende zijn voor de AFM om in te grijpen in de markt? De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de AFM voornamelijk optreedt op basis van bestaande specifieke voorschriften en alleen in uiterste gevallen terugvalt op de zorgplicht. Kan de regering aangeven hoe zij geborgd heeft dat de zorgplicht straks niet te pas en te onpas wordt gebruikt door de AFM om in te kunnen grijpen op de financiële markten?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de AFM de handhaving van de norm terughoudend en slechts in geëigende gevallen zal toepassen, namelijk in situaties waarin sprake is van evidente misstanden die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de consument of begunstigde. Waarom is het feit dat het volgens de regering moet gaan om «evidente gevallen» niet opgenomen in de wetstekst en alleen in de memorie van toelichting? Hoe zou dit tegemoet komen aan de kritiek van veel instellingen en bedrijven (dat de norm voor de AFM veel te open is, dit de AFM teveel ruimte en vrijheid biedt, dat de AFM een vergaande interpreterende macht krijgt, terwijl parlementaire controle wenselijk is en dat dit leidt tot een onvoorspelbare toezichthouder)? Als het toch «slechts» gaat om incidenten, waarom is de civielrechtelijke lijn dan niet te bewandelen door de AFM, en moet (met zoveel kritiek) dit op deze wijze in de Wft opgenomen worden? Waarom is het volgens de regering niet voldoende als het begrip «advies» in de Wft zou worden aangepast zodat ook «onderhoudsadvies» daar onder valt (bijvoorbeeld tussentijdse adviezen over renteherziening of beleggingsadvies bij een beleggingshypotheek)? Hoe kijkt de regering naar de mogelijkheid om de rechtsonzekerheid bij marktpartijen te verkleinen door een bepaling op te nemen dat de minister van Financien door een regeling van tijd tot tijd een nadere invulling geeft aan de algemene norm?
De leden van de VVD-fractie willen graag van de regering weten wat de gevolgen zijn van de invoering van de algemene zorgplicht in de Wft? In hoeverre zal dit de financiële dienstverlening verschralen? In hoeverre zullen bepaalde producten (waar klanten wel behoefte aan hebben) niet geadviseerd worden? In hoeverre zullen financiële dienstverleners straks sommige producten niet meer willen afsluiten zonder een onderhoudscontract voor advies gedurende het traject, waardoor de dienstverleners zich kunnen indekken voor de zorgplicht? Welke risico’s zijn er dat er straks vooral een vlucht naar voren zal zijn naar «execution only»?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de algemene zorgplicht geen terugwerkende kracht heeft. Kan de regering aangeven hoe dit geborgd is? De VVD-fractie merkt op dat in het advies van de Raad van State en nader rapport staat dat de handhaving van de algemene zorgplicht door de AFM zich moet richten op toekomstig gebruik en niet op herstel van het verzuim uit het verleden. In hoeverre zal de civiele rechter deze algemene zorgplicht toch niet meenemen in zijn beoordeling van zaken van voor de invoering van de algemene zorgplicht? De algemene zorgplicht heeft onmiddellijke werking, maar ziet niet op situaties in het verleden. Kan de regering toelichten hoe dit geregeld is in de wet?
De leden van de VVD-fractie constateren dat in de memorie van toelichting niet wordt ingegaan of de zorgplicht ook voor het MKB geldt. MKB Nederland heeft laten weten dat zij niet willen dat het MKB onder de zorgplicht geschaard wordt. MKB Nederland is van mening dat als gevolg hierdoor financiële dienstverleners nog terughoudender worden in hun dienstverlening, omdat financiële dienstverleners zich genoodzaakt voelen verantwoordelijkheden van een MKB’er «over te nemen». Dit zou zelfs in de prijs verdisconteerd kunnen worden, hetgeen zeer onwenselijk is. Genoemde leden willen van de regering weten wat haar opvatting hierover is.
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het advies van de Raad van State en nader rapport gesproken wordt over een uitspraak van de Hoge Raad dat de strekking van de zorgplicht het beschermen van cliënten tegen gevaar van eigen lichtzinnigheid of gebrek aan inzicht is. Is de regering van mening dat cliënten tegen het gevaar van eigen lichtzinnigheid moeten worden beschermd? Zo ja, waarom? In hoeverre is het de strekking van het wetsvoorstel om cliënten te beschermen tegen eigen lichtzinnigheid?
De leden van de VVD-fractie lezen dat in het advies van de Raad van State en nader rapport gesteld wordt dat de AFM in het algemeen voldoende mogelijkheden heeft om in te grijpen als financiële dienstverleners bij het aanbieden van producten (dreigen te) handelen in strijd met hun civielrechtelijke zorgplicht. Kan de regering uitleggen waarom zij de opvatting van de Raad van State niet deelt? In de stukken verwijst het kabinet nergens naar de mogelijkheid van de AFM bij de productbeoordeling («product approval review»). In hoeverre maakt deze rol van de AFM een algemene zorgplicht in de Wft niet overbodig? Welke zaken zijn er die de AFM nu niet (voldoende) kan oppakken? Kan de regering hier een aantal concrete voorbeelden van geven?
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Raad van State en nader rapport dat het voor de hand ligt om de vangnetbepaling bij lagere regeling nader in te vullen, omdat daarmee afbreuk wordt gedaan aan het vangnetkarakter van de bepaling. Kan de regering aangeven waarom zij hier wel voor kiest? Hoe is in de wet de invulling van de vangnetbepaling nader te regelen?
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Raad van State en nader rapport dat ontwikkelingen in de financiële sector soms sneller gaan dan de ontwikkeling van de regelgeving. Kan het kabinet voorbeelden geven uit het verleden die met de op dit moment geldende regelgeving (inclusief de productbeoordeling) niet tijdig zouden kunnen worden aangepakt door de AFM (inclusief de aanpak via de civielrechtelijke lijn) en straks wel? Waarom werkt de productbeoordeling («product approval review») niet als het gaat om schade voor de consument te voorkomen?
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Raad van State en nader rapport dat de regering van opvatting is dat de algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners geen afbreuk doet aan de «eigen verantwoordelijkheid van de consumenten». Kan de regering aangeven welke eigen verantwoordelijkheid de consument nog heeft na dit de invoering van dit wetsvoorstel? In hoeverre gaat de consument nog meer achterover leunen? In hoeverre is er straks sprake van een «moral hazard»?
De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van de verankering van de generieke zorgplicht voor financiële dienstverleners in de Wft, zoals ook in het regeerakkoord is opgenomen. Deze leden wijzen voor de noodzaak daarvan op de informatieasymmetrie die bestaat tussen de financiële dienstverlener en de consument bij het adviseren of aankopen van een financieel product (veelal met een lange looptijd), waardoor een additionele borging van de belangen van de consument gerechtvaardigd is. Tevens is er naar de mening van de leden van de PvdA-fractie een heldere norm nodig die als basisprincipe kan dienen voor het optreden van de financiële toezichthouder wanneer meer specifieke regels door snelle ontwikkelingen in de sector worden achterhaald.
Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie verandert er met de vastlegging van de zorgplicht in de Wft in beginsel niets aan de reeds bestaande verantwoordelijkheidsverdeling tussen dienstverlener en consument. De wetswijziging is naar de mening van deze leden eerder een bestendiging van de zorgplicht die reeds, op basis van het privaatrecht, voor financiële dienstverleners geldt en als zodanig ook door de Hoge Raad is erkend. Deze privaatrechtelijke norm is echter te beperkend, doordat haar handhaving afhankelijk is van een gang naar de rechter van de consument in kwestie. De opname van de zorgplicht in de Wft ziet dan ook louter op een verankering van deze privaatrechtelijke norm. Wel bleek uit het rondetafelgesprek dat ook adviezen gedurende de looptijd van een product in de toekomst onder de zorgplicht komen te vallen. Kan de regering dat bevestigen?
De leden van de PvdA-fractie zijn voorts van mening dat privaatrechtelijke handhaving vaak te gelimiteerd doorwerkt naar de gehele populatie aan consumenten doordat de omstandigheden van het geval zulke generaliseringen in de weg staan. Tevens zal een gang naar de rechter worden gehinderd in het geval van «strooischade» waarbij individueel kleine overtredingen van de zorgplicht niet groot genoeg zijn voor een gang naar de rechter door de consument, maar deze wel collectief grote schade toebrengen aan de belangen van consumenten. Tot slot zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat een publiekrechtelijke toezichthouder met een grotere informatiecapaciteit sneller kan anticiperen op ontwikkelingen in de financiële sector, waardoor grotere schade wordt voorkomen.
De leden van de PvdA-fractie zijn voorstander van handhaving van de generieke zorgplicht door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Naar de mening van deze leden dient de handhaving van de norm als aanvulling op het reeds bestaande instrumentarium van de AFM en zal eventueel handhavend optreden ten aanzien van de zorgplicht eerst gebeuren door het geven van een bindende aanwijzing aan een financiële dienstverlener alvorens meer sanctionerend wordt opgetreden door het geven van een boete.
De leden van de PvdA-fractie zijn bekend met de geuite zorgen over de handhaving door de AFM op basis van een (open) norm in artikel 4:24a Wft. Kan de regering bevestigen dat besluiten van de AFM aangaande de generieke zorgplicht openstaan voor bezwaar en beroep en als zodanig ook getoetst worden aan de beginselen van behoorlijk bestuur? Voorts willen de leden van de PvdA-fractie vragen naar de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur nadere voorschriften te stellen voor de invulling van de zorgplicht, is de regering van plan van deze mogelijkheid gebruik te maken? Hoe beziet zij de mogelijkheden voor de AFM zelf om door middel van beleidsregels of andere richtsnoeren haar interpretatie van de norm nader in te vullen? De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat een nadere invulling van de norm opportuun kan zijn, maar dat de creatie van zogenaamde «afvinklijsten» moet worden voorkomen zodat ook het vangnetkarakter van de bepaling verzekerd is. Kan de regering de ervaringen bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) met de publiekrechtelijke handhaving van privaatrechtelijke normen in dat licht ook nader uitwerken? Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie is het «vangnetkarakter» van de zorgplicht goed verenigbaar met het rechtszekerheidsbeginsel waar handhaving wordt voorafgegaan door een bindende aanwijzing van de toezichthouder en wordt beperkt tot structurele of ernstige schendingen van het klantbelang die niet met het bestaande instrumentarium van de toezichthouder kunnen worden aangepakt.
De leden van de PvdA-fractie willen wel informeren naar de mogelijke doorkruising van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke handhaving van de zorgplicht. Kan een privaatrechtelijke claim tot schadevergoeding op basis van de zorgplicht worden doorkruist door publiekrechtelijk optreden van de AFM en, vice versa; kan een privaatrechtelijke uitspraak van een rechter, publiekrechtelijke handhaving in de weg staan? Zo ja in welke gevallen kan daar sprake van zijn?
De leden van de PvdA-fractie overwegen een brede toepassing van de generieke zorgplicht die niet louter ziet op consumenten maar ook op het midden- en kleinbedrijf (MKB) en ZZP’ers. Naar de mening van deze leden ontstijgt de financiële expertise van een kleine ondernemers die van een doorsneeconsument niet. De bakker op de hoek, weet niet zonder meer wat een goede arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zijn werknemer is. Daarom is een verdere bescherming gewenst, die rekening houdt met het kennisniveau van financiële producten van kleinere ondernemers. Is een bredere toepassing van de zorgplicht voor kleine ondernemers en ZZP’ers onder het huidige wetsvoorstel naar de mening van de regering mogelijk willen de leden van de PvdA-fractie weten? En is het kabinet bereid een bredere toepasbaarheid van de zorgplicht in de memorie van toelichting te laten opnemen, zodat de AFM ook een grond heeft om deze norm breder toe te passen? Hoe sluit de systematiek van de «Nederlandse zorgplicht» aan bij de cliëntkwalificatie onder MIFID en MIFID II? Kan het «trappensysteem» in de cliëntclassificatie onder de MIFID-richtlijnen niet ook leidend zijn voor een bredere toepassing van de zorgplicht door de financieel toezichthouder in Nederland willen de leden van de PvdA-fractie weten?
Ook de toegang tot het Kifid zou uitgebreid kunnen worden naar kleine zelfstandigen (ZZP-ers en klein MKB) merken de leden van de PvdA-fractie op. Deze meer laagdrempelige vorm van klachtenafhandeling zou hun belangen zeer wel dienen, vinden deze leden. Tijdens het rondetafelgesprek zorgplicht is dit ook ter sprake gekomen, en er is door vrijwel alle partijen positief op gereageerd. Wil de regering daarom overwegen de toegang tot het Kifid uit te breiden, vragen de leden van de PvdA-fractie?
De leden van de PVV-fractie vragen de regering om in te gaan op de stelling van het Verbond van Verzekeraars dat de AFM «vrijwel carte blanche» krijgt «om met terugwerkende kracht normen op te leggen via een aanwijzing» en dat dit in strijd zou zijn met het Nederlandse strafrecht en het legaliteitsbeginsel?
Wat is de reactie van de regering op de veelgehoorde kritiek dat de AFM steeds meer (wetgevende) ruimte krijgt, dat het onduidelijk is hoe en wat de AFM zal handhaven en/of sanctioneren en dat dit ten koste kan gaan van de wetgevende macht en controle van het parlement?
Kan de regering garanderen dat dit voorstel niet ten koste gaat van de parlementaire controle?
Wat is de reactie op de stelling van de NVB dat de zorgplicht kan leiden tot «verkramping» bij banken «bij de uitvoering van de dienstverlening aan consumenten en het MKB», vragen de leden van de PVV-fractie?
Is de regering niet bang dat de kredietverlening als gevolg hiervan nog verder terug zal lopen?
Wat zijn de mogelijke negatieve gevolgen van de zorgplicht voor de kredietverstrekking?
Wat is de reactie van de regering op het advies van de Raad van State die niet overtuigd is van «het nut en de noodzaak van een zo vergaande publiekrechtelijke zorgplicht», vragen de leden van de fractie van de PVV?
De leden van de SP-fractie delen de mening dat publiekrechtelijke handhaving van de zorgplicht een wezenlijke aanvulling op het systeem van consumentenbescherming is, nu een toezichthouder kan ingrijpen als er sprake is van horizontale en structurele schendingen. Zij lezen dat de zorgplicht in het wetsvoorstel geldt met betrekking tot de advisering van de financiële dienstverlener en niet voor de uitvoering van opdrachten van financiële dienstverlener. Denkt de regering dat de mate waarin «execution only» gebeurt, zal toenemen na de invoering van de algemene zorgplicht? Deelt de regering de mening van Kifid dat een dergelijke ontwikkeling gevaarlijk is? Op welke manier denkt de regering de bijkomende risico’s bij execution only te voorkomen? Voor het verlenen van beleggingsdiensten geldt reeds een zorgplicht. Kan de regering toelichten of er verschillen bestaan tussen de algemene zorgplicht en de zorgplicht met betrekking tot het verlenen van beleggingsdiensten? Zowel de NVB als de Raad van State zijn van mening dat aan de bescherming van consumenten en bedrijven door de algemene zorgplicht al tegemoet is gekomen. Deelt de regering deze mening? Kan de regering dit toelichten. Kan de regering een overzicht opstellen van welke zorgplichten er momenteel allemaal gelden voor financiële instellingen jegens de consumenten? Kan de regering toelichten welke verschillen er bestaan tussen de huidige zorgplichten en de algemene zorgplicht?
De regering stelt een algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners voor. De leden van de CDA-fractie zijn nog niet overtuigd van de wenselijkheid van de uitbreiding van de reeds bestaande civielrechtelijke en publiekrechtelijke zorgplicht. Zij verzoeken de regering om aan te geven welke gedragsverandering bij financiële dienstverleners precies beoogd wordt met een generieke publiekrechtelijke zorgplicht, naast de specifieke eisen die thans reeds gelden op grond van de Wft voor zorgvuldig handelen, passend advies geven, transparant zijn, begrijpelijke informatie verschaffen en integere producten ontwikkelen? Bestaat er op grond van de huidige regelgeving en de jurisprudentie in de praktijk niet reeds een ruime zorgplicht? Waarom is het nodig om deze verder te codificeren?
Deelt de regering de zorg van dienstverleners dat een generieke zorgplicht uiteindelijk contraproductief kan werken doordat een ongedefinieerde, open norm voor de toezichthouder leidt tot onvoorspelbaarheid en een afvinkcultuur bij dienstverleners? En in hoeverre is het wenselijk om de handhaving van een open norm bij de AFM te leggen, in plaats van bij de rechter, vragen de leden van de CDA-fractie?
In hoeverre worden bestaande publiek- en privaatrechtelijke instrumenten tot dusverre door de AFM gebruikt om dienstverleners die «schadelijk» handelen tot de orde te roepen? In welke mate zal de nieuwe publiekrechtelijke bevoegdheid volgens de regering naar verwachting worden gebruikt, en welke leemten worden hiermee opgevuld? Kan de regering concrete voorbeelden geven van «evident schadelijk handelen» waartegen niet met bestaande bevoegdheden kan worden opgetreden?
Kan de regering aangeven welke maatregelen reeds zijn genomen om een gezonde verhouding tussen financiële dienstverleners en klant te herstellen, opdat klanten goed geïnformeerd een keuze maken voor financiële producten zonder verborgen financiële risico's of kosten? Kan de regering een visie geven op de gewenste verhouding tussen klant, financiële dienstverleners en overheid/toezichthouders? Is de invoering van een generieke zorgplicht in het licht van deze verhouding noodzakelijk en nuttig? Bestaat er volgens de regering een risico dat een teveel aan regels en toezicht ook prikkels voor de klant wegneemt om zich goed te informeren over producten, risico's en kosten en een bewuste afweging te maken, vragen de leden van de fractie van het CDA?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het belang van de klant altijd voorop dient te staan bij financiële dienstverleners. Toch zijn deze leden er nog niet van overtuigd dat een algemene, publiekrechtelijke zorgplicht de beste manier is om dit af te dwingen. Deze leden kunnen zich voorstellen dat de nadelen van een algemene zorgplicht groter zijn dan de voordelen. Zij hebben over dit onderwerp diverse vragen.
De eerste vraag van de leden van de D66-fractie betreft de noodzaak tot een publiekrechtelijke zorgplicht. Deze leden constateren dat de publiekrechtelijke zorgplicht niet verder reikt dan de reeds bestaande civielrechtelijke zorgplicht, die voor financiële dienstverleners op grond van vaste rechtspraak al verder reikt dan voor andere contractpartijen. Deze leden wijzen op het advies van de Raad van State, waarin ook wordt gesteld dat de bestaande bevoegdheden van de AFM al voldoende mogelijkheden bieden om in te grijpen. Kan de regering de toegevoegde waarde van een algemene publiekrechtelijke zorgplicht verder onderbouwen en concretiseren? Zijn er gevallen geweest waarin de AFM had willen ingrijpen, maar dat vanwege beperkingen in de wet niet kon? Deelt de regering de mening dat de AFM op grond van artikel 3:305b BW jo 1:25 Wft jo 2:1 BW ook al gebruik kan maken van de civielrechtelijke zorgplicht om financiële-dienstverleners voor de rechter te dagvaarden?
De leden van de D66-fractie hebben uit het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer over de zorgplicht d.d. 20 juni 2013 opgemaakt, dat de zorgplicht voornamelijk door de AFM gebruikt zal worden om specifieke lacunes in de Wft op te vullen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het adviseren van klanten bij een reeds lopend product. Deze leden vragen waarom hiervoor een algemene zorgplicht in de wet moet worden opgenomen, en waarom het niet voldoende is om de geconstateerde tekortkomingen van de Wft in te vullen.
Verder vragen de leden van de D66-fractie of de voorgestelde zorgplicht zich ook uitstrekt tot zakelijke klanten van financiële-dienstverleners. Wat moet worden verstaan onder «consument of begunstigde». Betreft dit alleen natuurlijke personen, of ook rechtspersonen?
De leden van de D66-fractie vragen verder hoe de regering wil waarborgen dat de publiekrechtelijke zorgplicht niet nauwer wordt ingevuld dan de huidige civielrechtelijke zorgplicht. Hoewel de publiekrechtelijke zorgplicht «in beginsel» geen verder reikende verantwoordelijkheid beoogt te introduceren, valt niet uit te sluiten dat de toezichthouder deze algemene zorgplicht toch nauwer interpreteert. Op welke wijze wordt gewaarborgd dat dit niet het geval is? Waarom is alleen in de toelichting, en niet in de wet opgenomen dat de AFM alleen zal handhaven in gevallen waar sprake is van evidente misstanden die schadelijke gevolgen (kunnen) hebben voor de consument of begunstigde?
De leden van de D66-fractie vinden het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid belangrijk dat de toezichthouder voorspelbaar is in de handhaving van de zorgplicht. Hoe kan er voor worden gezorgd dat de toezichthouder duidelijk en voorspelbaar is in de handhaving van de zorgplicht, zodat financiële dienstverleners een goede inschatting kunnen maken van het oordeel van de toezichthouder over hun handelen? Kan de toezichthouder zelf normen vaststellen om de handhaving van de zorgplicht in te vullen? Zo ja, op welke manier wordt voorkomen dat de toezichthouder op de stoel van de wetgever gaat zitten? Op welke manier zijn door de toezichthouder opgestelde normen onderworpen aan parlementaire controle?
Verder vragen de leden van de D66-fractie naar het effect dat de algemene zorgplicht zal hebben op het gedrag van financiële dienstverleners. Wanneer financiële dienstverleners bang zijn om publiekelijk door de toezichthouder op de vingers te worden getikt, zien deze leden een risico dat financiële dienstverleners de zorgplicht intern zullen vertalen in strikte regels voor de uitvoerende medewerkers. Als banken zich netter gaan gedragen dan nodig, kan dat ook negatieve gevolgen hebben voor consumenten. Deze leden verwijzen in dit kader naar de huidige discussie over hypotheekverstrekking, waar banken strengere normen lijken te hanteren dan volgens de AFM nodig is. Wat is het oordeel van de regering over dit mogelijke effect? Hoe kan dit worden voorkomen?
De leden van de D66-fractie hebben ook vragen over de reikwijdte van de algemene zorgplicht. Deze leden vinden het van groot belang dat de zorgplicht het handelen van consumenten niet beperkt. Uiteindelijk bepaalt de klant wat in zijn belang is. Consumenten moeten het recht hebben om zelf keuzes te maken over hun financiële planning. Ook het recht om onverstandige keuzes te maken. Echter, dit kan strijdig zijn met de zorgplicht van de financiële dienstverlener. Tot waar strekt de zorgplicht? Hoe vaak moet een financiële dienstverlener nee zeggen tegen een klant, wanneer de klant iets wil wat niet in zijn belang is? Kan de financiële dienstverlener gaan weigeren om diensten te verlenen die niet in het belang van de klant zijn, zodat het de dienstverlener is die bepaalt wat het klantbelang is, en niet de geïnformeerde consument? Hoe kan dit worden voorkomen?
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn van mening dat het voorstel om de algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners wettelijk te verankeren in principe een nobel streven is. Deze leden zijn echter kritisch op de wijze waarop de regering dit invult, met name waar het gaat om de vergaande bevoegdheden voor de AFM om publiekrechtelijk op te treden en te handhaven.
De leden van de ChristenUnie-fractie zien de zorgplicht in eerste instantie als een middel om te borgen dat de informatiescheefheid tussen klant en financiële dienstverlener niet leidt tot onwenselijke situaties. Zij vragen de regering aan te geven welke alternatieve mogelijkheden zij ziet om deze informatiescheefheid te adresseren.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering aan te geven welke specifieke lacunes zij ziet in de reeds bestaande specifieke zorgplichten en voorschriften. Zijn er specifieke financiële diensten waar deze specifieke zorgplichten en voorschriften ontbreken? Zo ja, waarom heeft de regering er niet voor gekozen om deze lacunes te dichten met specifieke maatregelen?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de algemene zorgplicht een open norm is, die veel ruimte laat aan de AFM om te bepalen of de algemene zorgplicht voldoende is nageleefd. Genoemde leden vinden deze situatie onwenselijk, temeer daar de AFM vergaande handhavingsbevoegdheden krijgt die weliswaar afschrikwekkend kunnen werken voor malafide financiële dienstverleners, maar tegelijkertijd kunnen leiden tot rechtsonzekerheid voor financiële dienstverleners. Zij vragen de regering nader te onderbouwen hoe deze afweging tussen enerzijds het laten van ruimte voor de AFM om op te treden en anderzijds de rechtsonzekerheid die hierdoor ontstaat is gemaakt. Welke alternatieven heeft de regering hierbij overwogen?
De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de algemene zorgplicht en de handhaving ervan in eerste instantie niet de klant dienen, en dat de klant nog altijd de gang naar de civiele rechter moet maken voor een eventuele schadeloosstelling. Deze leden zien wel mogelijke negatieve consequenties voor klanten als financiële dienstverleners de rechtsonzekerheid als het ware incalculeren bij hun dienstverlening, waarvan klanten mogelijk nadelen ondervinden. Genoemde leden vragen de regering hier nader op in te gaan.
Financiële verslaggeving
De leden van de VVD-fractie lezen dat wordt voorgesteld om artikel 6 van de Wft zodanig te wijzigen dat het mogelijk wordt dat bij algemene maatregel van bestuur ook een internationale instantie aangewezen kan worden waaraan de AFM gegevens en inlichtingen verstrekken. Kan de regering aangeven hoe dit voornemen in relatie staat tot de wettelijke geheimhoudingsplicht waar de AFM aan gebonden is? De leden van de VVD-fractie zijn bezorgd dat dit voorstel er toe zou kunnen leiden dat de privacy van de ondernemingen geschaad kan worden. Kan de regering aangeven hoe dat geborgd is in het wetsvoorstel?
De leden van de VVD-fractie constateren dat de AFM regelmatig rapporteert over de kwaliteit van de (grotere) accountantskantoren. De AFM rapporteert echter niet op kantoorniveau. De accountantskantoren hebben in de internetconsultatie te kennen gegeven dat zij toe willen naar transparantere kwaliteitsinformatie van de AFM over accountantskantoren. Deze leden delen deze opvatting. De regering heeft aangegeven positief te staan tegenover het idee maar stelt voor om te wachten op besluitvorming in Brussel. De leden van de fractie van de VVD vinden dit niet wenselijk. Juist nu alle Organisaties van Openbaar Belang (OOB’s) van de wetgever verplicht moeten wisselen is er behoefte aan objectieve kwaliteitsinformatie van de toezichthouder. De besluitvorming in Brussel kan nog jaren duren en de EU-wetgeving zal pas op zijn vroegst in 2015 in werking treden, terwijl het leeuwendeel van de OOB’s zich juist voor die tijd moet oriënteren op een nieuwe accountantsorganisatie vanwege de rotatieplicht. Kortom de markt heeft niet pas na 2015, maar juist zo snel mogelijk behoefte aan objectieve kwaliteitsinformatie. De geheimhouding van de AFM over de kwaliteit van individuele kantoren ondermijn niet alleen de keuzevrijheid bij het kiezen een nieuwe accountant, maar het is ook een gemiste kans voor meer concurrentie op kwaliteit in de sector. Een toezichthouder die man en paard noemt kan accountantsorganisaties bovendien aanzetten om meer te doen aan kwaliteitsbeleid. Genoemde leden willen van de regering weten hoe zij hier tegen aan kijkt en of zij bereid is het wetsvoorstel op dit onderdeel aan te passen?
De leden van de VVD-fractie hebben behoefte aan aanvullende informatie waar de regels over verslaglegging worden opgesteld en hoe dit in relatie staat tot elkaar (dus bijvoorbeeld in IOSCO, Europa en Nederland)? De leden van de VVD-fractie willen ook weten of de verslaglegginsregels die op mondiaal-, Europees en nationaal niveau worden vastgesteld aansluiten op elkaar en of er discrepanties tussen deze verschillende regels zit?
De leden van de PvdA-fractie onderschrijven de wijzigingen in de regels voor financiële verslaglegging en het toezicht van het AFM daarop. Specifiek willen deze leden vragen om een nadere toelichting op de wijziging van artikel 5:25c Wft. Deze leden onderschrijven de versterkte informatieverplichting voor uitgevende instellingen richting beleggers wanneer nieuwe feiten of onvoorziene gebeurtenissen de financiële verslaggeving beïnvloeden. Wel willen zij daarbij een nadere toelichting vragen over hoe het proces van de verbetering van de financiële verslaggeving is geborgd? Wordt een nieuwe accountantscontrole van de boeken vereist of moet de vaststelling van de jaarrekening worden uitgesteld willen deze leden weten?
De leden van de D66-fractie vragen de regering om het nut en de noodzaak te onderbouwen van het voorstel om de AFM de mogelijkheid te openen om aanbevelingen te handhaven. Uit de jaarlijkse activiteitenverslagen van de AFM blijkt dat de niet-bindende aanbevelingen nu al voor vrijwel 100% worden nagekomen.
De leden van de D66-fractie vragen ook om te onderbouwen waarom de AFM de bevoegdheid moet krijgen om een aanbeveling te handhaven die betrekking heeft op de halfjaarlijkse financiële verslaggeving. Eerder werd dit juist ongewenst geacht. Waarom acht de regering dit nu wel opportuun?
De leden van de D66-fractie steunen de toevoeging van het achtste lid aan artikel 5:25 van de Wft. Wel vragen deze leden waarom de uitgevende instelling niet tevens expliciet hoeft aan te geven of de nieuwe feiten of omstandigheden betekenen dat de opgemaakte jaarrekening wordt aangepast. Is de regering bereid het wetsvoorstel aan te vullen, zodat de uitgevende instelling ook mededeling dient te doen over het proces dat gevolgd zal worden om de opgemaakte jaarrekening aan te passen? Zo wordt erin voorzien dat beleggers meer duidelijkheid krijgen over de status van de opgemaakte jaarrekening.
De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering de wens van de AFM om een uiterste wettelijke termijn te stellen tussen de aankondiging en het uitbrengen van een bod op de aandelen van een beursvennootschap niet in het wetsvoorstel heeft overgenomen.
Vermogensscheiding beleggingsinstellingen en icbe’s
De leden van de VVD-fractie lezen dat de verplichting voor het oprichten van een afzonderlijke entiteit voor beleggingsmaatschappijen en maatschappijen voor collectieve beleggingen wordt geschrapt vanwege de administratieve lasten die daar mee gemoeid zijn. Deze leden hebben hiervoor begrip, maar willen wel graag weten welke gevolgen het schrappen heeft als het gaat om bijvoorbeeld de besmettingsrisico’s? Welke gevolgen heeft de vermogensscheiding in meer algemene zin (voor instellingen, maar ook als gekeken wordt naar een gelijk speelveld, concurrentie, administratieve lasten)?
De leden van de PvdA-fractie kunnen de wetswijziging op het punt van de vermogensscheiding van beleggingsinstellingen en icbe’s ondersteunen daar zij voorzien in een verdere bescherming van de positie van de belegger. Wel willen de leden van de PvdA-fractie een nadere toelichting van de regering op het punt van de implicaties van deze vermogensscheiding met het oog op de afwikkeling en resolutie van een financiële onderneming in tijden van crisis. In hoeverre staat deze vermogensscheiding een effectieve toepassing van de interventiewet (met transfer-, splitsings- of bail-in bevoegdheid), voor een financiële instelling (holding) waarvan een beleggingsinstelling onderdeel is, in de weg?
De leden van de D66-fractie merken op dat in de rangregeling en ten aanzien van de vermogensscheiding steeds gesproken wordt over de «activa» van een beleggingsinstelling. Bedoelt de regering inderdaad alleen de activa, of de activa én de passiva? Zou in dat geval niet gesproken moeten worden over «vermogen»?
Bankspaardeposito’s eigen woning
De leden van de fractie van de VVD hebben ten aanzien van dit voorstel een aantal vragen aan de regering.
Kan de regering een aantal voorbeelden en of casussen geven van de werking van de huidige regeling ten aanzien van bankspaardeposito’s voor de eigen woning, de voorgestelde regeling in de wetswijzing en de regeling van voor 31 juli 2011 voor de consumenten? Welke (financiële) gevolgen heeft deze wetswijziging met betrekking tot de bankspaardeposito’s voor de eigen woning concreet voor mensen die problemen hebben met hun bank?
Hoe gaat de regering er voor zorgen dat de consumenten met een dergelijk product voldoende informatie hebben over de eventuele nieuwe situatie van wet- en regelgeving en de fiscale en financiële consequenties? Hoeveel minder financieel beslag gaat dit leggen op het depositogarantiestelsel? De leden van de VVD-fractie willen weten welke wetswijzigingen noodzakelijk zijn in het Belastingplan 2014 om de in de memorie van toelichting uitgezette lijn te bewerkstelligen? Het Belastingplan 2014 wordt pas eind 2013 behandeld, waarom wordt een en ander nu niet direct geregeld, want dit geeft mensen de nodige onzekerheid, zeker als het gaat om de fiscale gevolgen? Klopt het dat ten aanzien van dit onderwerp geen inbreng is geleverd vanuit het veld? Zo nee, kan de regering dan alsnog aangeven welke punten het veld had ten aanzien van dit voorstel?
De leden van de PvdA-fractie kunnen het voorliggende wetsvoorstel voor de verrekening van bankspaardeposito’s met de eigenwoningschuld steunen. Wel willen zij informeren naar de toepassing van boetebepalingen die gelden bij het versneld aflossen van de eigenwoningschuld door consumenten indien wordt gesaldeerd in de afwikkeling van een bank, kan de regering dit punt nader uitwerken?
De leden van de SP-fractie lezen dat het wetsvoorstel, te weten artikel 3:265d Wft bepaalt dat bij het faillissement, het uitspreken van de noodregeling of de inwerkingstelling van het depositogarantiestelsel van rechtswege bankspaardeposito’s worden verrekend met de verbonden eigen woningschuld. Kan de regering toelichten of hier een voorrangsregel wordt voorgesteld ten opzichte van andere schuldeisers?
De leden van de D66-fractie vinden het in beginsel een goed idee om de bankspaardeposito’s te verrekenen met de uitstaande hypotheekschuld in geval van deconfiture van de bank waar het deposito wordt aangehouden. Wel hebben deze leden hierover enkele vragen.
Als de leden van de D66-fractie het goed zien, dan wordt in het geval dat een bankspaardeposito wordt aangehouden bij bank A en de hypotheek is afgesloten bij bank B, bij een deconfiture van bank A met het daar aanwezige bankspaardeposito eerst een deel van de hypotheekschuld bij bank B afgelost. Vervolgens is er de mogelijkheid om het afgeloste deel van de hypotheekschuld te herfinancieren en een nieuwe bankspaarrekening eigen woning af te sluiten. De leden van de D66-fractie vragen of het ook mogelijk is om het bankspaardeposito bij bank A, over te hevelen naar bank B, zonder dat daarvoor eerst de hypotheekschuld deels moet worden afgelost en geherfinancierd.
De leden van de D66-fractie achten het mogelijk dat, bijvoorbeeld vanwege waardedaling van de woning of de aangescherpte normen voor hypotheekverstrekking, het deel van de hypotheekschuld dat is afgelost met het saldo op het bankspaardeposito niet volledig geherfinancierd kan worden. Het gevolg daarvan kan zijn dat het doelbedrag op het bankspaardeposito niet bereikt wordt, waardoor de woningeigenaar uiteindelijk een restschuld resteert. Deelt de regering de opvatting van de leden van de D66-fractie dat deze situatie mogelijk en onwenselijk is? Op welke wijze kan deze situatie voorkomen worden? Kan dit bijvoorbeeld, zonder schade voor het DGS en schuldeisers van de faillerende bank, voorkomen worden door het bankspaardeposito en de uitstaande hypotheekschuld zonder deze met elkaar te verrekenen, als pakket aan een derde te verkopen?
Overige wijzigingen
Aanvulling gronden accountantskamer
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Raad van State en nader rapport dat de tekst en de toelichting over de aanvulling van de gronden door de accountantskamer zijn aangepast. In hoeverre komt dit daadwerkelijk tegemoet aan de opmerkingen van de Raad van State? Hoe is de aanvulling van rechtsgronden ingeperkt door de aanpassing?
Deelnemingen in markexploitanten
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Raad van State en nader rapport dat door de Raad van State de vraag wordt opgeroepen naar de verhouding tussen het voorgestelde artikel en MiFID. Kan de regering hier een nadere toelichting op geven, aangezien dit punt in de memorie van toelichting niet wordt verduidelijkt?
Toezichtsvertrouwelijke informatie
De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Raad van State en nader rapport dat de Raad van State moeite heeft met het mogelijk maken van informatie-uitwisseling binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC). Naar aanleiding daarvan is de wetstekst aangepast. In hoeverre komt dit voldoende tegemoet van de opmerkingen van de Raad van State? Kan de regering aangeven aan wat voor soort informatie het FEC behoefte heeft en met welk doel?
De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat de Nederlandse financiële toezichthouders toezichtvertrouwelijke informatie moeten kunnen delen met opsporingsdiensten die zitting hebben in het FEC. Deze leden willen wel een nadere toelichting op de mogelijkheden voor informatie-uitwisseling binnen het FEC. Bepaalt de financieel toezichthouder de omvang van de kring waarmee informatie wordt gedeeld of kan elke individuele opsporingsdienst besluiten toezichtvertrouwelijke informatie verder te delen binnen het FEC?
Overig
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het voorliggend wetsvoorstel niets is opgenomen ten aanzien van de «bankvergunning light» ten behoeve van onder andere kredietunies. Kan de regering een toelichting geven waarom dat niet het geval is en wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de «bankvergunning light»?
De gecombineerde commissie vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en Eumedion hebben een advies opgesteld ten aanzien van de Wijzigingswet Financiële Markten 2014. Kan de regering aangeven wat haar opvatting is ten aanzien van de voorstellen uit deze adviezen?
De leden van de D66-fractie merken op dat in het Regeerakkoord het voornemen is opgenomen om de kosten van het toezicht door DNB en AFM volledig door te belasten naar de partijen die actief zijn op de financiële markten. Deze leden steunen dit voornemen. Zij vragen wanneer het voorstel hiertoe naar het parlement wordt gestuurd. Zij verzoeken de regering om in dat voorstel ook te voorzien in een effectief mechanisme dat een tegenwicht biedt aan de toezichthouders, om de kosten van het toezicht niet onbeperkt te laten oplopen.
De leden van de D66-fractie zijn voorstander van het openbaar maken van de kantoorspecifieke rapportage over accountantskantoren. Dit stelt audit committees – in hun rol van opdrachtgever – in staat om accountantskantoren te vergelijken op kwaliteit. Dat zal een forse extra prikkel vormen voor kantoren om optimalisering van hun controlekwaliteit na te streven. Zeker in het licht van de verplichte roulatie van accountantskantoren bij oob’s achten deze leden het nodig dat audit committees zich een goed oordeel kunnen vormen over de kwaliteit van de kantoren. Wat is het oordeel van de regering hierover? Is de regering bereid hiertoe een wetsvoorstel in te dienen?
Naar het oordeel van de leden van de D66-fractie is het wenselijk wanneer de signalerende rol van de accountant ten behoeve van het maatschappelijk verkeer versterkt wordt. Zij merken op dat dit in het nieuwe model voor de accountantsverklaring bij Britse beursvennootschappen bewerkstelligd wordt. In het kort komt dit er op neer dat de accountant ook een oordeel moet geven over de risico’s op een materiële fout in de jaarrekening, aangeven hoe het concept van materialiteit is toegepast en aangeven wat de reikwijdte van de controlewerkzaamheden was. Wat vindt de regering ervan om een dergelijk model voor de accountantsverklaring ook in Nederland in te voeren?
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I, onderdeel L
De leden van de VVD-fractie lezen dat er nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de samenwerking tussen de toezichthouders op nationaal niveau: DNB, de AFM en in voorkomend geval de ACM. Aan welke regels moet worden gedacht? En welke samenwerking wordt op dit moment belemmerd? In hoeverre wordt hierdoor getornd aan de zogenaamde «chinese wall»?
Artikel I, onderdeel U
De leden van de VVD-fractie lezen dat op grond van de Wft lichte ontheffingen in het kader van de markttoegang (ontheffing van bepaalde vergunningseisen) en lichte ontheffingen in het kader van lopend toezichteisen uit de delen Prudentieel toezicht financiële ondernemingen en Gedragstoezicht financiële ondernemingen kunnen worden aangevraagd. Wat wordt hier precies mee bedoeld?
Artikel I, onderdeel TT
De leden van de VVD-fractie lezen dat met deze grondslag op wetsniveau de verschillende typen kapitaalbuffers die uit de richtlijn CRD IV zullen voortvloeien kunnen worden ingevuld op het niveau van een algemene maatregel van bestuur. Waarom wordt dit te zijner tijd niet geregeld in de wet? Waarom is gekozen om dit te regelen via een AMvB? Wat wordt nog de betrokkenheid van de Tweede Kamer bij de implementatie van de richtlijn CRD IV?
Artikel VI
De leden van de VVD-fractie lezen dat artikel VI zich strekt tot intrekking van de Postbankwet: het bereikbaar houden van de betaaldienstverlening stond onder meer in deze wet opgenomen, maar deze wordt tegenwoordig via het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) bewerkstelligd door alle retailbanken gezamenlijk. Deze leden willen weten hoe deze rol van het MOB (wettelijk) is geborgd?
Artikel XVI
De leden van de VVD-fractie lezen dat in de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) ook niet-geregistreerde, illegaal opererende banken onder de verplichtingen van de Wwft vallen. Deze leden willen weten op welke wijze dit gecontroleerd gaat worden aangezien deze banken illegaal opereren? De leden van de VVD-fractie lezen verder dat makelaars een deel van het cliëntenonderzoek tevens uitvoeren ten aanzien van de wederpartij van hun cliënt. De makelaar kan dat onderzoek afstemmen op de risicogevoeligheid voor witwassen of financiering van terrorisme van het type cliënt, product of transactie. Deze wijziging vloeit voort uit FATF-aanbeveling 22. Kan de regering aangeven hoe deze wijziging zich verhoudt met de 4e Europese anti-witwasrichtlijn?
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Van Nieuwenhuizen-Wijbenga
De adjunct-griffier van de commissie, Maas