Vastgesteld 7 april 2014
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 12 februari 2014 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 24 oktober 2013 inzake de voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking (Kamerstuk 33 625, nr. 43);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 14 oktober 2013 houdende de beleidsreactie op IOB-evaluatie «Investeren in stabiliteit: het Nederlandse fragielestatenbeleid doorgelicht» (Kamerstuk 31 787, nr. 9);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 22 november 2013 ter aanbieding van de beleidsdoorlichting SRGR in de periode 2007–2012 (Kamerstuk 31 271, nr. 12);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 10 januari 2013 ter aanbieding van het IOB-evaluatierapport Turning a right into practice. Impact evaluation of the Ixchen Centre for Women cervical cancer programme in Nicaragua (Kamerstuk 33 400 V, nr. 109);
− de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 11 februari 2014 met reactie op de motie van het lid Voordewind (Kamerstuk 33 750 XVII, nr. 38) over investeringen in water, sanitatie en hygiëne (Kamerstuk 32 605, nr. 136).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: De Roon
Griffier: Wiskerke
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: De Roon, Agnes Mulder, Voordewind, Van Laar, De Caluwé, Sjoerdsma, Smaling, Van Klaveren, Van der Staaij en Ouwehand,
en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 16.30 uur.
De voorzitter: Goedemiddag dames en heren. Welkom bij dit algemeen overleg van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Wij overleggen met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over het onderwerp voortgang speerpunten ontwikkelingssamenwerking. We hebben het afgelopen najaar drie brieven over dat onderwerp ontvangen van de Minister. Die staan vandaag op de agenda.
Ik zie dat er op dit moment acht woordvoerders aanwezig zijn. Ik denk dat we dus maar snel moeten beginnen. Ik stel een spreektijd in eerste termijn voor van vijf minuten per fractie. Ik zal per fractie in deze ronde twee interrupties toestaan. Ik maak nog even melding van het feit dat mevrouw Mulder heeft aangegeven dat zij deze vergadering wegens andere verplichtingen eerder zal moeten verlaten. Waarvan akte.
Mevrouw Mulder, het woord is aan u.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. We hebben de voortgangsrapportage van de Minister en haar brief natuurlijk met veel interesse gelezen. Ik moet zeggen dat de rapportage vlot leest en inspirerende voorbeelden geeft. Met name de positie van vrouwen krijgt in het gehele stuk aandacht. Dat vindt het CDA een heel goede zaak. Je krijgt het gevoel dat we betekenisvol bezig zijn. Wat beter kan: haal de cijfers uit het proza en zet ze in een duidelijke tabel of een duidelijk overzicht. Nu krijgen we via het proza ad-hocvoorbeelden maar geen totaaloverzicht. Daarom is het toch redelijk moeilijk om duidelijk te beoordelen hoe effectief we zijn.
Als lid van de Tweede Kamer wil je in tijden van bezuinigingen scherp je afwegingen kunnen maken. Waar zetten we onze gelden op in, waar moet er een tandje bij en waar kan het misschien iets minder omdat we mogelijk niet effectief zijn? Waar bezuinigt de Minister nu precies op in 2014? Kan de Minister de begroting wat verder specificeren? De vraag die wij ons stellen is: komt het publieke geld op de juiste plek terecht? Het CDA vindt het van belang dat wij ons een totaalbeeld kunnen vormen van de bereikte resultaten. Is de Minister bereid om een volgende keer een rapportage aan te leveren die op de genoemde punten verbeterd is?.
Met betrekking tot het speerpunt voedselzekerheid vragen wij ons af hoeveel geld er in 2014 gaat naar het agrarisch beroepsonderwijs. Bij de begrotingsbehandeling hebben wij het belang daarvan al onderstreept. Kan de Minister ons daarover bijpraten?
Tijdens de begrotingsbehandeling heeft de CDA-fractie ook gewezen op het onderzoek van de Algemene Rekenkamer van 13 november. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de middelen die de ambassades lokaal zelf kunnen inzetten voor ons OS-beleid, niet voldoende worden afgestemd met de collega's in Den Haag. Zo kan het zijn dat de rekenkamer constateert dat 45% van het totale OS-budget besteed wordt via multilaterale organisaties. De Minister heeft ons tijdens het debat toegezegd, hier extra oog voor te zullen hebben.
Ook het rapport van de Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) over seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) is kritisch over de huidige verdeling van de financieringskanalen. De IOB beveelt aan, de verdeling te heroverwegen. Meer dan 50% van het SRGR-budget zou worden uitgegeven aan multilaterale organisaties. Ook zou er weinig informatie beschikbaar zijn over de effectiviteit van multilaterale instellingen op doelgroepenniveau. Wij ontvangen graag een reactie van de Minister hierop.
Non-gouvernementele organisaties (ngo's), oftewel het maatschappelijk middenveld, zijn vaak beter in staat om achtergestelde groepen te bereiken, ongelijkheid te bestrijden, betere evaluaties uit te voeren en meer impact te hebben. Hoe gaat de Minister daarmee om? Het CDA pleit voor een andere koers dan de Minister, lijkt het wel. Graag een reactie.
Als de Minister kijkt welke actoren het meest effectief werken bij SRGR, zijn dat dus de ngo's. Slechts 20% van de financiering gaat op dit moment naar de meest effectieve actor om deze doelstellingen te bereiken, die wij ook heel erg belangrijk vinden. Graag een reactie. Juist religieuze organisaties kunnen op het gebied van SRGR heel veel goede zaken doen. Wat is de visie van de Minister hierop?
Wij verzoeken om extra aandacht te besteden aan het geweld tegen vrouwen. Dit onderwerp komt iets te weinig aan bod in de voortgangsrapportage. Het onderwerp kindhuwelijken staat er wel in. We hebben hierover een heel beeldende expositie gehad, die heel confronterend was. Wat doen wij echter in de praktijk, behalve het organiseren van awareness? Wat is de voortgang op dit onderwerp? Zijn er concrete doelstellingen en is daar een goede monitoring op? Wat is het tijdspad en hoe focussen wij op het terugdringen van geweld tegen vrouwen? De CDA-fractie vindt deze zaken erg belangrijk. Wij lezen dat de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) aangeeft dat vrouwen het verschil kunnen maken, bijvoorbeeld bij agrarische projecten. Wij lezen in de voortgangsrapportage dat dit ruim 10% kan schelen. Als dit zo belangrijk is, moeten we daar ook vol op inzetten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het is goed om terug te kijken op de speerpunten van de Minister en de evaluaties te lezen. Soms richten we ons heel erg op het beleid en hoe het allemaal moet, maar het is ook goed om te bezien of het afgesproken beleid effectief is. Vandaar ook mijn dank voor de stukken die we hebben gekregen, inclusief het IOB-rapport.
Als je de stukken bekijkt, zie je bij sommige speerpunten duidelijk verbeteringen, maar bij andere speerpunten, waaronder de millenniumdoelstellingen, zie je dat het minder snel gaat en moeilijker is dan was afgesproken. Bij het speerpunt water zie je dat 30% van de projecten nog steeds niet goed scoort op duurzaamheid. Ik loop een aantal speerpunten van de Minister af om de balans te kunnen opmaken. Ik zal aangeven waar wij denken dat extra aandacht nodig zou kunnen zijn.
Ik kom als eerste te spreken over het speerpunt water. In 2012 is de doelstelling 50 miljoen mensen toegang te verschaffen tot veilig drinkwater en 50 miljoen mensen tot sanitatie. Deze getallen zijn in 2012 naar beneden bijgesteld tot 25 miljoen mensen. Water en sanitatie zijn zeer kosteneffectief om de allerarmsten te helpen. De Minister heeft dit bevestigd. Er zijn verschillende organisaties die zich met deze onderwerpen bezighouden. In Bangladesh doet BRAC dat, maar naast BRAC ook een ngo als de Max Foundation. Ik geloof dat de laatste ook bij de collega's langs is geweest. Ik was erg onder de indruk van de kosteneffectiviteit van het slaan van zo veel putten die door zo veel mensen bereikt kunnen worden om schoon drinkwater te halen in de verste uithoeken van Bangladesh. Ik ben benieuwd wat de indruk van de Minister is van de Max Foundation. Ik begrijp dat die ruim subsidie krijgt van de overheid.
Een ander initiatief uit de particuliere sector is de Global Interfaith WASH Alliance (GIWA). Deze komt voor uit de multi-stakeholder dialogue «Wings for Water». Ik ben benieuwd of de Minister kennis heeft van dit project. Ik zie dat zij knikt. Ik wil dit project van harte aanbevelen.
Ik kom te spreken over de verdeling. Als ik mij goed herinner, hebben we daarover een motie ingediend bij de begroting. Daarin werd verzocht om te kijken naar een goede balans tussen waterbeheer aan de ene kant en drinkwater en sanitatie aan de andere. Wij hebben daarover ook een brief ontvangen van de Minister. Wij willen nogmaals onder de aandacht brengen dat er geprobeerd moet worden om de balans te houden op 50%-50% wat betreft water en sanitatie voor de allerarmsten in de wereld aan de ene kant en de grotere programma's voor waterbeheer in delta's etc. aan de andere. Het is allebei belangrijk, maar ik vraag de Minister om daarin een fiftyfifty-verdeling aan te houden, zodat we ook echt de allerarmsten goed in beeld blijven houden op het speerpunt water.
Ik ga door naar het speerpunt SRGR. De IOB-evaluatie zegt dat meer dan 50% van het SRGR-budget wordt uitgegeven via de multilaterale organisaties. 20% gaat via de ngo's. Mevrouw Mulder refereerde hier al aan. Volgens de IOB zijn de ngo's echter vaak beter in staat om achtergestelde groepen te bereiken en daar meer impact te hebben. In reactie op vragen over de kanalenkeuze, zegt de Minister altijd dat zij niet kiest voor kanalen maar voor effectiviteit. Echter, het IOB legt er wel de nadruk op dat ngo's heel effectief kunnen zijn bij het bereiken van erg achtergestelde groepen. Is de Minister alsnog bereid om te kijken naar de verdeling van de kanalen, juist om de allerarmsten te bereiken?
De ChristenUnie heeft al eerder aandacht gevraagd voor faith-based organisations als het gaat om het speerpunt SRGR. We hebben al eerder organisaties genoemd waarvan wij denken dat zij nog iets te weinig betrokken worden in de dialoog aangaande dit speerpunt. Ik denk dan met name aan de wat orthodoxere kerken. Veelal zijn de welwillende organisaties wel in beeld, maar met name de orthodoxe kerken zouden we nog scherper in beeld kunnen krijgen. Een voorbeeld is het Framework for Dialogue van de Ecumenical Advocacy Alliance (EAA). Ik ben bereid om de Minister van informatie te voorzien en om daar, ook vanuit onze eigen netwerken zoals Prisma, organisaties voor aan te leveren.
Ten slotte kom ik te spreken over voedselzekerheid. In 2014 wordt daar 90 miljoen op bezuinigd. Wil de Minister programma's ontzien die gericht zijn op kleine boeren die produceren voor de lokale en regionale markt? Wil zij in dit speerpunt aandacht hebben voor juist die kleine boeren? 80% van de voedselproductie in ontwikkelingslanden is bestemd voor de eigen markt. Dit past ook helemaal in bet beleid van de Minister om zich te richten op de allerarmsten. Bij dit speerpunt is nog iets te weinig aandacht voor de monitoring. Er komen nog IOB-evaluaties aan op dit speerpunt. Worden hierin expliciet de kleinschalige boeren en boerinnen meegenomen? Het gaat bijvoorbeeld om voedselzekerheid, landrechten en toegang tot markten.
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. We kijken terug op wat het ministerie bereikt heeft op het gebied van de speerpunten. We kunnen dan in ieder geval concluderen dat ontwikkelingssamenwerking werkt. Er zijn aansprekende resultaten behaald, die voor mensen echt over de gehele linie het verschil maken.
Niet alle speerpunten zijn even belangrijk. Ik begin met de allerbelangrijkste en dat is, wat mij betreft, SRGR. De Minister geeft in haar brief aan dat het terugdringen van moedersterfte moeilijker blijkt dan gedacht. De PvdA vindt het belangrijk dat het tegengaan van moedersterfte actief wordt aangepakt. Hoe gaat de Minister daar concreet extra aandacht aan besteden de komende jaren? Heeft dit budgettaire gevolgen?
De PvdA wil graag van de Minister weten of zij, in lijn met de motie-Van der Staaij van november vorig jaar, wil overwegen om immunisatie en vaccinatie op te nemen en te verankeren in het SRGR-beleid. Vaccinaties zijn letterlijk van levensbelang. De PvdA ziet de grootste meerwaarde in het HPV-vaccinatieprogramma, ook al omdat dit ervoor zorgt dat jonge meisjes in de leeftijd van 9 jaar tot 14 jaar naar een kliniek komen, terwijl zij dat anders nooit doen. Dit creëert een kans om deze meisjes niet alleen te vaccineren, maar ook in te lichten over hun seksuele rechten, seksuele voorlichting te geven en hen voor te bereiden op een nieuwe levensfase waarin er voor deze meisjes veel gaat veranderen: van school naar huwelijk, om het kort te zeggen. Ziet de Minister de meerwaarde van dit vaccin en van het programma? Hoe kan de Minister de partnerlanden stimuleren om het HPV-vaccin in te voeren? Pas twee partnerlanden hebben dit vaccin al ingevoerd. Is de Minister bereid om met alle partnerlanden een dialoog te starten over de vraag of zij zaken als seksuele voorlichting willen koppelen aan deze vaccinatieprogramma's? Kan de Minister ons bijvoorbeeld over een jaar informeren hoe dat is gegaan?
In sommige landen is het gebruik van voorbehoedsmiddelen en het bespreken van SRGR-onderwerpen taboe. De PvdA wil benadrukken dat het belangrijk blijft dat Nederland seksuele en reproductieve rechten van vrouwen en meisjes blijft agenderen in de partnerlanden. Daarbij zien we overigens geen licht tussen ons standpunt en dat van de Minister.
Het aantal vrouwen dat anticonceptie gebruikt, neemt wereldwijd amper toe. De Minister geeft aan dat dit een grotere investering vereist. Kan de Minister aangeven hoe zij dit concreet wil bewerkstelligen? Hoe gaat de Minister het huidige voorlichtingsbeleid op het gebied van gezinsplanning nog verder verbeteren en zo de zorgen die er zijn over de anticonceptie wegnemen?
Nederland investeert veel in de dialoog omtrent het tegengaan van onveilige abortus. De IOB-beleidsevaluatie geeft echter aan dat het aantal projecten beperkt blijft en dat er meer gedaan kan worden. Hoe gaat de Minister hier gehoor aan geven?
In de evaluatie wordt ook aangegeven dat Nederland sinds 2011 minder investeert in gezondheidssystemen van landen. Volgens de evaluatie is de steun voor gezondheidssystemen cruciaal. Doordat Nederland minder investeert, is er een gat ontstaan. De Minister geeft in haar brief aan dit standpunt grotendeels te ondersteunen. Betekent dit dat de Minister het eens is met de observatie dat er sprake is van een gat? Zo ja, op welke manier gaat de Minister dat probleem dan oplossen?
Er bestaat grote ongelijkheid tussen rijke en arme, hoger en lager opgeleide mensen. Helaas zitten vooral vrouwen in de groepen die minder kansen krijgen. De Minister geeft in haar brief aan dat ongelijkheid centraal moet komen te staan in het post-2015 raamwerk. Zal de aanpak daarvan terugkomen in de nationale aanpak met betrekking tot de vier speerpunten? De Minister geeft aan bij de opzet van nieuwe SRGR-programma's expliciet ongelijkheid en de effecten hiervan op de allerarmsten mee te nemen in de programmering en monitoring. Kan de Minister aangeven hoe zij dit voor zich ziet en welke concrete maatregelen er genomen worden? Wat vindt de Minister in dit kader van de oproep van onder andere Joseph Stiglitz om juist de verdeling van inkomen en vermogen eerlijker te maken en dus ook om de bestrijding van economische ongelijkheid prioriteit te geven? Ervan uitgaande dat de Minister deze oproep ondersteunt, wat kan zij eraan doen om deze eerlijkere verdeling te realiseren?
Mijn volgende punt betreft water- en voedselzekerheid. Bij deze speerpunten valt weinig te lezen over de inzet op vrouwen als zichtbare doelgroep. Hoe zet de Minister ook binnen deze speerpunten hierop in? Hoe worden projecten bijvoorbeeld op zijn minst genderneutraal gemaakt?
In 2012 is 7% van de financiering voor de speerpunten naar het maatschappelijk middenveld gegaan. Hoe ziet de Minister de ruimte voor het maatschappelijk middenveld om aanspraak te maken op de middelen voor de speerpunten in de komende jaren? De Minister zegt te beoordelen op effectiviteit, maar uit de rapportages blijkt juist dat het moeilijk is om de internationale organisaties op hun effectiviteit te beoordelen, omdat zij weinig rapporteren over impact en outcome. Hoe kan dan de vergelijking worden gemaakt tussen de effectiviteit van de een en de ander? Hoe kan dit transparant worden, zodat ook het middenveld kan zien hoe de afweging gemaakt wordt?
Tot slot kom ik te spreken over fragiele staten en conflictstaten. In een reactie op de IOB-beleidsevaluatie besteedt de Minister kort aandacht aan de Nederland inzet in Tsjaad. De PvdA wil graag weten welke lessen de Nederlandse regering getrokken heeft uit die Nederlandse inzet. Hoe wordt die ingezet, bijvoorbeeld in de gevallen van Mali en Somalië? Voor de PvdA is de belangrijkste les dat betrokkenheid op lange termijn een voorwaarde is voor succes. Daartoe hebben we de Minister al eerder opgeroepen.
De PvdA vindt het ten slotte belangrijk dat er zo veel mogelijk wordt gedaan aan het creëren van stabiliteit in de Sahelregio. In Tsjaad is de situatie tot dusver relatief stabiel. Kan Tsjaad een rol spelen in het bewaken en bevorderen van stabiliteit in de regio? Is Tsjaad voldoende beschermd tegen de onrust in de buurlanden, zoals de Centraal Afrikaanse Republiek en Zuid-Soedan? Welke rol kan Nederland spelen bij het in stand houden van de stabiliteit in Tsjaad?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Voorzitter. Dank aan de Minister voor de rapportage over het speerpuntenbeleid. Daarin wordt een eerste terugkoppeling op hoofdlijnen gegeven van de inspanningen op de speerpunten en dwarsdoorsnijdende thema's. De VVD heeft de afgelopen jaren sterk aangedrongen op een resultaatgericht en meetbaar OS-beleid. Dat lijkt nu van de grond te gaan komen. De resultaten op het gebied van sanitatie en schoon drinkwater zijn bemoedigend. Ook weten we dat de investeringen in Ghana sterk zijn toegenomen. Verder geeft de Minister in haar brief aan dat zij sterk inzet op de samenhang tussen water en landbouw.
Op de meetbaarheid van de resultaten is dus voortgang geboekt. Echter, het rapport van de Minister bevat vooral aansprekende voorbeelden van representatieve trajecten en nog weinig overall resultaten. Ik heb hier dan ook vragen over aan de Minister. De VVD wil vooral weten wat de overall resultaten van het speerpuntenbeleid zijn in relatie tot de gestelde doelen. Kan de Minister daarover meer inzicht verschaffen? Hoe zit het met de afstemming met diverse andere departementen? Zo werkt de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu samen met The Clinton Foundation aan agrarische projecten in ontwikkelingslanden, hebben wij een aantal weken geleden mogen vernemen bij Pauw en Witteman. Hoe verloopt de afstemming met andere departementen hierover?
Over SRGR en multilateraal versus bilateraal zijn al diverse vragen gesteld. Op dat onderwerp zal ik dus gemakshalve niet ingaan.
Wat betreft de waterdoelstellingen geeft de Minister aan dat er nog een behoorlijke uitdaging ligt. De VVD is positief over doelgerichte initiatieven zoals de al eerder genoemde Global Interfaith WASH Alliance (GIWA), een ondernemende en efficiënte mondiale samenwerking tussen alle mogelijke geloofsgemeenschappen, en, heel belangrijk voor de VVD, ook open voor niet-gelovigen. Steun voor lokale leiders is een essentieel element in de bevordering van beter sanitatie. Hoe staat de Minister daar tegenover?
Een element dat ontbreekt in de rapportage is de verdeling van de bezuinigingen op de speerpunten. Waar wordt specifiek op bezuinigd en hoe wordt die keuze gemaakt? Ik word ingefluisterd door mijn collega van D66 dat het over de rapportage van 2012 gaat, maar misschien kan de Minister er toch inzicht in verschaffen.
De Minister zet in op het betrekken van de private sector bij de uitvoering van de speerpunten. De totale uitgaven voor het bedrijfsleven worden apart genoemd. Vallen die echter niet, gedeeltelijk dan wel helemaal, onder multilateraal of onder bilateraal? Gaat het bij die 147 miljoen om uitgaven aan het bedrijfsleven, of zit daar ook de enabling environment bij? Hoe staat het met de inzet op hulp en handel? Ik heb het over het laatste overzicht, voorzitter, op de laatste pagina. Daar staat het bedrijfsleven apart genoemd. Ik vroeg mij af of dat niet onder die andere posten valt.
Dan kom ik te spreken over het Private Sector Investeringsprogramma (PSI). De Minister geeft aan dat er 33 initiatieven zijn gestart. Dat heeft 2200 banen opgeleverd. Dat is mooi, maar mijn vraag is of dat gaat helpen bij de economische ontwikkelingen op grote schaal in ontwikkelingslanden. Moeten we daar niet veel meer gaan inzetten op de grootschalige creatie van banen? Maar wellicht kunnen we daar in het debat over de nog te ontvangen brief over het bedrijfsleveninstrumentarium op terugkomen.
In de watersector lijkt de inzet van het bedrijfsleven nog niet te vlotten. Vanuit het bedrijfsleven bereiken mij geluiden dat de Public-Private Partnershipsfaciliteiten in iedere ronde weer eisen stellen, ook aan de lokale partner. Daardoor haken bedrijven af. Is de Minister hiermee bekend?
In totaal blijkt dat slechts iets meer dan 25% van het totale OS-budget wordt besteed aan het speerpuntenbeleid. De Minister houdt niet van sturen op kanalen, dat weet ik. Echter, 1,1 miljard op de speerpunten van je beleid is toch wat mager. De focus moet op de speerpunten liggen, ook budgettair. Zit daar nog iets in, ook in de andere budgetposten waar het speerpuntenbeleid meegenomen wordt?
Dan kom ik te spreken over het fragielestatenbeleid. De evaluatie van de IOB geeft overall een positief beeld. De IOB concludeert dat Nederland steeds op basis van eigen prioriteiten heeft geopereerd, maar dat het de inzet altijd internationaal heeft afgestemd. Verder concludeert de IOB dat een lokale aanpak, gebaseerd op de lokale cultuur, noodzakelijk is. Een meer coherente benadering is nodig, stelt de IOB. Wat de VVD betreft, kunnen hiervoor lessen geleerd worden uit de receptorbenadering. Daarin is meer aandacht voor de lokale verschillen. Gaat de Minister de receptorbenadering, waarmee wij inmiddels ervaring hebben opgedaan, toepassen?
De IOB concludeert ook dat in Somalië geen sprake is geweest van een 3D-benadering, vanwege het militaire karakter van de Nederlandse inzet. De VVD vindt dit vreemd. Naast de militaire component is vooral ook multilateraal aandacht geweest voor de andere componenten. Waarom is de IOB hier zo kritisch op? Is de multilaterale aanpak van Somalië een goed voorbeeld of juist geen goed voorbeeld van de aanpak van fragiele staten? De IOB stelt dat nog niet duidelijk is hoeveel budget precies naar de fragielestatenaanpak gaat. Kan de Minister daarover meer duidelijkheid geven?
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb een korte vraag aan mevrouw De Caluwé. De Minister stelt dat ontwikkelingssamenwerking werkt. Wat vindt mevrouw De Caluwé daarvan?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik heb aan het begin van mijn betoog aangegeven dat er op een aantal onderdelen resultaten zijn geboekt, bijvoorbeeld bij water en sanitatie. Het kan dus niet gezegd worden dat over de gehele linie niets werkt binnen OS. Het standpunt van de VVD is echter wel altijd geweest dat het nog onvoldoende en onvoldoende doelmatig was. Vandaar dat ik vraag om een doelgerichte aanpak.
De heer Sjoerdsma (D66): Het verheugt mij natuurlijk enorm dat mevrouw De Caluwé dit zegt, want dat betekent dat als deze Minister voldoende voortgang boekt op dit terrein, we straks een VVD hebben die geen bezuiniging meer wil op ontwikkelingssamenwerking, maar die gewoon weer terug wil naar de oude positie.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Nu gaat de heer Sjoerdsma een beetje te kort door de bocht. Immers, als je het veel efficiënter en veel doelgerichter aanpakt, kun je veel meer bereiken met veel minder geld.
De heer Smaling (SP): Ook ik werd aangenaam verrast door de bijdrage van mevrouw De Caluwé. Altijd trouwens, hoor. Zij zei vandaag dat zij het speerpuntenbeleid eigenlijk ondergefinancierd vindt. Vindt zij dan dat er meer budget naar OS moet, of ziet zij andere posten binnen het budget waar zij geld vandaan wil halen om de speerpunten beter gefinancierd te krijgen?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Dan gaat het om het laatste; het gaat mij om de verdeling van het budget. Mijn vraag was of je binnen het budget niet meer moet inzetten op het speerpuntenbeleid.
De heer Smaling (SP): Betekent dit dat er half zoveel soldaten naar Mali moeten? Ik zie namelijk niet zo snel waar het budget vandaan moet komen.
Mevrouw De Caluwé (VVD): De VVD is altijd kritisch geweest over het geld dat generiek naar multilaterale organisaties gaat evenals over het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF). Daar zitten we nu weer tot 2020 aan vast, dus daar zal niet veel aan te versleutelen zijn. Wellicht, echter, kan dat vooral gebeuren op het multilaterale kanaal, en mogelijkerwijze op andere dingen die binnen de HGIS-nota zitten. Wellicht kan de Minister ook wat meer informatie geven over hetgeen andere ministeries doen dat kan bijdragen aan het speerpuntenbeleid. Dat heb ik nog onvoldoende voorbij zien komen.
De heer Van Klaveren (PVV): De PVV werd, in tegenstelling tot de SP, onaangenaam verrast door de bijdrage van de VVD. Begrijp ik goed dat de VVD meer dan 1,1 miljard wil steken in het vierspeerpuntenbeleid?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik wil meer dan een kwart van het budget besteden aan het speerpuntenbeleid. Als het budget vaststaat, wil ik binnen dat budget dus meer geld hebben voor dat speerpuntenbeleid.
De heer Van Klaveren (PVV): Dat betekent in dit geval dus dat u meer dan 1,1 miljard wilt besteden aan het vierspeerpuntenbeleid, in plaats van bijvoorbeeld aan lastenverlaging in Nederland.
Mevrouw De Caluwé (VVD): De heer Van Klaveren weet heel goed dat de VVD minder geld zou willen besteden aan ontwikkelingssamenwerking. We zijn echter goed voor onze handtekening. Er ligt een regeerakkoord waarin een bedrag is vastgesteld. Binnen dat bedrag wil ik graag meer besteden aan het speerpuntenbeleid.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Kan mevrouw De Caluwé ook eens reflecteren op andere gedragingen van Nederland en Europa die het ontwikkelingslanden moeilijker maken? Zij zegt dat zij de samenwerking doelmatig en efficiënt wil inzetten, maar er eigenlijk niet meer geld voor wil uittrekken. Dan zou het erg helpen als we in onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden, ons landbouwbeleid en landbouwsubsidies kritisch kijken naar wat die zaken betekenen voor ontwikkelingssamenwerking. Hebben we dan de VVD aan onze zijde, of zegt de VVD dat in die gevallen de Nederlandse belangen gewoon voorgaan en dat de ontwikkelingslanden maar een beetje achteraan moeten hobbelen met de rotzooi die we daarmee veroorzaken?
Mevrouw De Caluwé (VVD): De VVD is altijd al kritisch geweest op landbouwsubsidies. Wat betreft vrijhandelsakkoorden zijn wij zeer voor de totstandkoming van European Partnership Agreements (EPA's), als mevrouw Ouwehand daarop doelt. Wij vinden dat dat heel goed kan zijn voor de ontwikkelingslanden. Er zitten overgangsbepalingen in, evenals hulp die wordt gegeven aan ontwikkelingslanden om hun belastingsysteem en handelssysteem op orde te brengen, zodat zij de concurrentie kunnen aangaan met andere landen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Ik ben het niet helemaal eens met wat mevrouw De Caluwé zegt over de landbouwsubsidies. De VVD is inderdaad wel kritisch op landbouwsubsidies als er Europese verkiezingen voor de deur staan, maar in de praktijk heeft de landbouwwoordvoerder van de VVD het altijd over «boerengeld dat naar het boerenerf moet». Dat gaat dan over Nederlandse bedrijven, vaak heel grote bedrijven. We weten dat landbouwsubsidies de positie van ontwikkelingslanden verstoren. Als de VVD dus zegt niet meer geld te willen steken in ontwikkelingssamenwerking, is zij dan in ieder geval bereid om daar ook echt consequenties aan te verbinden, namelijk dat die subsidies ontwikkelingslanden niet in de weg mogen zitten, in elk geval niet op het niveau waarop zij dat nu doen?
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik denk dat we nu niet een debat moeten gaan voeren over Europese landbouwsubsidies en de effecten daarvan op het Nederlandse landbouwbeleid, dus over bestaande subsidies en de vraag hoe je daarmee omgaat. We zijn voor vrijhandel. Wij zijn er absoluut voor, te zorgen voor een eerlijk systeem waaraan ieder land kan bijdragen. Bij EPA's heb je dat. Dat is een mogelijkheid voor ontwikkelingslanden om mee te doen op het internationale vlak. Echter, om bepaalde redenen willen zij daar graag niet aan meedoen, terwijl er toch een enorme overgangstermijn is. Op termijn zullen ze mee moeten doen op het internationale toneel. Waarom pakken zij dan niet die kans, zodat wij ervoor kunnen zorgen dat zij er langzaam in kunnen groeien? Vandaar, vrijhandel: ja, maar EPA's ook.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Het is altijd goed om de VVD te horen pleiten voor meer geld voor ontwikkelingssamenwerking. In dit geval specificeert mevrouw De Caluwé deze uitspraak door te spreken over de speerpunten. Kan zij aangeven welke speerpunten zij op het oog heeft? Zij heeft iets gezegd over water en voedsel, maar heeft zij bijvoorbeeld ook de SRGR op het oog?
Mevrouw De Caluwé (VVD): De VVD is er altijd al voor geweest om focus aan te brengen in het ontwikkelingsbeleid. We hebben vier speerpunten gekozen: voedsel, water – en die twee graag in samenhang – veiligheid en rechtsorde, en het SRGR-beleid. Het gaat mij om deze vier speerpunten. En ja, ook op het gebied van SRGR hebben wij een grote toegevoegde waarde, omdat wij ruimdenkend zijn over bijvoorbeeld seksuele geaardheid en de aidsproblematiek. Het gaat om de vier speerpunten. Wij willen ons graag op die vier focussen, plus natuurlijk op de economische ontwikkeling. Je hebt ook nog de vrouwen. We willen niet te veel dwarsdoorsnijdende thema's. Je hebt de focus op vrouwenrechten en je hebt de economische ontwikkelingen en vervolgens de vier speerpunten waar we ons op richten. Ik denk dat de focus nog veel meer aanwezig kan zijn. We zijn nog te versnipperd bezig, hoewel er al een heel goede inzet is om het beleid meer op de speerpunten te richten.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Meer geld naar de speerpunten. Als ik het goed begrijp, zegt mevrouw De Caluwé niet dat er een andere verhouding binnen de vier speerpunten zou moeten komen. Of zegt de VVD dat er wel meer geld naar aidsbestrijding moet, een punt waarop we de afgelopen jaren juist een bezuiniging zagen?
Mevrouw De Caluwé (VVD): De heer Voordewind weet ook dat wij de tijdens de begrotingsbehandelingen de afgelopen jaren steeds de amendementen hebben gesteund die meer geld toezegden voor de aidsbestrijding. Er is ook een multiparty initiatief op het gebied van SRGR en hiv/aids. Ook daar doet de VVD aan mee. Wij zeggen dus absoluut niet dat SRG maar van het toneel moet verdwijnen en dat we alles op het bedrijfsleven gaan richten. Wij vinden de economische component echter wel heel erg belangrijk. Leg je toe op de speerpunten en ga niet nog eens allerlei dingen ernaast doen.
De voorzitter: Dank u wel. Ik zie geen interrupties meer, dus dan geef ik nu toch echt het woord aan de heer Sjoerdsma, die spreekt namens de fractie van D66.
De heer Sjoerdsma (D66): Dank u wel, voorzitter. Ik vermoed dat de Minister met enige vreze naar dit debat toeleefde, want als het over de speerpunten gaat, kun je natuurlijk verwachten dat iedere partij met een wensenlijstje komt en hoe moet zij daar dan weer chocola van maken? Ik ga de Minister zo meteen helpen door te proberen om te komen met een compromisvoorstel waarvan ik denk dat dat de inzet van alle partijen zo goed mogelijk weergeeft. Eerst heb ik echter nog wat algemene punten.
Het debat over ontwikkelingssamenwerking gaat vaak over corruptie, fraude en de voorwaarden om dergelijk misbruik tegen te gaan. Dit is gedeeltelijk terecht, want belastinggeld moet goed worden besteed. Punt. We verliezen er echter ook vaak de grote lijnen door uit het oog. Het is immers het resultaat dat telt. Het inzichtelijk maken van dat resultaat is cruciaal. Meten is dan geen doel op zich, maar meten is wel weten; meten is kunnen sturen op verandering. Bovendien is het meten van resultaten cruciaal om draagvlak te behouden voor dit soort uitgaven. In dat kader prijs ik de Minister graag dat zij de resultaatsfiches online heeft gezet. Dat is transparant. Ik constateer echter ook dat wij hier vandaag over 2012 praten en niet over 2013. Dat maakt bijsturen, wat je doet op basis van meten, lastiger voor de Kamer. Kan de volgende rapportage eerder komen?
Uit de brief blijkt dat Nederland geweldig veel bereikt, alleen al op het gebied van schoon drinkwater dat wij de mensen verschaffen. Geweldige resultaten. Ik constateer echter ook dat Nederlanders die willen weten wat er met hun geld gebeurt, misschien toch geen chocolade kunnen maken van deze brief. Ik heb hem zelf tweemaal gelezen en het voelt een beetje alsof de Minister de vele resultaatfiches door de gehaktmolen heeft gehaald om er één geheel van te maken. Het is een mozaïek geworden van wereldwijde, regionale en lokale programma's en een mengsel van intenties, proces en daadwerkelijke resultaten. Dat maakt het voor de Kamer lastig om te zien waar wij op stoom zijn, waar Nederland resultaten bereikt en waar het tegenvalt. Natuurlijk begrijp ik dat we net op weg zijn met de speerpunten. Ik wil de Minister er dus de tijd voor geven. Maar ik vind het lastig om in te schatten of wij resultaten boeken. Ik herinner de Minister dan ook aan twee moties van mijn hand; één over afrekenbare doelstellingen en één over het inzichtelijk maken van resultaten. Hoe ziet de Minister dat? Zou de Minister niet eens bij de Britten te leen willen gaan? Hun resultaatrapportages zijn namelijk echt ongelofelijk helder.
Ik kom te spreken over de kanalen. De Minister zegt niet te willen sturen op kanalen. Zij zoekt naar effectieve partners, maar binnen SRGR gaat 50% naar multilateraal, zoals collega's al zeiden. Ik vraag mij af of dat het meest effectief is. De IOB vraagt zich dat eigenlijk ook af. Die constateert dat multilaterale instellingen in de uitvoeringspraktijk soms gewoon tekortschieten, terwijl niet-gouvernementele organisaties juist wel effect sorteren. Is selecteren op effectiviteit dan niet toch stiekem kijken naar de kanalen in dit geval? Wil de Minister kijken of de financieringsverdeling nog een keertje tegen het licht zou moeten worden gehouden?
Dan de speerpunten. Nederland mag trots zijn: het SRGR-beleid werpt echt vruchten af. Nederland heeft de mondiale agenda verder gebracht door steeds opnieuw taboeonderwerpen aan te snijden. Dat is grote winst. Gezondheid, keuzevrijheid, bescherming van vrouwen, veilige abortus, minder hiv en seksuele voorlichting zijn voor de D66-fractie belangrijke thema's. Het taboe in de wereld op seks en seksualiteit is groot. Dat leidt tot wereldwijde gezondheidsproblemen. Genitale verminking bij meisjes vind ik het meest schrijnende daarvan. Er stond laatst in de Volkskrant dat wereldwijd ten minste 125 miljoen meisjes genitaal werden verminkt. Wetgeving daartegen en voorlichting daarover kan het verschil maken. Ik vraag de Minister wat zij gaat doen. Kunnen wij erop rekenen dat de Minister in de voorhoede zal staan voor een internationaal actieplan tegen deze misstanden?
Daarnaast constateert de IOB dat veilige abortus prioriteit vormt in het SRGR-beleid. De politieke inzet en de beleidsinzet zijn goed; veel complimenten daarvoor. Het aantal projecten is echter beperkt. De Minister zegt in antwoord op vragen daarover dat we het aantal projecten handhaven. Ik wil haar eigenlijk vragen om het aantal projecten en de omvang van de financiering die wij hierop doen, te verdubbelen. Nederland is namelijk een van de weinige landen die zich op dit terrein echt inzetten. Op het terrein van de taboes valt nog een wereld te winnen.
Tot slot kom ik te spreken over het speerpunt water en sanitatie. De millenniumdoelstelling voor sanitatie en veilig drinkwater loopt ver achter. Pas in 2018 hebben 25 miljoen mensen toegang tot veilig drinkwater. Dat is drie jaar te laat volgens het schema. De VN noemt het een heel grote uitdaging. Maar vanaf 2015 bezuinigt dit kabinet juist 50 miljoen op veilig drinkwater en sanitatieprogramma's, kindersterfte, moedersterfte en ziekte-uitbraak. Wat gaat Nederland concreet doen om de doelstelling betreffende drinkwater en sanitatie snel dichterbij te brengen? Volgens mij beloofde de Minister eerder hierop een brief. Wanneer komt deze?
De heer Smaling (SP): Voorzitter. Leuk om over de speerpunten te praten. Deze gaan al een tijdje mee; ze zijn nog van het vorige kabinet. Je kunt natuurlijk altijd de vraag stellen of er niet andere speerpunten hadden moeten zijn, maar ik denk dat we na een paar jaar kunnen stellen dat het vier speerpunten zijn die passen bij Nederland. De twee evaluaties zijn over het algemeen positief tot behoorlijk positief. In die zin hebben we dus niet zo slecht gegokt. Om het voor het grote publiek wat spannender te maken, zou je elk speerpunt misschien moeten koppelen aan een van de Beatles of zo. Met veiligheid kom je dan uit bij John Lennon, met gezondheid bij George Harrison etc. De speerpunten zitten nu namelijk een beetje onder de radar. Meer mensen zouden er iets van moeten meekrijgen. Misschien dat dan zelfs Henk en Ingrid de lol van ontwikkelingssamenwerking gaan inzien.
Eind vorig jaar heb ik nogal gefulmineerd tegen het Dutch Good Growth Fund (DGGF) en tegen het Budget Internationale Veiligheid (BIV). Ik vraag de Minister waar hier de overlap zit. Ik kan mij voorstellen dat met name het landbouw- en waterdeel kunnen putten uit het Dutch Good Growth Fund en dat het veiligheidsdeel kan putten uit het BIV. Het zou mij wat waard zijn als dit meer met elkaar verbonden was, waardoor het budgettair ook wat meer voorstelt dan op dit moment het geval is. Hiermee heb ik, denk ik, ook mevrouw De Caluwé voor mij gewonnen.
Ik loop de speerpunten even langs. Ik wil apart stilstaan bij SRGR en met name bij de vraag waar je je pijlen op moet richten, zodat het geen banale kanalendiscussie wordt. Op dit punt moet ik meegaan in wat de IOB hierover adviseert. Ik denk namelijk dat het juist functioneel is dat je de drie niveaus hebt. Wat betreft het multilaterale is er de WHO voor de normstelling en die doet dat heel goed. Wij dragen daaraan bij. Je ziet echter ook weleens dat Unicef, het United Nations Population Fund (UNFPA) en het Joint United Nations Programme on HIV/AIDS (UNAIDS) over elkaar heen rollebollen in de hoofdstad van een land. Ik vraag mij dan af of dat de meest effectieve manier is om je geld weg te zetten. In Mozambique wordt vanuit de ambassade heel hard gewerkt aan een health basket. Daarmee wordt echt gewerkt aaneen gezondheidssysteem in dat land en dat creëert veel goodwill in het land. Dat geeft de ngo's de kans om ook de wat moeilijkere onderwerpen te agenderen, want de overheid is daar dan wat toeschietelijker in. De key populations, jongeren, homo's, en gevoelige onderwerpen zoals abortus komen dan allemaal wat gemakkelijker in beeld. Die verhouding is dus essentieel. Daarom ben ik wel gecharmeerd van de manier waarop de IOB erover rapporteert. Graag nog een reactie daarop van de Minister.
Ik kom te spreken over de landbouw. Ik denk dat alle vier de speerpunten moeten uitgaan van een systeembenadering. Dat geldt voor de landbouw ook. Het gaat in eerste instantie om de ketens en het zoeken naar de zwakke plekken in die ketens. Dat zijn vaak gewoon vrouwen die al het werk doen en slecht betaald worden, maar het kan ook een marktkwestie zijn, of een input die de haven maar niet uit wil omdat daar corruptie is of een slechte losplaats. Vanuit het systeem naar landbouw kijken is echt de wezenskwestie. Als er zo'n 100 miljoen in één keer naar het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP) gaat, vraag ik mij af of dat een zinnige besteding is. Laat de landen die food security hebben gekozen de kennis die we in die landen opgebouwd hebben, benutten om naar de zwakke plekken in de ketens te kijken.
Wat water betreft, zijn er drie resultaatgebieden die alle drie erg groot zijn. Nederland is daar ook groot in. Net als bij de landbouw zit er een preventieve en een curatieve kant aan. Je wilt geen overstromingen, en als het toch gebeurd is, wil je dat het drinkwater zo snel mogelijk op de plek van bestemming komt. Ik weet het zo niet. Ik denk dat de link naar sanitatie voor ons heel erg belangrijk is, maar ik wil toch ook een lans breken voor het dijkdeel, het «harde water». Laat de bv Nederland op beide gebieden haar werk doen, want we zijn ook goed in beide.
Wat betreft de fragiele staten maak ik mij een beetje zorgen dat we te lang blijven hangen in een 3D-benadering. Ik weet niet of dat een blijvend concept gaat worden.
Ook over de resultaatgebieden kun je nog wel iets zeggen. Moeten we niet meer achter de new-dealfilosofie blijven aanlopen, waarbij we proberen om ons denken te verbeteren, om meer evidencebased te werken, om de theory of change centraal te zetten? Het zijn een hoop Engelse woorden, maar goed, zo staat het ook in de stukken. Moeten we niet op basis daarvan dat speerpunt verder vormgeven?
De SRGR-health systems staan wat mij betreft echt centraal. Het gaat om dat postje ergens in het achterland, waar verplegers gemotiveerd hun werk moeten kunnen doen. Dat kan via performance-based financing, of gewoon door te zorgen dat het netwerk en de bereikbaarheid op orde zijn, en dat medicijnen tijdig aanwezig zijn. Het gaat er ook om, vrouwen te bewegen naar een health post te gaan. Het is heel breed, maar wij hebben die expertise allemaal in huis. Ik denk dat het voorbeeld van Nicaragua, waar ook nog een brief over uitgegaan is, mooi aangeeft dat er een preventief en een curatief element aan zit, evenals een bereikbaarheidselement. Ik noem dit ook even omdat mijn vorige werkgever, het KIT, daaraan heeft meegewerkt. Mijn dierbare ex-collega op de publieke tribune heeft daar ook aan meegewerkt. Dan is dat tenminste ook gezegd.
Er zijn allemaal kennisplatforms. Ik wil een lans breken voor het vijfde kennisplatform. Zorg.dat daar ook echt wordt nagedacht over hoe we verder komen op die vier thema's. We zijn goed, dat wil ik zeker onderschrijven, maar hoe kom je verder met systeemdenken, hoe kom je verder met change-denken? In fragiele staten moet dat dan niet alleen in militaire zin, maar moet je je ook afvragen hoe mensen leven in een conflictsituatie. Wat is de veiligheidsbehoefte van mensen in een conflictland of een post-conflictland? Daar kunnen we nog heel veel doen en daar vind ik ons nog niet zo goed in.
De heer Van Klaveren (PVV): Voorzitter. Zoals wellicht bekend is de PVV een groot tegenstander van staatsontwikkelingshulp, behoudens noodhulp. Het is geen taak van de Nederlandse overheid om toiletten te bouwen in Mali, re-integratietrajecten te bekostigen voor piraten in Somalië en vakbonden te helpen in Bangladesh, en ook het seksleven in Burundi is geen zaak van onze overheid. De PVV gelooft, in tegenstelling tot de PvdA en inmiddels ook de VVD, niet in de maakbaarheid van de samenleving, niet in Nederland maar zeker ook niet daarbuiten. De enige structurele manier om economische groei te bewerkstelligen is vrijhandel bevorderen; iets wat de VVSD misschien nog een keertje na moet slaan. Betere toegang tot medicijnen en water is verder primair een gevolg van de mondiale economische groei, sinds de jaren tachtig met meer dan 100%. De PVV roept net als de deskundigen Moyo en Djankov, die ik al vaker heb aangehaald, niet voor niets «trade not aid».
Dit kabinet blijft echter inzetten op hulp. Zelfs waar het kabinet spreekt over «handel», is het gewoon hulp. Zo is het in de stukken aangehaalde Dutch Good Growth Fund een staatsfonds dat in het leven is geroepen om volgens dit VVD/PvdA-kabinet het zogenaamde marktfalen te compenseren. De Nederlandse staat verstrekt leningen, ook aan buitenlandse bedrijven die geen lening kunnen krijgen via de bank vanwege de risico's in instabiele ontwikkelingslanden. Socialistischer en meer marktverstorend wordt het niet. De VVD geeft in dit kabinet de term «vrijhandel» een geheel nieuwe, marxistische invulling. Dat is zorgelijk, maar wel helder. Met vrijhandel heeft het echter vrij weinig te maken.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik kan niet anders dan daar toch even op te reageren. Ik vind dat er een curieuze tegenstelling zit in het betoog van de heer Van Klaveren. Enerzijds zegt hij «trade not aid». Anderzijds, als het gaat om het bedrijfsleven, dat fantastisch commercieel kan worden ingezet bij landbouwprojecten, met soms wat steun in de rug, en dat kansen moet krijgen, zegt hij dat dat niet hoeft. Is de heer Van Klaveren voor handel en investeringen of is hij daartegen? Ik snap het niet meer.
De heer Van Klaveren (PVV): Dat is misschien ook een beetje het probleem van de VVD: zij snappen zichzelf niet meer zo goed. Voorheen was het een partij die stelde dat zij voor vrijhandel was, momenteel zijn zij voor vrijhandel «met steuntjes in de rug», zoals ik mijn collega net weer hoorde zeggen. Die steuntjes in de rug houden voor deze VVD-fractie 700 miljoen euro voor een staatsfonds in. Dat is niet de visie van de PVV.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik mag de heer Van Klaveren eraan herinneren dat de VVD heeft gezegd dat zij zo veel mogelijk tegen subsidies is en dat zij vooral voor leningen voor het bedrijfsleven en geen subsidies is. Daarom willen wij het gehele bedrijfsleveninstrumentarium hervormen. Het gaat erom dat het bedrijfsleven enerzijds ruimte moet krijgen om te kunnen ondernemen. Dat kan gewoon commercieel. Anderzijds kan het bedrijfsleven worden ingezet voor het uitvoeren van OS-beleid. Ik vraag mij dus nogmaals af waarom de heer Van Klaveren nu zo erg tegen het inzetten van het bedrijfsleven is.
De heer Van Klaveren (PVV): Het is inderdaad wat de VVD zegt, maar de VVD zei ook dat we niet zouden morrelen aan de hypotheekrenteaftrek. De VVD zei ook dat we € 1.000 zouden krijgen. De VVD zei ook dat er snoeihard bezuinigd zou worden op ontwikkelingshulp. Al die zaken zijn in onze visie, en helaas voor mevrouw De Caluwé ook in de visie van haar achterban, niet gebeurd.
Ik ga verder, voorzitter.
De voorzitter: Nee, u gaat nog niet verder, want er is nog een interruptie van de heer Sjoerdsma. Dat wordt zijn tweede interruptie.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik vind het fascinerend om het gevecht te zien wie hier de meest rechtse partij is. Ik heb nog wel een vraag aan de heer Van Klaveren. Eigenlijk heeft hij een heel radicale positie, misschien zelfs wel een GroenLinks-positie. Hij zegt namelijk dat de PVV pure vrijhandel wil. Dat betekent natuurlijk ook dat de PVV dan voorstander is van het loslaten van álle protectionistische maatregelen die er momenteel binnen de Europese Unie zijn. Hoe werkt dat volgens hem?
De heer Van Klaveren (PVV): Zoals wellicht ook bekend is bij mijn collega Sjoerdsma, is de PVV een groot voorstander van het uit de EU treden. Alle handelsbelemmeringen die er zijn vanuit de EU, zijn dus inderdaad belemmeringen die wij niet willen, dat moge duidelijk zijn.
De heer Sjoerdsma (D66): Als ik het goed begrijp, stapt Nederland dus uit de EU. Dan schrappen wij alle subsidies en tariefmuren, zodat er volstrekt vrije handel en een volstrekt gelijke markt ontstaat met al die ontwikkelingslanden. Is dat het plan van de heer Van Klaveren?
De heer Van Klaveren (PVV): Er is een heel mooi rapport verschenen, getiteld NExit. Dank dat u mij de mogelijkheid geeft om daar nog even op te wijzen. In dat rapport staat heel netjes beschreven, en ook duidelijk – wellicht dat uw Henk en Ingrid het dan ook begrijpen – hoe het uit de EU treden werkt en dat dat inderdaad een hele hoop economische voordelen oplevert voor Nederland.
Voorzitter. In totaal gaf Nederland in 2012 meer dan 4 miljard uit aan ontwikkelingshulp. Miljarden die ook gestoken hadden kunnen worden in belastingverlaging in eigen land, het openhouden van verzorgingstehuizen en dus de welvaart en het welzijn in Nederland. Meer dan 0,5 miljard bilateraal geld voor het vierspeerpuntenbudget ging direct naar onder andere islamitische faalstaten als Afghanistan en Jemen, maar ook naar de zogenaamde Palestijnse Gebieden. Dat is geld dat verdwijnt in de zakken van corrupte politici.
De stelling dat ontwikkelingshulp werkt, is niet juist. Dat mag alleen al blijken uit de onlangs geschreven Afghaanse pro-verkrachtingswet. Slachtoffers van verkrachting, maar ook van gedwongen huwelijken en kindhuwelijken, vrouwenbesnijdenis en ander geweld kunnen niet langer juridische stappen nemen tegen de daders. De islamitische visie op vrouwen en geweld is dominant. Dat zal daar ook zo blijven, helaas, daar hebben de rechtsstaatprojectjes en de lesjes democratie van hulpverleners met geitenwollen sokjes helemaal niets aan veranderd en dat gaat ook niet gebeuren.
Ten slotte wil de PVV wijzen op het gegeven dat naast de honderden miljoenen aan bilaterale hulp voor het vierspeerpuntenbeleid er ook nog eens 375 miljoen via de EU-moloch en zichzelf verrijkende hulpclubjes als OxfamNovib, ICCO en Cordaid is weggevloeid. Wat de PVV betreft – uiteraard namens Henk en Ingrid – zou het enige speerpunt dat dit kabinet moet hebben op het OH-terrein, het zo spoedig mogelijk stoppen van alle staatsontwikkelingshulp moeten zijn.
De heer Van Laar (PvdA): Misschien is het goed om er één voorbeeld uit te lichten, om te kijken hoe de heer Van Klaveren daar dan tegenover staat. Laten we eens kijken naar de strijd tegen hiv en aids. De afgelopen tien jaar hebben een paar miljoen tot bijna alle hiv/aidspatiënten, dus tientallen miljoenen, toegang tot medicijnen gekregen. Door ontwikkelingssamenwerking en overleg met de medicijnsector zijn de kosten teruggebracht van meer dan € 100 naar een paar euro. Daardoor kunnen die mensen de medicijnen betalen. Door goede organisaties zijn die medicijnen verspreid en is het aantal sterfgevallen en nieuwe besmettingen teruggedrongen. De heer Van Klaveren zegt echter dat dit resultaat niet bereikt had moeten worden. Hij zegt dat deze epidemie door had moeten woeden. Is dat het standpunt van de PVV?
De heer Van Klaveren (PVV): Het standpunt van de PVV is dat wij geen staatsontwikkelingshulp zouden moeten hebben in Nederland. Als er particuliere organisaties zijn die zich inzetten, is dat alleen maar mooi. Een mooi voorbeeld daarvan is de Bill Gates Foundation. Die heeft tientallen miljarden gestoken in precies de punten die de heer Van Laar aanhaalde, zonder subsidie. Dat lijkt mij een pro.
De heer Van Laar (PvdA): Het standpunt van de PVV is in ieder geval helder. Dank daarvoor.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): We gaan het niet eens worden over de vraag of we overheidsgeld moeten steken in ontwikkelingssamenwerking. Ik zou echter wel graag het volgende willen weten. De PVV wil mensen in moeilijkere posities niet helpen met overheidsgeld. Kan de heer Van Klaveren zeggen of hij dan ook vindt dat wij die mensen het moeilijker mogen maken dan ze het toch al hebben door de manier waarop wij hier in het westen leven en de manier waarop wij via verdragen internationale politiek bedrijven?
De heer Van Klaveren (PVV): De PVV zegt helemaal niet dat mensen die het moeilijk hebben, geen hulp mogen krijgen. Ik gaf net aan, en volgens mij heb ik dat inmiddels al meer dan 100 keer gedaan, dat wij voorstander zijn van noodhulp. Als mensen acute hulp nodig hebben, als gevolg van een overstroming, een vulkaanuitbarsting, een aanslag of noem maar op, is de PVV niet tegen hulp.
Wat het andere punt betreft: wij zijn een groot voorstander van vrijhandel, in tegenstelling tot de VVD. Die vrijhandel zou een hele hoop zaken oplossen. In de geschiedenis zien we ook dat er geen enkel systeem behalve het kapitalisme gezorgd heeft voor zo veel groei van de welvaart en dus ook van het welzijn. Dat lijkt mij een uitstekend verhaal voor hulp aan mensen die het minder hebben; meer kapitalisme en meer vrijhandel.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Je weet bijna niet op welk punt je moet reageren, want er zit zo veel onzin in! De PVV erkent toch ook dat zelfs in Nederland de vrije markt ervoor kan zorgen dat sommige mensen – misschien heten zij wel Henk en Ingrid – wellicht iets minder de vruchten plukken van het kapitalisme dan mensen die Groenink als achternaam hebben? De PVV kan toch niet volhouden dat vrij kapitalisme iedereen altijd maar in staat stelt om er de vruchten van te plukken en dat het niemand benadeelt? Het is uw politiek primaat om juist op te komen voor mensen die in de knel komen, mijnheer Van Klaveren. Dat gebeurt toch ook in ontwikkelingslanden? Kom nou, zeg!
De heer Van Klaveren (PVV): Wat mijn collega zegt, is inderdaad waar. Daarom zijn wij tegen staatsontwikkelingshulp. Wij zijn heel erg voor hulp in Nederland aan Nederlanders. Wij zijn namelijk gekozen voor het Nederlandse volk in Nederland en niet voor de bevolking van bijvoorbeeld Burundi.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Laat ik het als vierde in de rij dan maar proberen, hoewel we dit debat vaker voeren met de heer Van Klaveren, dus we kennen de argumenten wel een beetje. Ik doe nog één poging. De heer Van Klaveren zegt duidelijk: alleen noodhulp en iedereen die goed wil doen, moet dat vooral particulier doen. Maar er zijn toch ook situaties in de wereld waarin alle particulieren bij elkaar, ook de Bill Gates Foundation, het niet voor elkaar krijgen om verkeerde structuren zoals kinderarbeid, kinderprostitutie en genitale verminking, dus beleidsmatige mensenrechtenschendingen, te beïnvloeden? Vindt de PVV dan op zijn minst dat de politiek haar invloed moet aanwenden om die foute structuren aan te pakken? En ja, dat kost soms geld, want soms moet je organisaties en overheden in staat stellen om kinderarbeid te bestrijden via monitoren etc.
De heer Van Klaveren (PVV): Ik deel die hele analyse niet. Er is een prachtig boek van Johan Norberg, getiteld Leve de globalisering. Dat gaat onder andere over het punt dat de heer Voordewind aanhaalde, kinderarbeid en dergelijke. Norberg argumenteert dat er de afgelopen decennia geen systeem is geweest behalve het kapitalisme dat zo veel gezorgd heeft voor het terugdringen van onder andere kinderarbeid. In dat opzicht denk ik dat het juist goed is om de vrijhandel te bevorderen, om zo kinderen die in fabrieken werken uiteindelijk naar school te laten gaan.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Je kunt toch niet werkelijk geloven dat als je de handel maar vrijlaat, kinderarbeid is opgelost? We hebben juist de ILO-normen in het leven geroepen om dat vrije mechanisme van al die bedrijven, die multinationals, in te perken en hen te houden aan internationale normen. Als je daar met elkaar overeenstemming over hebt, moet je toch ook boter bij de vis geven? Dan moeten die normen toch ook gehandhaafd worden? Dat doet deze Minister, zij geeft geld aan Bangladesh om te zorgen dat die kinderen, die meisjes niet zeventien of achttien uur per dag hoeven te werken, zeven dagen in de week. En nu zegt u gewoon dat als we het maar overlaten aan de vrije markt, die kinderen vanzelf uit de kinderarbeid komen. Dat is toch een illusie?
De heer Van Klaveren (PVV): Nee, wat u schetst, dat de overheid alles gaat oplossen, is een illusie. Dat is het grote verschil tussen de visie van de PVV en uw linkse visie op de werkelijkheid. De overheid gaat dingen niet oplossen; de overheid is vaak het grootste probleem. U kunt teruglezen wat ik zojuist zei. Ik haalde zojuist het boek van Johan Norberg, Leve de globalisering, al aan. Daarin staan verschillende onderzoeken genoemd. In dat boek kunt u prima zien, statistisch gestaafd, dat het verhaal dat ik zojuist ophing, geen kul is, maar dat úw verhaal niet deugt.
De heer Smaling (SP): De PVV is wel voor noodhulp. Maar als je meer geld besteed aan zaken als dijkversterking en betere voedselproductie, heb je minder noodhulp nodig dan wanneer je dat niet doet. Zit daar niet een inconsistentie in de visie van de PVV op wat je wel en niet moet financieren?
De heer Van Klaveren (PVV): Nee, er zit geen inconsistentie in die redenering. Helemaal niet, zelfs. Noodhulp is iets wat we geven in het kader van rampen. Daarbuiten – ik heb het al meermalen aangehaald – zijn wij een principieel tegenstander van staatsontwikkelingshulp, omdat wij vinden dat het geld dat wij hier hebben, primair gestoken moet worden in Nederland, in de Nederlandse bevolking, in lastenverlaging hier, bijvoorbeeld het openhouden van verzorgingstehuizen.
De heer Smaling (SP): «Staatsontwikkelingshulp», dat klinkt wel heel erg jaren vijftig. Het lijkt zo simpel. Je wordt geboren en je blijkt meer of minder geprivilegieerd te zijn. Het is toch een doelstelling in het leven, in die 60, 70, 80 jaar dat je hier bent, dat, als je het goed getroffen hebt, je je inspant om de mensen die het wat minder goed getroffen hebben, ter wille te zijn en te helpen? Wij kunnen naar een dure kapper; er zijn heel veel mensen die dat niet kunnen. Ik vind het zo logisch dat je ervoor bent om een deel van het geld dat je samen uitgeeft, te steken in mensen die het minder hebben. Zo simpel is het. Ik snap niet dat de heer Van Klaveren daar niet in wil meegaan.
De heer Van Klaveren (PVV): Zoals ik zojuist al zei, ben ik een groot voorstander van particuliere ontwikkelingshulp. Het geld dat ik uit zou kunnen geven aan de kapper, kan wellicht besteed worden aan andere mensen. Wellicht doe ik dat ook. Dat is echter een particulier iets, daar hebben we geen Nederlandse staat voor nodig,
De heer Van der Staaij (SGP): Voorzitter. Er zijn al heel wat spannende bijdragen geweest vanmiddag. Ik vond het overigens frappant om de heer Van Klaveren te horen spreken over de negatieve kanten van staatsontwikkelingshulp. Voorheen sprak hij nog weleens over «ontwikkelingshulp», dus kennelijk is waar hij zijn pijlen op richt, nu toch beperkt tot stáátsontwikkelingshulp. Hij spreekt zelfs heel warme woorden over particuliere ontwikkelingshulp. Dat biedt kansen voor de maatschappelijke organisaties.
Dat is gelijk ook mijn eerste punt. De heer Smaling had het er heel poëtisch over dat we niet in een «banale kanalendiscussie» terecht moeten komen. Dat ben ik met hem eens. Ik snap dat de Minister zegt dat we niet moeten denken in kanalen, maar in termen van effectiviteit en reikwijdte. Aan de andere kant zie je dan wel dat er overwegend voor het multilaterale kanaal wordt gekozen. Bijvoorbeeld bij SRGR gaat maar 20% van het budget naar ngo's. Dat is toch uit balans? Juist met de IOB-evaluatie in de hand kan worden geconstateerd dat ngo's het meest effectief bijdragen aan het behalen van SRGR-doelstellingen. Zou het niet verstandiger zijn, ook vanuit het oogpunt van effectiviteit, om meer in te zetten op de maatschappelijke organisaties?
Meer in het algemeen naar aanleiding van de speerpuntendiscussie, moet ik zeggen dat ik mij goed thuis voel bij de realistische toon die in de stukken wordt aangeslagen. Er is een nadruk op het meten van resultaten, maar er is ook het besef dat niet alles te meten is. De stukken laten zien dat ontwikkelingssamenwerking duidelijk positieve effecten heeft en dat we resultaten kunnen halen. Aan de andere kant zijn er ook tegenvallers en uitdagingen te over. Bij die benadering voelt mijn fractie zich thuis.
Op het punt van de focus op de allerarmsten is er indertijd een motie van mij aangenomen waarnaar de Minister herhaaldelijk verwijst in de voortgangsrapportage. Het viel mij op dat die motie wordt gerelateerd aan specifieke inzet en specifieke projecten. Aan de ene kant waardeer ik deze concreetheid, maar aan de andere kant is het natuurlijk de vraag of dat het gehele beleid doordesemt. In hoeverre houden we de allerarmsten in de gaten, ook als we daar niet rechtstreeks op inzetten, als we bezig zijn met de speerpunten water en SRGR? Bereiken we daarmee ook de allerarmsten? Houden we die in het vizier?
Dan kom ik te spreken over voedselzekerheid. Waar slaan de bezuinigingen neer die op dit speerpunt worden doorgevoerd? Juist de lokale producenten en de kleinschalige boeren moeten worden ontzien bij de bezuiniging. Zij produceren bij uitstek voor hun eigen familie en voor regionale of lokale markten. Dat is heel belangrijk.
Ik leg hier ook de vinger op het belang van agrarisch beroepsonderwijs. Dat is heel lang verwaarloosd en dat vormt een obstakel voor een goede landbouwontwikkeling. De Minister heeft aangegeven dat zij voluit blijft inzetten op het beroepsonderwijs. Ik specificeer het echter: hoeveel middelen gaan er concreet naar het uiterst belangrijke lager agrarische beroepsonderwijs? Naar ik meen had mevrouw Mulder het hier ook al over.
Wat betreft het onderwerp infectieziektes wil ik graag aanhaken bij de aangenomen motie over de bestrijding van deze ziektes. Dit betreft ook ziekten die niet de voorpagina's van de kranten halen maar wel eindeloze aantallen slachtoffers veroorzaken, en die in het bijzonder leiden tot hoge kinder- en moedersterfte. Het is goed dat de bestrijding hiervan op enigerlei wijze verankerd wordt in het SRGR-beleid. Graag hoor ik op welke wijze de motie die is ingediend bij de afgelopen begrotingsbehandeling, beleidsmatig wordt uitgewerkt. Wellicht dat er in dit kader ook mogelijkheden zijn via voortzetting van de financiële steun aan GAVI, die op dit terrein veel levensreddend werk verricht. Het zou goed zijn als ook dit doorgang vindt. Kan de Minister alvast een tipje van de sluier oplichten?
De Minister vindt het belangrijk om religieuze leiders te betrekken bij relevante OS-thema's die bijvoorbeeld raken aan zaken als seksualiteit, aids-bestrijding of geweld tegen vrouwen. Ik hoor echter ook terug van organisaties, bijvoorbeeld de organisaties verenigd in Prisma, dat soms juist belangrijke sleutelfiguren in die gemeenschappen gemist worden. Collega Voordewind had het daar ook al over. Ik maak een vergelijking met Nederland. Stel dat je in Nederland meer draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking tot stand zou willen brengen. Helpt het dan om de Wiardi Beckmanstichting te subsidiëren om de heer Van Klaveren te overtuigen van het belang van ontwikkelingssamenwerking? We kunnen gemakkelijk denken: als we daar wat zaken steunen die bij onze thema's en doelstellingen aansluiten, hebben we ingang in die gemeenschappen. Echter, met name de conservatievere gemeenschappen zijn vaak lastig op die manier te bereiken. Zou je niet meer gericht moeten focussen op de vraag hoe een organisatie daadwerkelijk die gemeenschappen kan bereiken, bijvoorbeeld door het uitschrijven van een tender?
Tot slot kom ik nog even te spreken over het initiatief van rabbijn Soetendorp, GIWA, een collectief van allerlei religieuze stromingen dat zich wijdt aan het bevorderen van water, sanitatie en hygiëne in ontwikkelingslanden. Ik begrijp dat Minister Ploumen bij de oprichting aanwezig was. Ik vraag haar om waar mogelijk dit initiatief verder te ondersteunen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Voorzitter. In de inbreng van een aantal collega's, voorop die van de PVV, maar toch ook die van de VVD, hoor ik hetzelfde als in zekere zin ook in de brief van de Minister en in de keuzes die het kabinet heeft gemaakt: we willen eigenlijk het geld zelf houden. Dat is de PVV-koers. De koers van de VVD, de PvdA en het kabinet is: laten we minder doen, en laten we veel scherper kijken wat we zelf hebben aan het geld dat we wel uitgeven. Ik moest denken – en dat werd getriggerd door de inbreng van de PVV, moet ik toegeven – aan een verhaal dat ik las over mensen die de Staatsloterij hadden gewonnen. Zij waren ineens knetterschathemeltjerijk geworden en hadden zichzelf allerlei cadeaus gedaan. Ze hebben ook een weeshuis in Rusland gekocht. Ze financieren dat nu en helpen daarmee mensen. Zij zeiden jaren later in de krant: niets heeft ons meer geluk gebracht dan dat; we hadden auto's, vakanties, grote huizen, zwembaden, alles, maar dat we dat weeshuis hebben gekocht, daar werden we pas gelukkig van!
De Partij voor de Dieren vindt het belangrijk om te benoemen dat het waarde heeft om mensen te helpen die het slechter getroffen hebben. Dat moeten we niet bekijken met een nauwe blik en ons afvragen wat het ons oplevert, want dat zijn kortetermijnvisies. Natuurlijk kunnen we kijken wat het onze begroting of ons bedrijfsleven oplevert. Dat is hartstikke prachtig, maar de echte waarde blijft op deze wijze wel onbenoemd. Voor die waarde staat de Partij voor de Dieren: je investeert in en je helpt mensen die het moeilijk hebben, want dat is belangrijk. En – dat is het tweede spoor – je houdt, waar je dat kunt, op met gedrag dat mensen die in een toch al lastige positie verkeren, nog verder klem zet.
Dat gezegd hebbende, dank voor de brief over de speerpunten. Ik zal keuzes moeten maken en ik ben blij dat meerdere woordvoerders al over het recht op toegang tot water goede vragen hebben gesteld. Dan beperk ik mij tot het recht op voedsel. Dat is een mensenrecht en het is goed te zien dat het ook een speerpunt is. Dat is fijn, maar we hebben wel kritische vragen over de uitwerking. De Kamer heeft een motie aangenomen dat agro-ecologie de inzet moet zijn van het landbouwbeleid, het landbouwspeerpunt. We hebben het gevoel dat die motie niet goed wordt uitgevoerd. Het kabinet heeft het over climate-smart agriculture en dat klinkt heel mooi, maar we lezen nergens wat daar precies mee wordt bedoeld. Ik kan mij voorstellen dat de Minister dat niet paraat heeft. Ze is immers geen landbouwminister. Het zou echter fijn zijn als we te horen of te lezen kregen aan de hand van welke criteria het kabinet beoordeelt of landbouw bijdraagt aan ontwikkeling of dat landbouw ontwikkeling juist tegenwerkt.
Dan gaat het ook over de positie van kleine boeren, van vrouwen. We weten van Olivier De Schutter, de VN-rapporteur over het mensenrecht op voedsel, dat agro-ecologie de beste perspectieven heeft. We hebben het kabinet in een debat met Staatssecretaris Mansveld over biobrandstoffen en de daarmee gepaard gaande verdringingseffecten op voedsel al uitgenodigd om eens met Olivier De Schutter te gaan praten. Ik weet nog dat mevrouw Mansveld heeft gezegd: dat gaan we doen. Toen vroeg ik haar om Minister Ploumen mee te nemen. Ja, zei ze, dat gaan we doen. Ik heb het gevoel dat dit gesprek nog niet heeft plaatsgevonden, terwijl het wel hartstikke waardevol kan zijn. Graag hoor ik daarop een reactie. Graag hoor ik ook een toezegging dat de Kamer wordt medegedeeld, dat mag ook schriftelijk, welke criteria het kabinet hanteert voor climate-smart agriculture.
Voorts hoor ik graag hoe de Minister uitlegt hoe het bevorderen van het gebruik van kunstmest en landbouwgif, waarover we hebben kunnen lezen in de brief, zich verhoudt tot die agro-ecologische landbouw. Een concrete vraag is bijvoorbeeld of het zaaizaad lokaal zaad is dat door de boerengemeenschappen zelf bewaard en ontwikkeld wordt, of dat het zaad uit Nederland is, van Nederlandse bedrijven en dat er hier toch weer gekozen wordt voor big business as usual. Ook deze vragen mogen schriftelijk beantwoord worden als de Minister de antwoorden niet allemaal paraat heeft.
Eenzelfde vraag betreft de certificeringsprogramma's waar het kabinet over schrijft. Er komen programma's voor de producenten, waarbij het certificaat standaarden geeft voor sociale criteria en milieuverantwoordelijkheid. Welke criteria worden daar dan gehanteerd? Dat was ons niet duidelijk.
Tot slot. We hebben het gevoel dat onze motie over agro-ecologie onvoldoende wordt uitgevoerd. Kan de Minister duidelijk maken of zij in elk geval al bezig is met pilots, om te bezien wat de meerwaarde kan zijn van investeringen in kleinschalige, regionale landbouw? Die heeft immers op lange termijn, ook volgens Olivier De Schutter, de beste perspectieven voor het terugdringen van de honger in de wereld. Ik zou toch graag van deze Minister horen dat zij het eens is met de Partij voor de Dieren dat wij best eens kritisch mogen kijken naar de manier waarop wij hier leven, of dat nu het landbouwbeleid betreft, de landbouwsubsidies of ons eigen gedrag als consument. Wat betekenen die zaken voor mensen op kwetsbare plekken in de wereld? Ik verwacht van deze Minister dat zij het voortouw erin neemt om daar eens kritisch naar te kijken. Ik verwacht dat zij ook tegen de andere Ministers en Staatssecretarissen in dit kabinet zegt: de gevolgen hiervan voor ontwikkelingslanden zijn zo groot dat we echt een andere koers zullen moeten kiezen.
De voorzitter: Dank u mevrouw Ouwehand. Er is een vraag voor u van de heer Van Laar.
De heer Van Laar (PvdA): De collega van mevrouw Ouwehand, mevrouw Thieme, hield bij de begrotingsbehandeling een uitgebreid pleidooi. Nederland zou Chinese kinderen met lactose-intolerantie vergiftigen door onze melklobby. Het was een uitgebreid betoog. Ik zal het niet herhalen. Inmiddels is daar een brief over geschreven door de Minister. De Partij voor de Dieren heeft daar geen debat over aangevraagd en de brief ook niet op andere wijze aan de orde gesteld. Mag ik daaruit concluderen dat de PvdD de brief van de Minister ook overtuigend vond en dat nu blijkt dat het project in kwestie wel degelijk ten goede komt aan de gezondheid van kinderen, ook in China?
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Nee, helaas niet. We moeten constateren dat het kabinet de positie inneemt – dat was bij vorige kabinetten niet anders, alleen is het bij OS nu ook zo, en dat is echt veranderd – om in eerste instantie te vragen wat wij kunnen slijten aan landen waar er groeimarkten zijn. Dat is belangrijker dan wat wij kunnen betekenen voor kinderen in China en in Vietnam. Het is af te lezen aan de handelsdelegaties. Het is af te lezen aan de manier waarop in Nederland wordt geprobeerd om onze melkveestapel zo ver te laten groeien dat we de behoefte aan melk in andere landen kunnen aanwakkeren en daar ook nog dik aan kunnen verdienen. Dus nee, we zijn er niet van overtuigd dat het een filantropische instelling was waarmee we met onze melk naar China zijn gegaan, naar Vietnam en noem al die landen maar op. Wij denken dat het vooral door handelsbelangen wordt ingegeven en dat stelt ons zeer teleur.
De heer Van Laar (PvdA): We hebben het hier over een specifieke casus. Het gaat niet om de vraag of het filantropie was of niet. Het gaat erom dat de Partij voor de Dieren hier zei dat Nederlandse melk op grote schaal Chinese kinderen vergiftigt. Uit de brief komt duidelijk naar voren dat het lokaal beleid tot het inzicht is gekomen dat melk goed is voor kinderen, ook in China, en dat Nederland daar een bijdrage aan levert, om de gezondheid van kinderen in China juist te vergroten. De vraag is: neemt de PvdD afstand van die conclusie of onderschrijft zij die nu?
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Nee, voorzitter. Melk is voor zuigelingen. We zijn de enige diersoort op aarde die melk blijft drinken tot in de volwassen jaren en dan ook nog eens melk van een andere diersoort. De wetenschappelijke rapporten over de vermeende gezondheidsbevorderende effecten van melk staan zwaar ter discussie. Dus nee, de Partij voor de Dieren is er niet van overtuigd dat je de gezondheid van kinderen in China helpt door die kinderen aan melk te helpen. Wij vinden dat je andere dingen zou moeten doen met onze inzet daar.
De voorzitter: Goed, dan gaan we nu vijf minuten pauzeren en daarna gaan we luisteren naar de antwoorden van de Minister. Ik zal per fractie één interruptie toestaan.
De vergadering wordt van 17.45 uur tot 17.50 uur geschorst.
Minister Ploumen: Voorzitter. Hartelijk dank voor alle opmerkingen, vragen en complimenten. Ik zal proberen om alle vragen te adresseren. Dat betekent dat ik nog iets sneller ga praten dan normaal. Dank aan de heer Van der Staaij voor zijn complimenten voor de realistische toon. Daar is over nagedacht, vandaar dat ik er ook even bij stilsta. Wij willen laten zien wat er bereikt is, maar we willen ook laten zien waar het moeizaam ging en waarom dat zo was. Bovendien moeten wij, als we naar onszelf luisteren en bezien wat we beogen en wat we bereiken, niet uit het oog verliezen dat wij één van de spelers zijn, één van de landen die bijdragen aan de ontwikkeling in andere landen. Dan kunnen de doelstellingen soms heel ambitieus zijn, maar bereiken kunnen wij ze nooit in ons eentje. Enige bescheidenheid past daar dus ook weer. Dat wil niet zeggen dat we niet ambitieus moeten zijn. Ik ben blij dat de Kamer aan dit rapport heeft erkend dat we ambitieus zijn en ook resultaten hebben kunnen boeken.
Ik wil eerst graag iets zeggen over de manier waarop we resultaten meten en omgaan met de timing en dat soort zaken. Dan wil ik ingaan op de kanalen, zonder te vervallen in banaliteiten. Daar hoort ook bij hoe we vormgeven aan onze speerpunten en de focus daarop. Daar zijn verschillende vragen over gesteld. Dan wil ik de vier speerpunten successievelijk langslopen.
Dank voor de complimenten voor de inzichtelijkheid van de rapportage, maar – ik zeg het een aantal van de leden na – het kan nog steeds beter. Het is werk in uitvoering. Morgen bijvoorbeeld vertrekt een aantal collega's van Buitenlandse Zaken naar het Verenigd Koninkrijk, om bij DFID hun licht op te steken. Wat DFID doet, is heel goed. Wij willen daarvan leren. We kijken daar natuurlijk al naar, maar het helpt ook om met de mensen die daar dag in, dag uit mee bezig zijn, te bezien hoe we daar optimaal profijt van kunnen hebben. Kan de rapportage eerder? Met jij-bakken verdien je als voorzitter nooit punten, maar deze rapportage was in oktober 2013 binnen bij uw Kamer en helaas hebben we nu pas de gelegenheid om erover te spreken. Desalniettemin wil ik proberen om volgend jaar in september al met de resultatenrapportage te komen. Dan hebben we in het ideale geval een mooi opstapje om nog voor de begrotingsbehandeling erover te spreken, want dat is natuurlijk eigenlijk de loop der dingen die je zou willen.
Hoe krijgen we grip op de overall resultaten? Dat vroeg mevrouw De Caluwé. We willen natuurlijk steeds meer toe naar geaggregeerde resultaten en geaggregeerde rapportages. Dat heeft een aantal voordelen. Je kunt dan bijvoorbeeld op geaggregeerd niveau uitspraken doen, maar daarmee verlies je soms ook contextspecificiteit en kun je bijvoorbeeld moeilijker op het niveau van landen resultaten van je interventies laten zien. Omdat we met verschillende partners werken – niet alleen multilateraal, maar ook op lokaal niveau – willen we proberen om al die net wat verschillende resultaten en rapportages bij elkaar te brengen. Het gaat niet altijd volgens hetzelfde format. Daar wil ik ook helemaal niet aan beginnen, want daar zijn we net vanaf en ik weet zeker dat mevrouw De Caluwé dat ook niet wil. Dat maakt het echter soms wel moeilijk om dingen bij elkaar op te tellen. Het lijkt mij goed dat de Kamer weet dat wij daar zeer naar streven.
De voorzitter: Er is een vraag voor u van mevrouw De Caluwé. Ik breng nog even in herinnering dat ik had gezegd: één interruptie in deze termijn per fractie. Ik moet naar de klok kijken en dat doe ik door slechts één interruptie toe te staan.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik wil deze interruptie toch plegen. Dan bewaar ik de resterende vragen wel voor de tweede termijn, als die er komt. De VVD heeft altijd gehamerd op de resultatenrapportage en ik begrijp heel goed dat het niet allemaal in heel grote rapporten kan. Laat ik dan een oplossingsrichting aandragen. We hebben weer de herziene Meerjarig Strategisch Plannen (MJSP's) ontvangen voor de partnerlanden. Daar zit weinig aan resultaatrapportages in. Kan de Minister daar iets aan koppelen en mogelijkerwijs per land aangeven wat daar grosso modo per speerpunt de resultaten zijn geweest? Dat is immers per land. Als wie die informatie zouden kunnen krijgen voor het debat over de MJSP's, dat er ongetwijfeld zal komen, dan zou dat heel fijn zijn.
Minister Ploumen: Dat is natuurlijk ook de koppeling die wij zelf maken. Je wilt op basis van de resultaten bijsturen en die bijsturing zie je dan weer terug in de MJSP's. Ik durf niet te beloven dat dit mogelijk is voor de behandeling van de MJSP-versie die we straks gaan bespreken, maar ik zal in ieder geval kijken hoe we nadrukkelijker dan tot nu toe de resultaten daaraan kunnen koppelen, zodat een en ander zichtbaar wordt voor de Kamer, want daar gaat het om. Ik ga dat met inzet proberen, als mevrouw De Caluwé dat goed vindt, maar ik weet niet helemaal zeker of het op die termijn gaat lukken.
Mevrouw De Caluwé (VVD): Ik begrijp dat dit best veel werk is, maar de Minister had het ook over een rapportage in september over de speerpunten. Is het mogelijk om de landen daarin mee te nemen?
Minister Ploumen: Ja, voorzitter. Dat gaat zeker lukken. Fijn, dan is dat een goede afspraak.
Voorzitter. Over de kanaalkeuze is veel gezegd. Volgens sommigen denk ik te veel in kanalen en volgens anderen weer te weinig. Het beroert ons allemaal enorm. Het gaat natuurlijk om effectiviteit, dat zei uw commissie ook al een paar keer. Ook daarover kun je soms wat algemenere uitspraken doen. Kleinere boeren bereik je bijvoorbeeld beter door samen te werken met lokale ngo's. Als je voorbehoedsmiddelen wilt verspreiden op grote schaal, kun je ook stellen dat je dat beter kunt doen via multilaterale kanalen.
Ik wil toch wat dieper kijken dan alleen maar «grote stappen, snel thuis». Ik heb de rapportage van de IOB goed bestudeerd, want daar staan interessante bevindingen in. Je ziet dat het onderscheid tussen die kanalen soms wat moeilijk te maken is. Bijvoorbeeld GAVI, de Global Alliance for Vaccines and Immunisation, wordt door ons allen geprezen, ik denk terecht. We houden onze bijdrage aan GAVI dan ook op niveau. Ik denk dat we zelfs 25 miljoen extra bijdragen, zeg ik uit mijn hoofd. Dat wordt in de rapportage van de IOB gezien als multilateraal, terwijl het eigenlijk een voorbeeld is van een heel nieuw soort samenwerkingsverband tussen multilaterale instellingen, het bedrijfsleven en ngo's. Het is dus niet altijd zo makkelijk te zeggen. De multilaterale kanalen waarvan veel van de middelen afkomstig zijn, engageren ook bijvoorbeeld ngo's. Dat laat allemaal onverlet dat de effectiviteit vooropstaat en dat je voor sommige programma's een grote schaal nodig hebt en voor andere een wat kleinere. Ik blijf naar de effectiviteit kijken. Ik wil ook geen generieke uitspraak doen in de trant van: dus schuiven we zus of zo. Ik wil heel precies blijven kijken en zie de gemaakte opmerkingen dan ook als een aanmoediging.
Een van de dingen die ik nadrukkelijk meeneem uit het rapport, is dat de multilaterale organisaties onvoldoende aandacht besteden aan de outcome en impact. De Kamer zegt terecht: als je op effectiviteit wilt sturen, dan moet je ook zicht hebben op die effectiviteit. Ik heb bijvoorbeeld bij een organisatie als het UNFPA, United Nations Population Fund, nadrukkelijk aangedrongen op het beter inrichten van resultatenkaders en het opzetten van een onafhankelijkere en professionelere evaluatiedienst. Ik moet iets in handen hebben om de effectiviteit te kunnen meten. Terecht werd gezegd – door de heer Smaling, geloof ik – dat de samenwerking met de multilaterale organisaties niet alleen maar de uitvoering betreft. Soms gaat het om de normstelling, zoals in het geval van de Wereldgezondheidsorganisatie WHO. UNFPA houdt de SRGR op de agenda. Dat laat ik natuurlijk meewegen. Het telt ook op bij de effectiviteit van al onze inspanningen op zo'n thema als SRGR. Ik zeg graag toe dat ik de Kamer altijd de overwegingen zal meegeven. Ik zal niet alle beoordelingsmemo's opsturen. Ook de Kamer wil immers op hoofdlijnen sturen, dat weet ik. Ik zal de Kamer het afwegingskader toesturen, zodat zij mijn argumentatie kan volgen.
De heer Van Laar (PvdA): De Minister noemt in haar brief een belangrijk criterium waar ze naar kijkt, namelijk de beheerskosten van een bepaalde bijdrage. Ik denk dat dit voor een deel ook op de efficiëntiediscussie geplakt wordt. Als de beheerskosten lager zijn, is de efficiëntie immers hoger. Het perverse in die prikkel is echter dat er alleen maar gekeken wordt naar de beheerskosten binnen het ministerie. Er wordt niet gekeken naar de beheerskosten van het programma als geheel. Als een internationale organisatie een aanbesteding doet en twaalf ngo's contracteert, heeft dat heel lage beheerskosten bij het ministerie tot gevolg, maar niet noodzakelijkerwijs een grotere efficiëntie. Zou de Minister eens kunnen kijken of de beheerskosten per project of per besteding gemeten kunnen worden? Ik doel dan op de beheerskosten in zijn geheel, zowel van de uitvoerende partners als van het ministerie. Bijvoorbeeld bij de Haïti-bestedingen zien we dat heel goed terug. Waar in de cyclus blijven overhead, beheerskosten en apparaatskosten hangen? Dan kun je zien hoeveel er bij de doelgroep terechtkomt. Als dat inzicht de Kamer zou bereiken, dan zouden we een veel betere discussie kunnen hebben over wat een effectieve besteding is, waarbij de kosten zo laag mogelijk zijn.
Minister Ploumen: Het voorbeeld dat de heer Van Laar aanhaalt, betreft noodhulp. Dat is toch net weer iets anders dan waar we nu over spreken. Wel vind ik met de heer Van Laar dat als je verschillende schakels hebt, elke schakel waarde moet toevoegen. Die waarde kan zijn dat je door het inschakelen van een bepaalde organisatie een groep beter kunt bereiken, bijvoorbeeld omdat die organisatie betere afspraken heeft met derde partijen. Die toegevoegde waarde hoeft niet alleen maar te maken te hebben met de administratiekosten. Ik denk dat wij meer en meer niet alleen de beheerskosten op het ministerie zullen laten meetellen, al zijn die wel echt relevant. Het regeerakkoord bevat ook daarvoor een taakstelling, zoals de Kamer weet. We kijken echter ook naar beheerskosten, naar waar effectiviteit en efficiëntie samenkomen bij andere organisaties. De salarisdiscussie is daar een voorbeeld van, zij het een klein voorbeeld, zowel bij de UN-instellingen als bij de Wereldbank. Als we dat nodig vinden, is daar ook een voorbeeld van, zij het een klein voorbeeld. Als we dat nodig vinden, kaarten we het aan. Ik hang een beetje tegen en dat voelt de heer Van Laar. Ik wil namelijk voorkomen dat de waardering die ik voel vanuit de commissie voor de resultatenrapportage zoals we die nu doen, en de aanmoediging, die ik zeer ter harte neem, om aan verbeteringen te werken, straks ertoe leiden dat we toekomstige rapportages met steekkarretjes de Kamer in moeten rijden, zoals D66 weleens deed. Ik zal blijven zoeken naar een manier om de overwegingen transparant te maken. Dat hoeft niet per se op projectniveau, maar ik wil in grote lijnen schetsen hoe ik de toegevoegde waarde van de verschillende schakels in de keten zie. Anders voorzie ik dat wij hier zittend de grootste schakel worden en eigenlijk niet zo heel veel waarde toevoegen. Ik hoor echter heel goed wat de oproep van de heer Van Laar is.
Mevrouw De Caluwé vroeg waarom maar 1 miljard naar de vier speerpunten gaat. Kijkt de Minister goed genoeg naar de focus, ook in het kader van de bezuinigingen? We hebben natuurlijk de vier speerpunten. Daarnaast investeren we in private sectorontwikkeling, in klimaatbestedingen. We dragen bij aan het Europees Ontwikkelingsfonds. Wat iedereen daar ook van moge denken, ik vind dat er grote stappen in effectiviteit zijn gezet. We dragen bij aan het IOA-loket van de Wereldbank en natuurlijk ook aan het medefinancieringsprogramma. Alle overige bestedingsmogelijkheden zijn de afgelopen periode komen te vervallen, of we faseren ze uit. Binnen de bestaande kaders en de lopende afspraken zetten we dus maximaal in op de speerpunten, maar het moge duidelijk zijn dat we bijvoorbeeld op het gebied van het klimaat ook internationale verplichtingen hebben. Ten aanzien van de richting waarin we denken, heeft de Algemene Rekenkamer onlangs vastgesteld dat we op koers liggen en dat een en ander zo veel mogelijk binnen de speerpunten moet gebeuren. Ik deel die richting en dat is terug te zien in de manier waarop de begroting voor 2015 vorm krijgt. Dat zal de Kamer zien lopende het jaar, zeg ik tegen mevrouw De Caluwé.
Mevrouw Mulder vroeg hoeveel ik precies waarop bezuinig. Mag ik kortheidshalve verwijzen naar de begroting 2014? Daarin zijn ook de doorkijkjes naar 2017 te zien.
Er waren veel waarderende woorden voor het beleid ten aanzien van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en ook veel aanmoedigingen. Voordat ik inga op de specifieke vragen en opmerkingen, wil ik even in zijn algemeenheid iets zeggen. Daarbij refereer ik aan wat de heren Voordewind en Van der Staaij vroegen, namelijk of wij de groepen bereiken die bereikt moeten worden, maar die misschien niet via de geijkte kanalen te bereiken zijn. Is het niet goed om ook met bijvoorbeeld faith-based organisaties samen te werken, die in de conservatievere hoek te vinden zijn? Over een paar weken ga ik naar New York, naar de Commission on the Status of Women. Ik ben nooit zo goed in namen en afkortingen en zeg dan altijd: hoe staat het ervoor met de rechten van vrouwen. Ik heb me afgevraagd hoe ik maximaal rendement haal uit de twee dagen van die conferentie en ik heb besloten om nu eens niet te gaan praten met de Noren, de Denen, de Zweden, de Duitsers, UN Women et cetera, al zal ik ze natuurlijk in het voorbijgaan wel groeten en even de punten bespreken die wij moeten bespreken. Maar ik dacht: ik ga nu eens spreken met juist die landen en misschien ook met juist die organisaties, die we niet meteen als like-minded kwalificeren en die ons ook niet als like-minded kwalificeren op deze agenda. Dat zal ik niet doen in de verwachting dat het Vaticaan na één gesprek met de Nederlandse Minister ineens hele leerstellingen gaat herzien, maar om samen te bezien of er onderwerpen zijn waarop wij elkaar kunnen vinden.
Uw Kamer moet ik dan toch complimenteren, want ons is dat best gelukt in het afgelopen jaar. Ik noem de inzet op kindhuwelijken. De heren Van der Staaij en Sjoerdsma denken echt wel anders over onderdelen van die agenda, en toch vinden wij elkaar op de gedeelde mening dat we dit soort praktijken moeten uitbannen. Zou het dan niet goed zijn als we de voortrekkersrol die Nederland heeft en ook moet behouden, gingen omzetten in een wat meer verbindende rol? Ik zal de Kamer daar graag verslag van doen. Dit even ter inleiding. Make no mistake, zeg ik maar even in het Engels – ik weet zeker dat de heer Smaling daar een liedje bij gaat vinden – dat doet niets af aan de opstelling van Nederland. Die blijft zoals die is: moeilijke onderwerpen bespreekbaar maken. Hoe minder verlegen je zelf bent in het praten over seks, hoe minder je gesprekspartner dat hoeft te zijn. Wij houden dat gewoon vol.
Dan ga ik in op de specifieke vragen die gesteld zijn. Wat hebben we bereikt op een aantal onderdelen, waar moet er een tandje bij en hoe doen we dat? De heer Van Laar vroeg extra aandacht voor moedersterfte, een van de Millennium Development Goals (MDG's) die tot ons grote verdriet achterblijft. Er is geen golden bullet. Onze aanpak richt zich op een aantal elementen: verbetering van het gezondheidssysteem – de heer Smaling sprak daar ook over – met goed opgeleid personeel. We werken nauw samen met overheden en ngo's, en we kijken naar samenwerking met de private sector. We hebben een gerichte inzet op de onderliggende oorzaken van moedersterfte. Ik noemde al het tegengaan kindhuwelijken en vrouwenbesnijdenis. Ja, zeg ik tegen de heer Sjoerdsma, wij nemen daar graag het voortouw in. We hebben ons ook afgelopen donderdag bij de dag tegen vrouwenbesnijdenis laten horen. Ik zoom hier even op in, omdat zwangerschap en bevalling bij meisjes en vrouwen die besneden zijn tot extra complicaties leiden, die verdrietig genoeg niet alleen tot chronische problemen leiden, maar soms ook tot overlijden. Onveilige abortus is ook een van de redenen van moedersterfte. Wij werken samen met een aantal organisaties. Kan daarin nog wat meer gedaan worden? Ik voel mij aangemoedigd door het IOB-rapport om scherp te blijven kijken of we nu de goede organisaties gebruiken ter bevordering van de geïntegreerde aanpak. Wij doen bijvoorbeeld programma's tussen beroepsverenigingen van verloskundigen hier en in Sierra Leone. Dat is echt werk «on the ground», om het maar zo te zeggen. We werken aan een nicheprogramma met verloskundigen om ook op die manier moedersterfte tegen te gaan.
Ik richt mij op jonge, gemarginaliseerde en arme groepen. Op die manier willen we ook werken aan het verminderen van ongelijkheid. Om dat te illustreren: AMREF werkt bijvoorbeeld met de Ethiopische overheid aan het verbeteren van het gezondheidssysteem in afgelegen nomadengebieden. Ik ben daar zelf een aantal jaren geleden geweest en ik kan ervan getuigen dat dit absoluut nodig is. In Mozambique werken we met de overheid samen om ervoor te zorgen dat de zorg rond de bevalling gratis is voor de allerarmsten. We proberen dus in onze aanpak van moedersterfte nadrukkelijk om onze programma's daar in te zetten waar we de meest flagrante ongelijkheid zien.
De heer Sjoerdsma (D66): Met slechts één toegestane interruptie is het goed timen op welk punt je interrumpeert. Ik sla aan op twee dingen die de Minister zei. Ten eerste het tegengaan van genitale verminking van meisjes. De Minister zegt: ik ga daar het voortouw in nemen. Daartoe moedigt de Kamer haar ook aan. Er is niet al te lang geleden een motie aangenomen. Wat betekent dat? Welke plannen ziet de Minister daarin voor zichzelf? Ten tweede had ik de Minister gevraagd om haar concrete inzet op veilige abortus niet alleen te handhaven, zoals zij stelt, maar conform de aanbeveling van de IOB te vergroten. De beleidsinzet is goed, zegt het IOB, maar er kan wel meer projectmatig werk naartoe. Ik had de Minister gevraagd om de inzet binnen dit speerpunt te verdubbelen.
Minister Ploumen: Gevraagd is hoe die inzet er nu uitziet en de heer Sjoerdsma wijst erop dat er een motie is aangenomen. Ik ben in gesprek met VN-organisaties, maar ook met andere landen, en in mijn gesprekken met een aantal nieuw aangetreden collega's is dit een vast agendapunt. Wij spreken bilateraal en multilateraal over een gezamenlijke inzet. Ik zeg de heer Sjoerdsma graag toe dat ik op korte termijn terugkom naar de Kamer met een brief daarover. Dan kan ik precies ingaan op wat die voortrekkersrol inhoudt.
Voordat ik ten aanzien van infectieziekten en het SRGR-beleid op de inbreng van de heer Van der Staaij kom – dan hoeft hij zijn ene interruptie niet hiervoor te gebruiken – wil ik nog iets zeggen over het bestrijden van onveilige abortus. In elke begroting, hoe groot die ook is, heb je te maken met keuzes. Doe je van het een iets meer, dan moet je van het ander minder doen. Ik heb juist geprobeerd, zeker binnen het domein van SRGR, om slim te kijken hoe je de beleidsmatige inzet kunt versterken met inzet op concreet niveau of andersom. Hoe kun je proberen door slimme interventies de verschillende doelen te dienen? Ik meen zelf dat ik daarin een verstandige afweging heb gemaakt, ook met het oog op wat de IOB zegt. Het spreekt voor zich dat ik daar jaar na jaar opnieuw naar kijk. Ik voel er weinig voor om mijn inzet binnen SRGR en moedersterfte op andere terreinen te verminderen – ook over die inzet is de IOB immers lovend – om de strijd tegen onveilige abortus te versterken. Vandaar dat ik kies voor handhaving. Mijn stem verheffen, kost niets. Dus misschien kan ik de heer Sjoerdsma iets van comfort geven door te zeggen dat het onderwerp nadrukkelijk op mijn agenda staat voor interventies.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik dank de Minister voor haar toezegging om met een brief te komen over haar inzet op het gebied van vrouwenbesnijdenis. Ik heb alle vertrouwen in de stemverheffing van deze Minister. Ik weet dat zij zich daar in internationaal verband hard voor maakt en dat haar stem ook wordt gehoord. Desalniettemin heb je aan de ene kant het grote, abstracte geheel waarin veel wordt gepraat en waar draagvlak wordt gecreëerd, en daaronder zit de heel concrete leefwereld van mensen waarin geld telt, laat ik het maar plat zeggen. Zonder dat geld verandert die leefwereld niet. Ik begrijp wat de Minister zegt. Zij wil dat niet aan. Ik kan haar nogmaals verzoeken om binnen het speerpunt de balans iets te anders te leggen, maar dat kan ik waarschijnlijk beter later via een motie proberen.
Minister Ploumen: Ik zoek naar een goed evenwicht. Ik heb op SRGR al minimaal bezuinigd, eigenlijk pas in de tweede ronde, toen het echt niet meer anders kon. Het op peil houden van uitgaven komt, zo zou je met een beetje dichterlijke vrijheid kunnen zeggen, al tegemoet aan wat het IOB-rapport vraagt, namelijk om daar stevig op te blijven inzetten.
De heer Van der Staaij vroeg naar de verankering van infectieziektes in het SRGR-beleid. Ik heb daar onlangs over gesproken in Davos met de directeur van GAVI. Wij ondersteunen met ongeveer 40 miljoen per jaar dat beleid. Ik trek dus meteen in wat ik eerder zei: ik kan nooit 25 miljoen extra geven. In de resultatenrapportage die aanstaande is, zal ik daar expliciet over rapporteren.
De heer Van Laar vroeg specifiek naar de HPV-vaccinatie. Ook daarover heb ik natuurlijk gesproken met de directeur van GAVI om te bezien hoe we dat kunnen maximaliseren. Dat is ook zeker hun inzet. Is dat te koppelen, vroeg de heer Van Laar, aan seksuele voorlichting en gebruiken we dat nu voor onze bredere agenda? Waar dat kan, doen we dat natuurlijk. Als ik terugkijk op het debat dat in Nederland is gevoerd over de HPV-vaccinaties en hoe moeilijk het hier al was om noties over seksualiteit en voorlichting los te krijgen van de HPV-vaccinatie, dan moeten we wel kijken wat de meest effectieve manier daartoe is. Ook in ontwikkelingslanden worden meisjes op jonge leeftijd gevaccineerd. Het heeft de aandacht. GAVI zit er bovenop. Ik zal bij andere gelegenheid bezien of ik de heer Van Laar in een brief iets uitvoeriger antwoord kan geven dan nu in het bestek van dit algemeen overleg mogelijk blijkt te zijn.
De gezondheidssystemen zijn een randvoorwaarde om resultaten te behalen op het terrein van SRGR. Daarom sluiten we op landenniveau ook aan bij nationale beleidsplannen en hebben we, bijvoorbeeld bij de Global Fund, waarvoor wij natuurlijk een belangrijke donor zijn, nadrukkelijk aangedrongen op investeringen in die gezondheidssystemen. Ik denk dat die stem gehoord is, want we waren niet de enigen. Er valt eventueel een gat, omdat Nederland de steun afbouwt. Dat soort gevolgen heeft de focus op de speerpunten natuurlijk wel hier en daar, dat is nu eenmaal zo. We hebben berekend dat de Nederlandse financiële bijdrage aan het gehele gezondheidsbudget in geen enkel partnerland hoger is dan 5%. Ook andere donoren en de landen zelf moeten daaraan bijdragen. De landen zelf zijn verreweg de grootste financier. We proberen landen aan te moedigen om zo veel mogelijk te diversifiëren in hun inkomsten, zodat het gat zo klein mogelijk wordt, mocht Nederland wat minder geven.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om iets tegen mevrouw Ouwehand te zeggen. Zij sprak over coherentie van beleid. Kun je met de ene hand geven, zonder met de andere hand te nemen? Ik vertaal het maar even positief. Een van de manieren waarop we dat doen, is dat we belastingverdragen met ontwikkelingslanden gaan heronderhandelen. We gaan alle 23 verdragen voorzien van een antimisbruikbepaling als het land in kwestie daar prijs op stelt. Dat betekent dat er meer local resource mobilisation komt, dus meer belastingheffing in de landen zelf. Wij vinden dat die middelen, in navolging van wat wij zelf doen, ten goede moeten komen van de bevolking en de sociale sectoren. Via een omweggetje grijpen we de mogelijkheden aan die zich voordoen, ook binnen de portefeuilles van andere Ministers. Daar hebben we ook al een aantal heel goede resultaten mee geboekt.
Ik ga nu over op het onderwerp van de fragiele staten, want ik probeer alle vier de speerpunten in sneltreinvaart recht te doen. Ik begin bij de heer Smaling. Ik ben het helemaal eens met wat hij zei over het vijfde kennisplatform. Ik ben het ook met hem eens, als ik hem zo mag verstaan, dat de 3D-benadering niet een soort panacee of gemakzuchtig etiket mag worden. Er moet ook steeds scherp gekeken worden naar nieuwe inzichten die onze interventies nog effectiever maken. Volgens mij doen wij dat ook. Ik zeg dat graag toe binnen de kennisplatform veiligheid en rechtsorde, maar ook binnen het vijfde, wat meer overkoepelende thema. Het mooie van de kennisplatforms is dat daar niet alleen de mensen aan meewerken die hier achter de tafel en in de zaal zitten, maar ook de kennisinstituten en de mensen uit de praktijk van de 15 partnerlanden. Wij proberen heel scherp om de interventies elke keer zo goed mogelijk te krijgen. Ik meen daar ook een aanmoediging voor te zien in de waardering die er is in het IOB-rapport voor het fragielestatenbeleid.
De receptorbenadering betekent heel specifiek dat we ons altijd rekenschap willen geven van de lokale context en dat we de interventies daar telkens op willen afstemmen. Dat delen we met de receptorbenadering, maar die benadering gaat ook nog verder op het gebied van relativering van de universaliteit van mensenrechten. Ik heb niet zo veel met de relativering van de universaliteit van mensenrechten. Laat ik het daarbij houden.
Het is goed dat mevrouw De Caluwé even inzoomt op Somalië. We hebben heel onlangs nog een debat gehad met de Kamer over de 3D-inzet in Somalië. Wij houden ook staande dat we dat doen. Ik heb er nog eens goed naar gekeken. In de periode die de IOB heeft geëvalueerd, werd de geïntegreerde aanpak juist ernstig bemoeilijkt. De eerste D, die van «Defence», kreeg voldoende aandacht, maar de D's van «Development» en «Diplomacy» – of we dat nu zelf deden of anderen – kwamen wat op de achtergrond te staan. Dat had te maken met de slechte veiligheidssituatie op dat moment in Somalië – die staat mevrouw De Caluwé waarschijnlijk nog goed bij – en, daarmee samenhangend, met de beperkte absorptiecapaciteit van Somalië. Dat doet er echter niets aan af dat wij die inzet willen blijven volhouden. Zoals we in dat debat hebben besproken, zijn er ook allerlei mogelijkheden om daarop in te zetten. Dat hoeft niet per se te gaan om extra financiële inzet, zeg ik ter geruststelling van mevrouw De Caluwé. Ik weet zeker dat de heer Van Klaveren zich daar ook comfortabel bij voelt.
Hoeveel geld gaat er nu naar die fragiele staten? Wij investeren in fragiele staten via het budget voor veiligheid en rechtsorde in de fragiele staten, en wel 310 miljoen euro, dat valt ook te lezen in de financiële rapportages. Ook via de overige speerpunten dragen we natuurlijk bij aan de fragiele staten, via programma's op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid. Ik ben het ook echt niet eens met de heer Van Klaveren als hij zegt dat het niets uithaalt. Ik denk dat het heel veel uithaalt. De precieze cijfers heb ik nu niet paraat, maar ik zeg de Kamer graag toe dat ik bij een volgende gelegenheid zal zoeken naar mogelijkheden om daarover te rapporteren.
De heer Van Klaveren (PVV): Een vraag met betrekking tot het speerpunt SRGR, want ik denk niet dat we nog een tweede termijn krijgen, en als wie die krijgen, heb ik hem bij dezen gehad. Ik noemde in mijn eerste termijn het voorbeeld van Afghanistan. We hebben vanaf 1971 1,2 miljard minimaal besteed aan dit oord. Daar zijn een heleboel welzijnswerkers, ontwikkelingswerkers, hulpwerkers de afgelopen decennia naartoe gereisd. We zien de afgelopen weken dat daar een pro-verkrachtingswet is aangenomen. Ik stelde dat net al. Het wordt lastig voor slachtoffers van verkrachting, maar ook van gedwongen huwelijken en kindhuwelijken, vrouwenbesnijdenis en ander geweld binnen de familie, om überhaupt nog juridische stappen te nemen tegen de daders. Mijn vraag is hoe de Minister dat duidt in relatie tot de vele tientallen of honderden miljoenen die wij gestoken hebben in het gebeuren in Afghanistan.
Minister Ploumen: «Dat oord» is gewoon een land, waar mensen van dag tot dag proberen om er iets van te maken. Vrouwen hebben in dat land een heel moeizame positie. De hulpwerkers en al die andere benamingen die de heer Van Klaveren gebruikt, doen daar hun best, samen met de lokale bevolking. In de strijd voor de rechten van vrouwen hebben mensen het leven gelaten. Onlangs is nog een aantal vrouwelijke politieagenten vermoord. Ook hulpverleners hebben daar het leven gelaten. Ik neem de gelegenheid te baat om hun inspanningen, die niet achter veilige bureautjes worden gepleegd, nog eens te gedenken. Veel van die vrouwen zijn rolmodellen voor anderen geweest en hun dapperheid verdient het om op elk moment gememoreerd te worden.
Op de genoemde wet zullen we zeker nog een keer terugkomen, omdat de heer Van Klaveren dat wil en ik ook. Die wet is nog niet aangenomen. Er zitten elementen in die wet, waarbij getuigenissen, zoals de heer Van Klaveren zegt, niet meer verplicht zijn. Daar wordt heel goed naar gekeken. Onze ambassade monitort dat ook. Het is goed dat er mensen zijn die dat heel goed in de gaten houden. Het feit dat de wet nog niet aangenomen is, geeft ons enige hoop. Ik zeg heel graag toe, dat ik de heer Van Klaveren en detail informeer, want ik deel zijn bezorgdheid. Wetten moeten er immers voor zijn, mensen te beschermen, daar zijn wij het over eens. Ik kom daar graag in een volgend debat op terug. Hij zegt dit allemaal niet tegen dovemansoren.
De voorzitter: Ik constateer dat de termijn die de commissie had uitgetrokken voor dit overleg inmiddels is verstreken. Ik stel voor dat we nog een kwartier doorgaan en vraag de Minister of het gaat lukken binnen een kwartier?
Minister Ploumen: Dan zal ik een aantal deelvragen terzijde laten.
De voorzitter: Voordat u dat gaat doen, zie ik dat de heer Van Klaveren nog een vervolgvraag heeft.
De heer Van Klaveren (PVV): Nee, geen vervolgvraag. Ik heb een punt van orde van mijn kant. Ik moet echt weg in verband met andere werkzaamheden. Mijn excuus daarvoor.
De voorzitter: Goed, genoteerd. De Minister gaat voort.
Minister Ploumen: Zal ik het zo doen dat ik nog even iets zeg over de andere speerpunten? Dat lijkt me wel goed.
Zoals gebruikelijk zijn door de commissie verstandige dingen naar voren gebracht over het onderwerp water. Het is misschien goed om specifiek in te zoomen op twee dingen, namelijk de budgettaire verdeling en het GIWA-initiatief. Een aantal leden heeft daar immers over gesproken. De motie van de heer Voordewind voeren wij graag uit. Ik heb de Kamer daarover gisteren ook al een brief gestuurd. Daar staat ook in wat de verdeling is. De eerste twee domeinen zijn samengevat onder waterbeheer en het derde domein is drinkwater en sanitatie. Ik zeg de heer Voordwind graag toe – ik zal daar oog op houden – dat de verhouding zoals die op pagina 2 van de brief staat tussen die twee domeinen en dat ene domein, niet verandert.
Wat ik net even het tweede domein heb genoemd, drinkwater en sanitatie, zal zeker niet zakken onder de 43% en ik streef ernaar om het ruim boven de 40% te houden. Ik denk dat dit een goede interpretatie is van onze gedeelde wens om een evenwichtige benadering te hebben tussen preventief en curatief. Ik ben inderdaad aanwezig geweest bij de opening van dat GIWA-initiatief. Nu ben ik echt wel thuis in religies, om allerlei redenen die ook wel te maken hebben met waar ik vandaan kom, maar ik wist niet dat er zo veel waren en dat je daar ook zo veel van kunt zien van buiten. Dat zegt iets over de enorm geëngageerde, enthousiaste en diverse groep mensen, die zich achter dat initiatief heeft geschaard. Ik heb er ook met rabbijn Soetendorp over gesproken. Door het initiatief te openen, heb ik mijn commitment uitgesproken, maar ik heb ook daar gezegd dat de financiële middelen beperkt zijn. We gaan kijken waar dat past, maar ik neem elke gelegenheid te baat, ook deze, om mijn bewondering te uiten voor het feit dat het weer mogelijk is gebleken om elkaar ondanks alle verschillen – en ik heb aan een kwartier echt niet genoeg om alle verschillen tussen al die mensen te benoemen – te vinden in het belang van lokaal religieus leiderschap op dat soort onderwerpen. Die benadering staat mij zeer aan. Ik houd nog even een slag om de arm of ik boter bij de vis kan doen in financiële zin, maar het is duidelijk dat dit initiatief goed op het netvlies staat.
Misschien is het ook goed om even in te gaan op de Max Foundation. Onze ambassade in Dhaka ondersteunt dat initiatief met 3 miljoen voor vier jaar en we hebben daarmee 800.000 mensen kunnen bereiken in de kustgebieden van Bangladesh. Ik acht dit een goed voorbeeld van de manier waarop je resultaten kunt boeken in particuliere initiatieven met op rendement gerichte bedrijfsvoering. We praten steeds over kennisplatforms en proberen alsmaar om de goede dingen uit de net genoemde initiatieven te vertalen naar andere projecten. Ik neem die goede ervaringen ook mee – en dat is meer dan ze alleen op een briefje te schrijven – als ik in multilaterale fora zit en spreek met multilaterale organisaties.
Ik wil ook iets zeggen over voedselzekerheid en agrarisch beroepsonderwijs, en over de punten van mevrouw Ouwehand. We werken op verschillende manieren met kleine boeren. Overigens zijn de kleine boeren vaak kleine boerinnen. We moeten oppassen dat we de dingen niet onnodig klein maken, terwijl je oog wilt hebben voor het belang van kleinschaligheid. Ik geloof dat mevrouw Ouwehand dat met mij eens is. We werken op een aantal manieren met die boeren samen, ook met het oog op het uitvoeren van de motie rondom de agro-ecologie. Ik steun bijvoorbeeld het Centre for Agriculture and Bioscience International. Dat werkt met landbouwvoorlichters om boeren en boerinnen voorlichting te geven over de manier waarop ze ziektes in hun planten kunnen voorkomen. Die voorlichters zitten op markten en staan op allerlei verzamelplaatsen en bespreken daar met boeren en boerinnen het aanbod dat ze hebben en manieren om dat aanbod vrij te maken van dierziektes die zowel de opbrengst verkleinen als de waarde van de opbrengst. Men krijgt ter plekke advies om zo min mogelijk bestrijdingsmiddelen te gebruiken. Agro-ecologie heeft ook te maken met laagdrempelige voorlichting en niet alleen met programma's die over de hoofden van de mensen heen op universiteiten draaien.
Wat mij betreft, gaat agro-ecologie ook over het beter organiseren in boerencorporaties. Climate-smart agriculture is overigens een leidraad voor mijn collega Staatssecretaris Dijksma. We proberen landbouwsystemen aan te passen op de klimatologische veranderingen zoals grotere variaties in regenval en temperaturen. Er worden nieuwe gewassen ontwikkeld die passen bij de nieuwe omstandigheden, meer en effectievere irrigatie. Er wordt ook gekeken naar het verbouwen van landbouwgewassen die minder bijdragen aan de uitstoot van broeikasgassen. Dat zal mevrouw Ouwehand zeker ook aanspreken. Voor de investeringen die wij doen met private partijen, gelden de OESO-richtlijnen. Dat gesprek met de heer De Schutter ga ik graag aan. Ik weet eerlijk gezegd niet of het al in de agenda staat, maar als dat nog niet gebeurd is, dan is dat puur om agenda-technische redenen. Overigens heb ik in Davos met vele anderen bijgedragen aan bijeenkomsten rondom dit onderwerp, de zero-hunger challenge bijvoorbeeld. Zo steunen wij ook een Nederlands bedrijf dat zich bezighoudt met zaadveredeling, op punten waar de kennis daarover die wij hier vergaren en de lokale kennis over zaadveredeling ter plekke elkaar versterken. Dat heb ik ook in Myanmar gezien. Ik geloof dat ik dat in het begrotingsdebat al heb gezegd.
Agrarisch beroepsonderwijs behoort logischerwijs tot dit pakketje. Je wilt immers dat boeren geschoold worden. In totaal draag ik daar in 2014 38 miljoen euro aan bij via het nicheprogramma Edukans, een bekend programma van ICCO, zeg ik tegen de heer Van der Staaij. Als onderdeel van het amendement-Voordewind op de begroting van 50 miljoen is ook 5 miljoen specifiek daarvoor gealloceerd. Dat mag u optellen, zeg ik tegen de heer Van der Staaij, bij de 3 miljoen van Edukans. Dat wordt dan 8 miljoen, dus echt een significante bijdrage, zou ik willen zeggen.
Ik heb nadrukkelijk gezegd dat kleinschalige boeren en boerinnen in de benadering van het thema voedselzekerheid een sleutelrol vervullen. Er is een beleidsdoorlichting voor het hele programma van voedselzekerheid gepland voor 2016. Zo lang hoeven we niet te wachten. Er is een effectonderzoek gepland voor het programma van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) in 2014. Agriterra en Solidaridad zijn aan de beurt in 2015. We krijgen dus de komende jaren een goede kans om op basis van evaluaties daarover te spreken.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): Waardering voor de inspanningen van de Minister. Ze probeert als een ware landbouwminister hier uit te leggen wat de inzet is. Ik heb daar echter wel een beetje ervaring mee, en ik heb het gevoel dat agro-ecologie wordt omgekat naar climate-smart agriculture. Kan de Minister gewoon op papier zetten – dat hoeft niet nu – wat de criteria zijn? Het antwoord op een aantal andere vragen die ik heb gesteld, mag zij ook schriftelijk geven. Het stelt mij wel teleur dat het kabinet nog niet heeft gesproken met Olivier De Schutter. Nu is er aanstaande zaterdag een belangrijke voedselconferentie waar hij spreekt, in Wageningen. Andere collega's zijn ook van harte uitgenodigd. Misschien kan dat helpen? Ik wil de Minister in aanvulling daarop vragen wat zij vindt van de voedselvisie die Staatssecretaris Dijksma heeft gepresenteerd. De Staatssecretaris heeft ons toegezegd dat zij terugkomt op de visie van de mensenrechtenrapporteur op het recht op voedsel. Dat heeft zij niet gedaan. Als ik dan aan de Minister vraag hoe zij breder kijkt naar wat andere departementen doen, dan vind ik dat een gemiste kans. Is zij bereid om alsnog, samen met de Staatssecretaris van Landbouw, een voedselvisie te presenteren voor wereldwijde voedselzekerheid, gebaseerd ook op de inzichten van de VN-mensenrechtenrapporteur?
Minister Ploumen: Ik ben zeer bereid om nader in te gaan op de manier waarop wij die motie vormgeven. Als u het goed vindt, voorzitter, doe ik dat in een brief of in een rapportage die toch al gepland is. Ik kijk daar even naar. Dat is niet een manier om het over de zomer heen te tillen, zeg ik daar geruststellend bij tegen mevrouw Ouwehand. Wat ik lastig vind aan dit debat, zeg ik in alle eerlijkheid, zijn de dilemma's. Die gaan we hier ook de komende vier minuten niet oplossen. Ik probeer een indruk te geven hoe ik die dilemma's zie. We hebben straks 9 miljard mensen die gevoed moeten worden. We hebben een aarde die we haar waarde moeten laten behouden en die we niet willen uitputten. We hebben er inzichten over hoe kleinschalige boeren en boerinnen op een mijns inziens verantwoorde wijze hun productiviteit kunnen verbeteren, langs wegen die ook mevrouw Ouwehand ziet. Ik zie echter ook dat er alweer verschil van inzicht is tussen bijvoorbeeld de heer De Schutter en Wageningen University. Dat debat kunnen we voeren, maar daar weet ik zo uit mijn hoofd niet voldoende van en er ontbreekt ons ook de tijd.
Ik probeer met mijn beleid nadrukkelijk, een goede balans te vinden in het op waarde schatten van de kennis, expertise en organisatievorm van boeren in ontwikkelingslanden, terwijl ik hen ook niet de inzichten wil onthouden die wij wereldwijd in verschillende contexten opdoen over productiviteitsstijging. Een uur dat een vrouw kan besteden aan leren lezen en schrijven in plaats van onnodig op het land te werken, is toch ook een uur met een hoog rendement. Ik was in Myanmar, waar de boeren nu de beschikking krijgen over Chinese bestrijdingsmiddelen. Die doen ze allemaal samen in één plastic zakje en dat ligt dan ergens voor het grijpen voor iedereen. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn. Dus onze meer verantwoorde wijze van omgaan met bestrijdingsmiddelen is dan toch wel weer de moeite waard van het bespreken met de plaatselijke boeren. Het veld zit vol met dilemma's. Ik zeg mevrouw Ouwehand graag toe dat ik nog eens wil kijken, ook op basis van de resultatenrapportage en van wat er in de nota Wat de wereld verdient al over staat, of ik nog iets meer inkadering kan geven om haar niet alleen het gevoel te geven dat wij serieus omgaan met de uitvoering van die motie, maar dat ook met letters op papier te bewijzen.
Mevrouw Ouwehand (PvdD): De Minister heeft veel woorden nodig om duidelijk te maken dat zij voedselzekerheid toch echt heel belangrijk vindt en wat het probleem is dat op ons afkomt, en dat klopt allemaal. Daarom hebben de VN een rapporteur aangewezen om onafhankelijk te kijken wat de beste garantie is voor het voeden van de wereld in de toekomst. Dan kan het niet zo zijn, zou je denken, dat een kabinet met nota bene PvdA-bewindspersonen op de belangrijkste posten, nog niet één keer de moeite heeft genomen om te spreken met de rapporteur voor het recht op voedsel. Sterker nog, de Minister zegt voortdurend over hetgeen zij heeft kunnen lezen in de stukken: ja, maar Wageningen denkt daar anders over. In Wageningen zeggen ze: de bijensterfte is niet erg, want je kunt ook iets anders eten dan appels. Ik vind het onbestaanbaar dat het kabinet de rapporten van de mensenrechtenrapporteur nog niet heeft vertaald naar een visie in zijn beleid. Die vraag ligt er. Is de Minister bereid om die toezegging nu te doen? Kan zij nu – ik wil dat niet in een rapportage lezen – de criteria aangeven van het beleid waar zij nu op inzet? Ze zegt: wij gaan climate-smart agriculture doen. Prachtig, maar mogen wij misschien weten wat dat is? Kan dat in een briefje naar de Kamer?
Minister Ploumen: Tegenover die ene rapporteur die ik niet gesproken heb, staan er ongeveer 1.563 die ik wel gesproken heb. Het is me iets te makkelijk om daar een soort prioriteringsdebat van te maken. Dat doet echt onrecht aan de inzet die ook collega Dijksma heeft. Of het mij lukt om komende zaterdag met de heer De Schutter te spreken, weet ik niet, maar ik zeg mevrouw Ouwehand nogmaals graag toe dat ik echt zoek naar een moment om dat te doen. Het onderwerp is daar belangrijk genoeg voor. Ik wil ook zeer zeker met collega Dijksma spreken over de vraag op welke manier wij, als daar behoefte aan is in de Kamer, en ik hoor dat die er is, ons internationale voedselzekerheidsbeleid nog eens wat nadrukkelijker in dat perspectief kunnen zetten. Dat lijkt mij geen enkel probleem. Als ik mevrouw Ouwehand daar een genoegen mee kan doen, dan doe ik dat heel graag, want het is voor mij geen enkele moeite.
De voorzitter: De heer Van Laar heeft een punt van orde.
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. We zijn al eventjes door onze tijd heen. Mijn vraag is of het mogelijk is dat de Minister de overige vragen schriftelijk beantwoordt. We willen graag een VAO aanvragen, maar daarvoor is het wel belangrijk dat alle vragen nog beantwoord worden. Dan zouden we in maart een VAO kunnen houden, als de antwoorden dan binnen zijn. Misschien is dat een manier om dit goed af te ronden?
De voorzitter: De heer Sjoerdsma heeft ook een punt van orde.
De heer Sjoerdsma (D66): Het lijkt mij een goed voorstel om de resterende vragen schriftelijk te beantwoorden. Wat mij betreft, kan het VAO ook eerder worden gepland.
De voorzitter: Als de Minister bereid is, de resterende vragen schriftelijk te beantwoorden, dan komt zij daarmee tegemoet aan de Kamer.
Minister Ploumen: Die bereidheid is er.
De voorzitter: Dan dank ik u allen voor uw inbreng. Ik ga nog even de toezeggingen samenvatten. Het zijn er vijf.
– De Kamer ontvangt in september, voor de begrotingsbehandeling, de resultatenrapportage voortgang speerpunten over het jaar 2013.
– De Kamer ontvangt een verslag van de bijeenkomst van de commission on the Status of Women in New York.
– De Minister informeert de Kamer per brief over de Nederlandse inzet op het gebied van vrouwenbesnijdenis.
– De Minister informeert de Kamer per brief over de mogelijkheden om binnen het onderwerp bestrijding infectieziekten ook in te zetten op HPV-vaccinatie.
– De Minister informeert de Kamer schriftelijk over de uitvoering van de motie over agro-ecologie.
Ik dank u allen voor uw inbreng. Ik dank de Minister voor haar beantwoording en de mensen op de publieke tribune voor hun belangstelling.
Sluiting 18.50 uur.