Vastgesteld 15 juni 2015
De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft op 22 april 2015 overleg gevoerd met Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over:
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 30 januari 2015 inzake de aanbieding van de selectie strategische partnerschappen «Samenspraak en Tegenspraak» (Kamerstuk 33 625, nr. 150);
– de brief van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 15 april 2015 houdende een reactie op het verzoek van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over Maatschappelijke Organisaties (Kamerstuk 33 625, nr. 155).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, De Roon
De griffier van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Van Toor
Voorzitter: Taverne
Griffier: Wissekerke
Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Van Laar, Agnes Mulder, Van Ojik, Sjoerdsma, Smaling, Taverne en Voordewind,
en Minister Ploumen voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die vergezeld is van enkele ambtenaren van haar ministerie.
Aanvang 12.30 uur.
De voorzitter: Dames en heren. Ik heet de Minister van BHOS, mevrouw Ploumen, van harte welkom, evenals de haar ondersteunende ambtenaren. Ik heet eveneens de collega-Tweede Kamerleden en het publiek welkom.
Ik stel voor in eerste termijn een spreektijd van zes minuten te hanteren en één interruptie toe te staan.
Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Laar van de fractie van de Partij van de Arbeid.
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Het maatschappelijk middenveld is onmisbaar voor het bereiken van de ontwikkelingsdoelen die we onszelf stellen. We willen niemand achterlaten. Iedereen moet kunnen profiteren van de groei in ontwikkelingslanden. Ieder individu dat in de knel zit, verdient een kampioen die het voor hem opneemt en die hem helpt om voor zichzelf op te komen. We maken geen onderscheid tussen lokale, regionale, mondiale of Nederlandse kampioenen. Al die kampioenen verdienen onze steun.
Ik hoor alleen maar goede berichten over het proces richting de strategische partnerschappen. Vanaf het begin hebben de Minister en het ministerie een heel andere houding aangenomen dan daarvoor. Dat wordt zeer positief ontvangen. De Partij van de Arbeid kan de keuze voor de strategische partnerschappen goed volgen en dragen. We zien ook alles terug waar we in het eerdere debat over het subsidiekader om vroegen: een penvoerder uit Nicaragua, zes organisaties uit ontwikkelingslanden, kinderrechtenorganisaties en vakbonden. Ook zien we dat meisjes en vrouwen kampioenen zijn en dat is onverminderd hard nodig.
We zien natuurlijk ook zaken en organisaties niet terug. Met de overgang van MFS II (Medefinancieringsstelstel II) naar de partnerschappen zullen veel mooie projecten in ontwikkelingslanden tot een einde komen. Tegelijkertijd zien we dat de Minister nog onvoldoende plannen heeft om volgend jaar een kwart van het budget via maatschappelijke organisaties te besteden. Daar heeft de Kamer wel om gevraagd en de Minister heeft dat ook toegezegd. Als dat gemiddeld een kwart moet zijn, moet er af en toe ook een jaar zijn waarin de Minister meer dan een kwart via maatschappelijke organisaties besteedt, want de afgelopen jaren is het elk jaar minder geweest. Volgend jaar lijkt ons daarvoor een prima jaar, maar dan moet het ministerie wel openstaan voor maatschappelijke organisaties. Als het ministerie vraagt om voorstellen zou het niet uit moeten maken wie de beloofde resultaten levert, maar moet de kwaliteit van de voorstellen doorslaggevend zijn. Wij horen daar zorgelijke geluiden over. Is de Minister bereid om maatschappelijke organisaties, die soms onterecht worden uitgesloten, op te roepen om voorstellen in te dienen?
Er zijn nog gelden binnen het subsidiekader niet ingevuld. De Partij van de Arbeid wil niemand achterlaten. Er zijn veel organisaties die juist de moeilijkste en onbereikbaarste groepen goed kunnen bereiken. Zij krijgen hier echter steeds minder de kans toe. De Partij van de Arbeid wil het innovatiefonds daarom inzetten voor inclusieve ontwikkelingssamenwerking. De Partij van de Arbeid wil dat we de komende jaren de uitdaging aangaan om juist die groepen te bereiken die nog nauwelijks bereikt worden: kinderen in gevangenissen, vrouwelijke ondernemers in fragiele staten, albinokinderen die door hun eigen gemeenschap bedreigd worden, doven in afgelegen dorpen, de armsten van de armsten, de onvindbaren, de onaanraakbaren. Door juist in deze groepen te investeren kunnen we ervoor zorgen dat ook de allermoeilijkst te bereiken doelgroepen profiteren van de groei in hun land.
Ik heb al herhaaldelijk gezegd dat de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking ons zwaar op de maag liggen. Tien jaar geleden, toen ik de Studentenvereniging Ontwikkelingssamenwerking Leiden mede oprichtte, was er voor bijna elk project subsidie te vinden. Alleen ons eerste jaar hadden we ruim € 40.000 subsidie. Snel daarna sloeg dat om. Eerst hadden vooral de kleinere organisaties daar last van. Loketten voor deze organisaties gingen dicht en subsidies voor kleine projecten komen nu nog vooral van allerlei fondsen en bedrijven. Maar de NCDO (Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling) en de grote ontwikkelingsorganisaties zijn daar bijna allemaal mee gestopt omdat ook hun eigen inkomsten terugliepen. Door de crisis kregen bijna alle organisaties te maken met opdrogende inkomstenbronnen. Al kwam er uit nieuwe bronnen ook meer geld. Veel organisaties krijgen nu steun van buitenlandse overheden en fondsen en van bronnen die tot een paar jaar geleden nauwelijks werden aangeboord. In MFS I was nog ruimte voor jonge en vernieuwende organisaties. In MFS II was die ruimte grotendeels weg. Verschillende organisaties overleefden die overgang niet. Dat heb ik van dichtbij kunnen meemaken.
De ontwikkelingssector is dus al jaren in beweging. Tot nu toe zonder veel protest of verzet. Daar hebben wij ons wel eens over verbaasd. De Partij van de Arbeid heeft in de afgelopen week meer dan 6.000 e-mails gekregen van mensen die bezorgd zijn over de gevolgen van de bezuinigingen en de veranderingen. Zoals gezegd, delen wij die zorgen. Wij zijn blij dat zovelen de moeite hebben genomen om ons te schrijven. Dat gebeurde eerder niet. We zullen iedereen na afloop van dit debat een antwoord sturen en ook iedereen uitnodigen om naar de Tweede Kamer te komen om hier verder over te praten.
We vragen de Minister om in dit debat in ieder geval de belangrijkste zorg weg te nemen. Er mag niet onevenredig op het maatschappelijk middenveld worden bezuinigd. Volgend jaar moet dus meer dan 25% van het budget via maatschappelijke organisaties worden besteed. Kan de Minister dat toezeggen?
De heer Van Ojik (GroenLinks): De heer Van Laar schetst de ontwikkeling dat er in de laatste jaren steeds minder geld is en hij deelt de zorgen daarover die kennelijk in 6.000 e-mails zijn geuit. Dat er minder geld is, is echter niet het gevolg van een natuurramp. Dat was een besluit van een coalitie waar de Partij van de Arbeid deel van uitmaakt. Hij neemt dan, neem ik aan, ook de verantwoordelijkheid voor het feit dat er minder geld is.
De heer Van Laar (PvdA): Vanzelfsprekend.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Wat betekent het dan dat de heer Van Laar zegt dat hij de zorgen deelt van die 6.000 mensen die een e-mail hebben gestuurd? Dat er minder geld is voor maatschappelijke organisaties is namelijk het gevolg van het feit dat er door dit kabinet een miljard wordt bezuinigd op de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking. Ik vind het dan ook een beetje makkelijk om te zeggen dat je die zorg deelt, terwijl je daar zelf de politieke verantwoordelijkheid voor draagt.
De heer Van Laar (PvdA): Gemakkelijk is het allerminst, zeker niet voor onze partij. In de e-mails werd echter de zorg geuit dat er onevenredig veel op maatschappelijke organisaties zou worden bezuinigd. Dus dat er minder bezuinigd zou worden op de VN-instellingen en op landenprogramma's, dan op de maatschappelijke organisaties. Die zorg willen wij wegnemen en daarom heb ik in mijn betoog duidelijk aangegeven dat wij vinden dat een kwart van het OS-budget via maatschappelijke organisaties besteed moet worden en heb ik de Minister om een heldere toezegging gevraagd. Zo willen wij die zorg wegnemen. De gevolgen van de bezuinigingen blijven echter wel bestaan. Dat is een feit.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Ik wil even doorgaan op dit punt. De Partij van de Arbeid is verantwoordelijk voor die extra bezuinigingen van een miljard, bovenop het miljard dat Rutte I al had bezuinigd. De zorgen betreffen echter niet alleen die 25%. Ik ben blij dat de heer Van Laar zegt dat het 25% moet zijn, maar als je terugkijkt zou het eigenlijk nog boven die 25% uit moeten komen. Ik neem aan dat als we daar geen duidelijk antwoord van de Minister op krijgen, we dat kunnen vastleggen in een Kameruitspraak. Het betreft echter het hele budget. Er wordt niet voor niets op allerlei gebieden bezuinigd. Je kunt het geld aan het een toevoegen, maar dan gaat het bij het ander weg. Is de heer Van Laar bereid om het budget voor volgend jaar, in lijn met de aangenomen motie van de Kamer, weer te laten groeien naar die 0,7%?
De heer Van Laar (PvdA): Voor deze regeerperiode hebben wij afspraken gemaakt. Daar was de partij van de heer Voordewind ook bij betrokken. Voor deze regeerperiode zitten we dan ook vast aan het regeerakkoord, maar wanneer de regeerperiode eindigt, gaan we als het enigszins kan terug naar 0,8%. Dat hebben we altijd gezegd en dat hebben we ook in de motie vastgelegd. De motie ging uit van 0,7%, maar de Partij van de Arbeid wil terug naar 0,8%.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Even een correctie. Wij hebben nergens onze handtekening onder gezet als het gaat om het coalitieakkoord, ook niet onder de bezuinigen. Sterker nog, we hebben samen met D66 en de SGP ervoor gezorgd dat er 570 miljoen extra werd uitgetrokken, plus de 375 miljoen voor de eerstejaarsopvang van asielzoekers. Ik neem aan dat de heer Van Laar daar toen ook blij mee was. De heer Van Laar pleit nu voor die 25% – daarbij sta ik aan zijn zijde – maar dat gaat dan wel ten koste van iets anders. Hoe ziet de heer Van Laar die pijn? Is hij bereid om in de breedte naar het budget te kijken en een correctie toe te passen, zoals we het afgelopen jaar ook hebben geprobeerd?
De heer Van Laar (PvdA): Volgens mij voeren wij vandaag geen begrotingsonderhandelingen, ook niet in het openbaar. U claimt daar resultaten van. Dat mag. We waren er niet bij en weten niet hoe het achter de schermen is gegaan. Als u zegt dat u dat hebt gedaan, dan geloof ik u meteen. Ik denk echter dat mijn partij daar ook een rol in heeft gespeeld. We zullen zien of mijn partij daar weer een rol in kan spelen. Ik hoop het.
De heer Smaling (SP): Mijn fractie vindt de maatschappelijke organisaties ook heel belangrijk. Als ik zo luister naar de heer Van Laar vind ik dat hij wel erg opereert als een een-op-een spreekbuis voor de maatschappelijke organisaties. Dat komt misschien door die 6.000 e-mailtjes. Daarmee kiest hij duidelijk voor de route via dat kanaal. Als wij aan de mensen denken die op ons stemmen, moeten we in eerste instantie voor ogen hebben waar het belastinggeld heen gaat, ook al is dat minder door toedoen van de Partij van de Arbeid, en of het zinvol is. Dat is een andere insteek dan specifiek pleiten voor dit kanaal. Zie ik dat goed?
De heer Van Laar (PvdA): Nee, dat ziet de heer Smaling niet goed. Door de vele contacten die ik heb met de organisaties en tijdens mijn bezoeken heb ik keer op keer gezien welke resultaten maatschappelijke organisaties halen en hoe zij zich onderscheiden van andere actoren binnen de ontwikkelingssector. Ik zeg niet dat andere actoren minder doen, maar die opereren anders. Bedrijven die bijdragen aan ontwikkelingsdoelstellingen doen dat op een andere manier dan maatschappelijke organisaties en de VN-instellingen doen het ook weer op een andere manier. Overigens gebruiken die laatste heel vaak weer lokale maatschappelijke organisaties om de doelen te bereiken. Wij vinden dat de maatschappelijke organisaties een unieke rol spelen en een uniek karakter hebben binnen de sector. Die moeten we niet verloren laten gaan. Je moet dan ook niet harder bezuinigen op maatschappelijke organisaties dan op de andere actoren binnen de sector.
De heer Smaling (SP): Is de heer Van Laar dan niet van mening dat het doel in eerste instantie moet zijn het indammen van migrantenstromen, een levendig mkb in ontwikkelingslanden, mogelijkheden voor jongeren enzovoort? Wie dat bewerkstelligt en hoe dat wordt gedaan, is secundair. De heer Van Laar brengt het nu alsof je eerst de organisatie moet financieren en dat dan de rest ook wel in orde komt.
De heer Van Laar (PvdA): Het is precies andersom. Wij zien dat maatschappelijke organisaties niet op bepaalde calls van het ministerie kunnen inschrijven, omdat ze niet aan bepaalde voorwaarden voldoen, terwijl ze wel de beoogde resultaten kunnen leveren en de doelen kunnen halen. Die maatschappelijke organisaties worden dan dus juist uitgesloten van financieringsbronnen. Daarmee snijden wij onszelf in de vingers, want als ze dat beter kunnen dan bijvoorbeeld een bedrijf, waarom zou een ngo die rol dan niet kunnen pakken? We zien de laatste jaren een rolvervaging. Ngo's gaan steeds meer ondernemen en ondernemers kijken steeds meer of ze ontwikkelingsrelevante dingen kunnen doen. Je moet daar niet een harde lijn tussen zetten, want dan sluit je actoren uit die je heel hard nodig hebt om je doelen te bereiken. Wij willen juist dat calls openstaan voor iedereen die de doelen kan bereiken. Daarbij moet de kwaliteit van de voorstellen doorslaggevend zijn. Daarnaast zijn er nog heel veel taken die alleen door ngo's kunnen worden vervuld, bijvoorbeeld op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. Er is een grote oproep voor voorstellen gedaan, omdat juist alleen maatschappelijke organisaties dat op zo'n manier kunnen doen. Daar zien wij dus ook een grote rol voor die organisaties en die willen we behouden.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): In een eerder debat hebben de heer Voordewind en ik ervoor gepleit om relatief meer geld naar het maatschappelijk middenveld te sluizen, ten koste van de multilaterale organisaties. Dat hebben we gekoppeld aan een scorekaart waarop staat hoe die multilaterale organisaties het doen. We zien dat ons maatschappelijk middenveld en het middenveld in de zuidelijke landen aan heel veel regels moeten voldoen. Ik vraag mij altijd af of we multilaterale organisaties net zo streng controleren als ons maatschappelijk middenveld. Maar los daarvan, wil de PvdA-fractie er nu misschien ook voor pleiten om een deel van het geld dat nu naar het kanaal multilateraal zou gaan in de begroting, alsnog naar het maatschappelijk middenveld te laten gaan, gezien het warme pleidooi van de PvdA-fractie op dit punt?
De heer Van Laar (PvdA): In juni debatteren wij over de multilaterale organisaties, de VN-instellingen. We kijken dan hoe die functioneren en of ze het goed doen. Dan moeten we zeker ook conclusies trekken of dat gevolgen heeft voor de financiering van die organisaties. De Minister zal met een voorstel komen en dat wachten we af. We hebben bij het amendement al gezegd dat het ons niet echt uitmaakt hoe de Minister haar keuzes maakt om tot dat kwart te komen. Wij kunnen daar wel voorzetten voor doen. Maar om nu blind te bezuinigen op VN-instellingen, terwijl we nog helemaal niet weten welke gevolgen dat heeft en waar die neerslaan, en dat geld dan blind aan maatschappelijke organisaties te geven, zonder dat we weten waar het terecht komt, zo wil ik geen politiek bedrijven. Zo'n motie ga ik dan ook niet steunen. We houden de Minister echter wel aan de toezegging dat gemiddeld een kwart gehaald gaat worden. We vragen de Minister daarom of het volgend jaar niet meer kan zijn, aangezien het de afgelopen jaren minder was.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Wij hebben de motie bewust aangehouden, omdat we dit debat nog zouden voeren. De heer Van Laar heeft een heel aantal vragen over die 25%, bijvoorbeeld hoe de verdeling plaatsvindt. Die vraag heeft het CDA ook. Misschien dat de heer Van Laar er op een later moment, als de scorekaarten bekend zijn, alsnog anders over gaat denken.
De heer Van Laar (PvdA): Slecht functionerende instellingen worden in principe gekort op hun budget. Dat is de lijn. Daar kun je uitzonderingen op maken, bijvoorbeeld omdat je organisaties thematisch zo belangrijk vindt dat ze, ondanks dat ze niet heel goed functioneren, toch een bijdrage moeten krijgen. Dat debat zullen we in juni voeren. Als er dan geld «overblijft», moeten we kijken waar dat heen kan gaan. Er is echter ook nog een gat van 200 miljoen in de begroting. Daar hebben we het bijna nooit over, maar er zijn dus nog wel meer gaten om te vullen. Wij dringen er echter op aan dat een kwart van het budget via maatschappelijke organisaties besteed wordt. Of de Minister dat dan uit de landenprogramma's haalt of uit de groei van het bbp of uit de VN-instellingen of uit meevallers of uit iets anders, dat laten we aan haar.
De voorzitter: Ik kijk even naar de heer Sjoerdsma of hij ook nog een interruptie wil plegen.
De heer Sjoerdsma (D66): Die bewaar ik graag voor u, voorzitter.
De voorzitter: Dan geef ik het woord aan mevrouw Mulder van het CDA.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. We spreken vandaag over de maatschappelijke organisaties en het ontwikkelingssamenwerkingsbeleid. We zien dat het maatschappelijk middenveld in de ontwikkelingssamenwerking verandert. We vinden dat een goede ontwikkeling. Het CDA steunt de doelstelling van de Minister uit Samenspraak en Tegenspraak om ontwikkelingssamenwerking te richten op een duurzame inclusieve groei, ook op de lange termijn, een sterk maatschappelijk middenveld en sociale rechten en mensenrechten. Het is wel goed om op te merken dat beïnvloeden natuurlijk niet een op zichzelf staande activiteit is. Het gaat om een brede context. Daarbij is volgens ons ook van belang dat ontwikkelingssamenwerking een belangrijke preventieve werking heeft.
Sterke lokale maatschappelijke organisaties vormen een tegenmacht tegen extremisme of andere bedreigingen van de rechtsstaat. Ze ondersteunen juist op plekken waar ongelijkheid heerst en inclusieve ontwikkeling wordt bedreigd. Daarbij kan het ook door ons geroemde nationaal middenveld een belangrijke rol spelen. Dat heeft onmiskenbaar invloed op vluchtelingenstromen, iets dat bijvoorbeeld de VVD zou moeten aanspreken.
In de christendemocratie vormen de maatschappelijke organisaties een onmisbare schakel in de internationale samenwerking. Ze hebben veel kennis, een goed netwerk en mogelijkheden om met acties te helpen op plaatsen waar bilaterale hulp of multilaterale organisaties tekortschieten. De Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) heeft dat bevestigd in zijn rapport. Op ons laatste congres hebben onze leden dat nogmaals bekrachtigd met een aangenomen resolutie. Zij zijn van mening dat maatschappelijke organisaties een unieke rol spelen door te opereren in fragiele staten en conflictgebieden en door vanuit hun strijd voor mensenrechten te werken aan verbetering van de rechtspositie en bestaanszekerheid van velen in lage- en middeninkomenslanden. Ze oefenen een waakhondfunctie uit en bevorderen mondiaal burgerschap.
Net als de Minister ziet het CDA er de meerwaarde van om niet in kanalen te denken, maar te bezien op welke wijze efficiency en resultaatgericht werken verder gebracht kunnen worden. Daar hamert de Minister ook op, maar hoe meet zij dat? Kan zij dat voor ons inzichtelijk maken? Hoe weegt zij in haar besluiten over financiering de resultaten? De Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie (IOB) komt in 2015 met een rapport over de steun aan het maatschappelijk middenveld. Wanneer kunnen wij dat rapport tegemoet zien?
Ondanks de uitspraak van de Minister dat zij niet naar kanalen wil kijken, heeft ze in de afgelopen periode meermalen herhaald dat zij geen reden had om aan te nemen dat de bijdragen aan maatschappelijke organisaties onder de 25% zou uitkomen. Toch zien we in de laatste brief van de Minister dat die bijdrage in 2016 21% zal zijn. Mij is in het geheel niet duidelijk hoe de Minister tot dit percentage komt. Kan de Minister de Kamer hierover, eventueel schriftelijk, informeren? Een afwijking van 4% is toch al snel 140 miljoen euro. Dat betekent dat er ergens anders een hoger percentage staat. Kan de Minister aangeven waar die plus te noteren valt en op basis waarvan zij de keuze heeft gemaakt om tot die lagere uitkering voor de maatschappelijke organisaties te komen?
Met deze korting op het maatschappelijke middenveld vrezen wij dat de opgebouwde kennis, de netwerken en de samenwerkingsverbanden met lokale maatschappelijke organisaties onder druk komen te staan. De Minister geeft aan dat organisaties tijd hebben gehad om zich hierop voor te bereiden. Dat is zo, maar de kortingen zijn fors, soms wel 75% of 90% van het budget in 2015. Ondanks het feit dat organisaties al heel flinke stappen zetten, is het vinden van een alternatieve financiering op zo'n korte termijn een heel grote uitdaging. Dat kan ook effect hebben op de effectiviteit en de verdere resultaten van ons beleid.
Zou er buiten het geoormerkte budget voor het speerpuntenbeleid, nog financiering beschikbaar kunnen komen? Het aandeel van de speerpunten zou wellicht kunnen stijgen op het moment dat er sprake is van onderbesteding. Kan de Minister daar verder op ingaan? Het is ons namelijk nog niet duidelijk. Mij bereiken signalen dat het voor maatschappelijke organisaties zeer moeilijk is om mee te dingen op de speerpunten. Is de Minister bereid om tenders op korte termijn ook goed toegankelijk te maken voor maatschappelijke organisaties? Mijn collega van de PvdA-fractie vroeg daar ook al naar. Het zou volgens het CDA echt een gemiste kans zijn als organisaties doordat er niet tijdig duidelijkheid is over beschikbare middelen, misschien onnodig partnerschappen in het zuiden moeten opzeggen en programma's moeten afbouwen. Is de Minister bereid om in de begroting voor 2016 te kijken of zij, mochten de scorekaarten bij multilaterale organisaties daar aanleiding toe geven, te schuiven in de financiering?
In de begroting voor 2015 is voor het artikel inzake een versterkt maatschappelijk middenveld in 2016 334 miljoen euro gereserveerd. Kan de Minister toelichten hoe zij dit bedrag gaat besteden? De optelsom van wat zij er precies voor doet, krijg ik nog niet helemaal rond. Maar de Minister heeft die kennis en wil die vast delen met de Tweede Kamer.
Zou de Minister ook partnerschappen met maatschappelijke organisaties aan willen en kunnen gaan op heel specifieke thema's? Op deze manier kan ook tegemoet worden gekomen aan de diversiteit van de Nederlandsche maatschappelijke organisaties. Is de Minister bereid om daarnaar te kijken?
De voorzitter: Voortreffelijk getimed, mevrouw Mulder.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Ik zal ook proberen binnen de tijd te blijven. Dat moet lukken. Ik moet om 14.00 uur naar de plenaire zaal, omdat daar de bootvluchtelingen weer aan de orde zijn. Bij voorbaat bied ik mijn excuses aan voor mijn iets eerdere vertrek.
De voorzitter: U hebt zes minuten in eerste termijn.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Dat weet ik. Dat had u al gezegd.
De voorzitter: Ik dacht dat u zo enthousiast was dat u tot 14.00 uur wilde spreken.
De heer Voordewind (ChristenUnie): Nee, zo lang zou ik niet durven praten. Mijn gerespecteerde collega's willen ongetwijfeld ook heel verstandige dingen zeggen.
In de visie van de ChristenUnie moet ontwikkelingssamenwerking substantieel via de particuliere organisaties plaatsvinden. Zij staan dicht bij de lokale bevolking. Ze werken nauw samen met lokale particuliere organisaties en zijn bij uitstek in staat om de meest kwetsbare groepen in de meest afgelegen gebieden te bereiken. Als het om de meest kwetsbare groepen gaat, denk ik ook aan gehandicapten, kinderen, ouderen, etnische en religieuze minderheden. De Nederlandse ngo's zijn ook sterk geworteld in de Nederlandse samenleving. Ze leveren een heel duidelijke eigen bijdrage via particuliere giften. Ze zijn sterk in lokale armoedebestrijding. Ze zitten in de haarvaten van de samenleving. Ze kunnen ook een aanvulling zijn op bilaterale hulp, als de overheid er met een andere overheid niet uit kan komen. Denk met name aan de crisisgebieden in Syrië, Irak, Somalië et cetera. Daar zijn particuliere organisaties, met name als er sprake is van noodhulp, wel in staat om de meest kwetsbare groepen te bereiken.
Ook in ons verkiezingsprogramma staat dat een derde van de hulp naar de particuliere organisaties zou moeten gaan. De ChristenUnie vindt het dan ook onbegrijpelijk dat het streefcijfer van 25%, dat de Minister heeft genoemd in verschillende brieven en dat ook staat in verslagen van debatten, in 2016 zelfs naar beneden gaat naar 21%. Als je het uitrekent, kom je op ongeveer 150 miljoen minder uit voor de maatschappelijke organisaties. Als aan het einde van het jaar MFS II afloopt, krijgen de ngo's met een heel forse teruggang in de financiën te maken. Ik vraag de Minister om daar snel duidelijkheid over te geven, omdat de ngo's niet kunnen wachten totdat alle speerpuntenprogramma's getenderd zijn. In de zomer moeten zij namelijk al besluiten nemen als zij in 2016 moeten bezuinigen. Dat geldt met name voor het personeel, dat zij graag willen behouden. Het zou toch een groot verlies zijn van kunde en kennis als dat niet kan. Collega Mulder en ik hebben bij de behandeling van de begroting een motie ingediend (34 000-XVII, nr. 32) om te komen tot een verzachting van 50 miljoen per jaar van de bezuinigingen op het particuliere kanaal. De dekking daarvan werd gevonden in de scorecards van de multilaterale organisaties. Ik vraag de Minister om nogmaals naar die motie te kijken. Kan zij in aanloop naar het debat dat we in juni zullen voeren, al het signaal afgeven, met name naar de particuliere organisaties, dat er geld vrij zou kunnen komen? Dan weten die organisaties waar zij aan toe zijn.
Wat betreft het strategisch partnerschap ligt er nog 9 miljoen in de vrije ruimte. Ik begrijp dat er hier en daar bezwaar wordt gemaakt en dat er misschien nog enkele miljoenen bij komen voor de organisaties die vinden dat ze daar recht op hebben. Dan nog zouden we te maken kunnen hebben met nog een aantal miljoen in de vrije ruimte. Ik vraag de Minister om die vrije ruimte niet zomaar op te geven, maar om dat geld vooral te blijven besteden aan de particuliere organisaties en met name aan het innovatiefonds. Ik vraag de Minister om, als het bnp straks stijgt – dat zien we dit jaar eigenlijk al – de middelen die door de stijgende fondsen vrijvallen voor ontwikkelingssamenwerking, vooral te besteden aan het speerpuntenbudget en het innovatiefonds voor de ngo's. Is zij daar in principe toe bereid? Gelukkig is een en ander overigens nog steeds gekoppeld aan die 0,7.
Ik had het al even over het speerpuntenprogramma. De planning voor SRGR (seksuele en reproductieve gezondheid en rechten) is nu duidelijk, maar er komen nog drie speerpunten aan die getenderd moeten worden. Wat is het budget voor die drie verschillende speerpunten? Wanneer gaan de tenders daarvoor lopen? Wanneer vindt de toekenning van de fondsen plaats? Kan de Minister de organisaties daar duidelijkheid over geven, ook gelet op hun eigen planning?
Ten slotte doe ik een dringend beroep op de Minister om aandacht te geven aan de inclusie in het ontwikkelingsbeleid, met name als het gaat om mensen met een handicap. Van de mensen die in extreme armoede leven, heeft 20% een beperking. Dat hoorden we laatst ook weer in het rondetafelgesprek met de gehandicaptenorganisaties. Dat percentage is veel groter dan het percentage dat wij hier in het Westen kennen. In Nederland krijgt zeker negen op de tien van de gehandicapte kinderen onderwijs, maar in ontwikkelingslanden krijgt slechts één op de tien van de gehandicapte kinderen onderwijs. We zien dat juist gehandicapte kinderen daar belemmerd worden en dat zij vaak ook nog achter de huismuren verscholen worden. Is de Minister bereid om daar specifiek aandacht aan te besteden, nu de Alliance for Disability-Inclusive Development buiten de strategische partnerschappen is gevallen? Is zij ook bereid om hier extra geld aan te besteden? Dan heb ik het over de lobby en beïnvloeding, maar ook over de implementatie van de partnerorganisaties in het Zuiden. Het gaat hierbij ook om gemarginaliseerde groepen. Is de Minister bereid om daarmee ook op andere terreinen, zoals de vier speerpunten en noodhulp, sterk rekening te houden?
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Wij hebben in Nederland altijd een fantastisch systeem van medefinanciering gehad. Ik denk dat dit uniek is in de wereld. In de afgelopen 40 à 50 jaar hebben we altijd relatief veel geld beschikbaar gesteld voor particuliere organisaties, en dan ook voor langere termijn. Vaak werd het voor vier, vijf à zes jaar toegezegd. Er waren weinig voorwaarden verbonden aan het verlenen van die subsidies. Als je het allemaal bij elkaar ziet, mag je zeggen dat wij daarmee in Nederland een uniek systeem hebben opgebouwd. Aan dat systeem zaten ook nadelen. Ik loop lang genoeg mee om mij nog te kunnen herinneren hoe ongeveer twaalf jaar geleden nog vier organisaties die de vier zuilen vertegenwoordigden in Nederland, onder elkaar de poet verdeelden. Ik heb dat nog meegemaakt. Dan was er zoveel geld en dan werd er gezegd: er zijn de afgelopen vier jaar wat katholieken bij gekomen, dus er moet wat meer naar Cebemo. Zo heette dat toen nog. Of er werd gezegd: er zijn wat protestanten af gegaan. Zo ging dat vroeger, maar dat was niet goed. Ik zie overigens aan het gezicht van collega Mulder dat zij hiervan ophoort. Het is heel goed dat dit systeem, dat uniek was in de wereld en heel veel voordelen had, op een gegeven moment is opengebroken en dat er ruimte kwam voor andere organisaties en voor concurrentie. Het is goed dat je sindsdien niet meer automatisch op het geld kunt rekenen.
In die zin ben ik het eens met collega's die hebben gezegd dat ook het nieuwe stelsel van strategische partnerschappen een aantal duidelijke voordelen kent. Dat heeft te maken met de diversificatie en met de vernieuwing. Er is elke keer weer ruimte voor nieuwe organisaties. Er is ook geld voor tegenspraak, en dat is heel erg belangrijk. Maar toch moet ik, als ik de balans opmaak, concluderen dat wat nu rest van dat heel mooie systeem van medefinanciering, naar mijn smaak niet in alle opzichten positief is. Kijk bijvoorbeeld naar wat er is gebeurd met die vier à vijf organisaties die vroeger wellicht ten onrechte een monopolie hadden. Vier à vijf jaar geleden konden zij nog rekenen op – het verschilt een beetje per organisatie – zo'n 120 miljoen à 130 miljoen per organisatie. Bij de implementatie van MFS II werd dat zo'n 60 miljoen à 70 miljoen per organisatie. Nu spreken we over «strategisch partnerschap» en gaat het bij sommige organisaties nog over 7 miljoen of 8 miljoen. Andere organisaties kunnen rekenen op iets meer, namelijk op een bedrag in de richting van 15 miljoen. Dat is nogal een verschil in vier à vijf jaar tijd. Je kunt zeggen dat er wellicht sprake is van kapitaalvernietiging. Deze organisaties hebben 40 à 50 jaar lang dat werk gedaan. Ik ben benieuwd of de Minister enig zicht heeft op wat zo'n teruggang in vaste financiering voor die organisaties betekent. Ik realiseer mij overigens heel goed dat er iets voor in de plaats is gekomen. Daar kom ik zo nog op. Nog belangrijker is de vraag of de Minister weet wat het betekent voor de 800 tot 900 partnerorganisaties die de Nederlandse organisaties vertegenwoordigen. Ik ben daar toch benieuwd naar.
De focus op tenders hebben wij erbij gekregen. Met de tenders is de marktwerking ook in de ontwikkelingssamenwerking doorgedrongen. Ik begrijp heel goed dat je kwaliteit moet laten zien. Ik vind het ook heel goed dat het trackrecord in de selectie van organisaties een belangrijke rol heeft gespeeld. Dat is een belangrijke stap vooruit. Maar ik vraag de Minister toch of al die marktwerking en concurrentie niet leiden tot steeds meer onzekerheid en problemen met de continuïteit in organisaties en tot onzekerheid voor de partners, en dat in een bedrijfstak die het juist moet hebben van inspanningen voor langere termijn. Wat zijn we met al die tenders opgeschoten?
Ik trek twee conclusies. Mijn eerste conclusie is dat er meer voorspelbaarheid moet komen in de financiering en dat er meer helderheid moet zijn over de tenders. De toegankelijkheid van de tenders moet worden vergroot voor ngo's. Collega's hebben daar ook over gesproken. Kan de Minister op dat punt een toezegging doen? Ik hoop het.
Mijn tweede conclusie is dat er meer vaste financiering beschikbaar moet komen voor het maatschappelijk middenveld. Dat kan op drie manieren. De eerste mogelijkheid is om straks als er meevallers zijn bij de begroting, een deel daarvan binnen te halen voor OS en het maatschappelijk middenveld. Maar de heer Van Laar heeft terecht gezegd: die onderhandelingen vinden vandaag niet hier aan tafel plaats. De tweede mogelijkheid is dat we allemaal de motie van collega's Mulder en Voordewind steunen. Dan halen we geld weg bij het multilaterale kanaal – zij stellen een bedrag voor van 50 miljoen – en dan geven we dat aan het particuliere kanaal. Dat zou ik jammer vinden, want ik weet niet of die 50 miljoen wel zo slecht is besteed binnen het multilaterale kanaal. Ik heb dan ook een derde suggestie. De prognoses voor de groei van het bnp waren vorig jaar nog 1,25% maar die zijn inmiddels ruim 1,7% voor 2016. Laten we het extra geld dat door de bijgestelde groeiprognoses straks automatisch terechtkomt in de begroting van de Minister, met voorrang bestemmen voor het maatschappelijk middenveld. De organisaties die behoren tot het maatschappelijk middenveld, hebben immers zo veel meer ingeleverd dan andere organisaties.
Klopt het dat ik nog één minuut heb, voorzitter?
De voorzitter: Nee, u hebt nul minuten.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Nul minuten?
De voorzitter: U bent aan het einde van uw spreektijd gekomen. Ik vond het juist zo mooi dat u eindigde met conclusies en de ciceroniaanse drie-eenheid.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ja, goed hè?
De voorzitter: Het kon niet mooier. Het woord is nu aan uw buurman, de heer Sjoerdsma.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik had bijna een interruptie willen plegen om collega Van Ojik de kans te geven om zijn betoog af te maken.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik had nog meer willen zeggen. Kan de heer Sjoerdsma niet zoiets doen?
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb maar één interruptie.
Voorzitter. Ik begin met de constatering dat niemand aan deze kant van de tafel tevreden is. Als de PVV er was geweest, was zij misschien wel tevreden geweest. Collega Bosma heeft jarenlang gestreden tegen wat hij de «subsidiesponzen» noemde. Ik denk dat hij met veel tevredenheid zou kijken naar de wijze waarop de kaalslag op dit moment plaatsvindt en de wijze waarop de budgetten bij deze maatschappelijke organisaties worden weggehaald. De heer Bosma zou de enige zijn die vandaag tevreden was geweest.
Het zal u allen niet verbazen dat mijn partij niet tevreden is. Zij is wel bezorgd. Natuurlijk is het raamwerk voor pleiten en beïnvloeden, Samenspraak en Tegenspraak, een goed raamwerk qua doelstellingen. Maar hoe het vervolgens uitpakt, is verontrustend te noemen; de heer Van Ojik zei het al. Met een beetje pech is dit het einde van wat eens een topsector in Nederland was. De budgetten zijn verlaagd van 382 miljoen naar 185 miljoen. Het budget voor een organisatie als Oxfam ging in vijf jaar tijd van 127 miljoen naar 15,6 miljoen. Het budget voor ICCO ging van 130 miljoen naar 6,9 miljoen. Kleine organisaties dreigen zelfs te verdwijnen. Dat betekent dat niet alleen in Nederland enorm veel expertise, ervaring en kennis verdwijnen, maar dat ook organisaties op lokaal niveau die klappen gaan voelen. Dat laatste is, denk ik, nog zorgwekkender. De klappen zullen hard zijn in dit geval. Ik vind dat erg, maar niet omdat ik van zou mening zou zijn dat maatschappelijke organisaties een doel op zich zijn of dat we per se moeten sturen op financiering van de maatschappelijke organisaties. Die mening heb ik niet. In dat opzicht ben ik het eens met de Minister, die in haar brief schrijft dat zij niet wil sturen op financieringskanalen. Ik vraag mij wel af of we sommige van de doelen die we op dit moment willen bereiken, kunnen bereiken zonder deze maatschappelijke organisaties. Ik denk van niet.
In de nota van begin 2013 kondigde de Minister al aan dat deze bezuinigingen zouden plaatsvinden, maar sindsdien is er nogal wat veranderd in de wereld om ons heen. Kijk maar naar de buitenring van de Europese Unie. Het antwoord van de VVD op die veranderingen is dat wij met autocratische regimes moeten werken aan stabiliteit. Ik vind dat schijnstabiliteit. Het steunen van autocratische regimes is juist de oorzaak van de problemen Het impliciet of expliciet steunen van Kadhafi en Mubarak leidde tot deze ellende.
De voorzitter: Gelet op het feit dat hier een potentieel persoonlijk feit wordt gecreëerd voor de woordvoerder van de VVD-fractie, ziet de voorzitter zich genoodzaakt om een korte reactie toe te staan van de heer Taverne van de VVD-fractie.
Als woordvoerder van de VVD-fractie zeg ik dat ik deze interpretatie van de woorden van de heer Zijlstra geheel voor rekening van de heer Sjoerdsma laat. De VVD-fractievoorzitter heeft slechts gepleit voor realiteitszin. De recente gebeurtenissen, eigenlijk alle gebeurtenissen vanaf de Arabische Lente, geven daar aanleiding toe. Ik kan mij voorstellen dat de opvatting van D66 op dit punt helemaal niet zo veel verschilt van de opvatting van de VVD.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik ben het eens over de realiteitszin. Ik denk alleen niet dat de VVD beschikt over de juiste realiteitszin. De VVD kiest voor de stabiliteit van die regimes. Als je wilt gaan voor echte stabiliteit, zul je moeten beseffen dat de weg naar democratie in die landen lang, onzeker en potentieel bloederig is. Maar de enige manier om enige steun te verlenen aan de maatschappijen daar, is via het maatschappelijk middenveld. Dat doen de VN niet. Zij doen het dus ook niet goed. Dat doet de Wereldbank niet. Die doet het dus ook niet goed. Volgens mij hebben we niet zo veel keuze. Gelet op de uitdagingen waar Nederland en de Europese Unie voor staan, vraag ik mij af of het antwoord van deze Minister, namelijk het disproportioneel schrappen van geld dat wij via het maatschappelijk middenveld uitgeven, wel slim is. Ik denk dat het niet slim is. Misschien is het tijd om toch wat meer te investeren, gezien de uitdagingen waar we voor staan. Ik hoop dat de Minister hierop wil reageren. Wil zij het ook vanuit deze context bekijken?
Hetzelfde geldt voor een andere uitdaging waarvoor Nederland zich gesteld ziet. Daarbij gaat het om de vraag wie in de wereld echt opkomt voor taboedoorbrekende onderwerpen. Nederland en misschien een klein aantal andere landen, met name Scandinavische landen, doen dat. Het UNFPA (United Nations Population Fund) komt op voor taboedoorbrekende onderwerpen, maar welke andere multilaterale organisaties doen dat ook echt goed? Ik denk bijna geen enkele. Wil je als Nederland je eigen stem vermenigvuldigen op die onderwerpen, dan rest je niet veel anders dan gebruik te maken van de expertise die in Nederland voorhanden is. Ook daarbij maak ik mij zorgen over de kaalslag. Ik maak mij er zorgen over dat er disproportioneel wordt gesneden in wat wij belangrijke doelstellingen vinden. Dan heb ik het niet over het kanaal, maar over de doelstellingen die we met dat kanaal beogen.
Ik kom te spreken over de andere kant van de partnerschappen. We weten allemaal wat maatschappelijke organisaties inleggen, maar wat legt Buitenlandse Zaken feitelijk in bij de partnerschappen? Ik ben heel benieuwd of de Minister dat concreter kan maken. Ik vrees dat Buitenlandse Zaken, met de personele bezuiniging op het ministerie, helemaal geen capaciteit heeft om strategisch samen te werken met maatschappelijke organisaties en dat het enkel blijft bij het monitoren van wat maatschappelijke organisaties in de partnerlanden doen. Graag hoor ik dat het niet zo is.
We moeten wellicht niet bezuinigen, maar we moeten bekijken hoe we vanuit het huidige financieringsniveau van de Minister naar misschien wat meer gaan. Ik sluit mij aan bij de suggestie van de heer Van Ojik dat we de meevallers op de begroting als gevolg van een bnp-groei die hoger is dan verwacht, wellicht kunnen oormerken voor maatschappelijke organisaties. Dit zou dan moeten gebeuren vanuit de gedachte die ik net naar voren bracht in het kader van de buitenring van de Europese Unie.
Gezien de tijd, houd ik het kort. Ik heb nog een aantal vragen over het proces van de aanwijzing. De externe toetsingscommissie was op zich lovend, maar had ook een aantal zorgen. Daar gaan mijn vragen ook over. Er zijn zorgen over de scoringssystematiek. Er is gesproken over C+, C-, dikke C en dunne C. De commissie zei dat het uiteindelijk een kwetsbare oordeelsvorming is en dat de wegingssystematiek ambigu is. Waarom is ervoor gekozen om C-organisaties toch geld te geven? Waarom en op basis van welk criterium hebben deze C-organisaties geld gekregen? De externe toetsingscommissie zegt dat er geen evaluatief fundament is voor deze aanwijzing. Ik ben benieuwd hoe de Minister die dan toch heeft gedaan.
De heer Smaling (SP): Voorzitter. We praten vandaag over een mooi en belangrijk onderwerp: de rol van het maatschappelijk middenveld. Het gaat ook over de strategische partnerschappen. Ik heb alles gelezen over de wijze waarop de selectie van de voorstellen tot stand is gekomen. Ik ga daar verder niet in detail op in. Er is grondig naar gekeken. Er is het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak. Ik zou zeggen: gaan met die banaan!
Mijn complimenten aan de Minister en aan het ministerie voor de conferentie over Theory of Change, die ten grondslag lag aan de kick-off van het hele nieuwe programma. Ik vond het verschrikkelijk dat ik er niet bij kon zijn. Het was echt overmacht. Ik vond het heel vervelend dat ik er niet bij was, maar ik heb alles erover teruggelezen en van alles erover gehoord. Er was heel veel positieve feedback, en niet alleen vanuit de organisaties zelf. Ook het ministerie heeft daar zelf een heel actieve en kwetsbare rol in gespeeld door, vanuit een speerpunt of een ander beleidsdomein van het ministerie, te bekijken wat voor het ministerie de Theory of Change is. Die conferentie is zeker voor herhaling vatbaar. Ik voel mij bijvoorbeeld zeer aangesproken door de bijdrage van onze ambassadeur in Mali, die heel erg de nadruk heeft gelegd op het steeds veranderen van de context waarin ontwikkelingssamenwerking plaatsvindt. Op een gegeven moment gaat het dan meer om het behalen van een resultaat dan om het behalen van hét resultaat. De bijdrage van de ambassadeur in Mali houdt ons een spiegel voor als het gaat om de manier waarop we steeds proberen datgene wat we financieren, meteen te vertalen in doelen die dan en dan en zus en zo gehaald moeten worden. Het blijft een denkproces waar we al decennialang mee bezig zijn.
Ik wil ook wat zeggen over de rol en de toekomst van het maatschappelijk middenveld. We gaan nu voor een bepaalde periode verder met de strategische partnerschappen, maar ik denk dat het goed is als de Minister ons duidelijk maakt hoe zij de toekomst van het maatschappelijk middenveld ziet. Enerzijds is het noodzakelijk om naar een meer volwassen relatie over te stappen. Ik beperk mij even tot Afrika. Er dient meer sprake te zijn broer en zus en niet van master en sir. Daar hoort ook geen vingertje meer bij. Er horen ook minder «wijsheid» van ons en minder «domheid» van hen bij. Ik wil helemaal niet enthousiast zijn over wat China doet, maar dat land opereert op een volstrekt andere manier, via Chocolate City in Guangzhou en de containers die links en rechts in Afrika aankomen. Dat is ook een manier van ontwikkelen en die wordt voor een deel in Afrika omarmd. De vraag is dan ook hoe je die change van binnenuit kunt blijven vormgeven. Daar is het maatschappelijk middenveld altijd buitengewoon belangrijk bij geweest. Dat moet het ook vooral blijven.
Aan de andere kant zien wij veel conflicten. We zien veel jongeren op drift. Er zijn veel migranten. Er moet worden ingezet op nieuwe noodhulp. Daar hebben we pas geleden over gesproken. Daar gaat de Minister ook mee aan de gang. Mijn partij wil graag dat er wordt geïnvesteerd in het lokale mkb. Handel of hulp is voor ons niet zozeer een paradigma, maar we willen de private sector op het kleinere niveau aan de praat krijgen. We willen dat er wordt geïnvesteerd in natuurlijke hulpbronnen. Ook moeten de belastingverdragen koosjer zijn. Het maatschappelijk middenveld heeft daar ook zijn rol in te spelen. Maar de doelen staan bij ons voorop en het kanaal komt daar achteraan. Hoe staat de Minister daarin?
Wij woordvoerders zitten hier toch als vertegenwoordigers van het volk. Wij zitten hier niet in eerste instantie namens het maatschappelijk middenveld. Dat wil ik toch even benadrukken. Bij alles wat ik zeg en wat ik doe, vraag ik mij af hoe de kiezer die al op ons stemt of hopelijk in de toekomst op ons stemt, daarover denkt. De vraag is dan toch wat we doen met het geld en waarom we dat doen. Waar gaat het geld heen? Die vraag staat op nummer één. Het hoeft ook niet per se naar de partnerlanden. Problemen op het gebied van hiv, aids of SRGR spelen zich ook buiten de partnerlanden af. Die rek wil ik in dat opzicht ook bepleiten bij de Minister. Wat levert het op? Levert het minder migranten of minder ellende op de Middellandse Zee op? Levert het ook voor Nederland meer handel op als je die investeringen aan de praat krijgt? In die doelen zitten misschien concretere zaken, ook voor de bevolking die op ons moet stemmen. Dat is duidelijker dan bepaalde ngo's van een budget voorzien. Daarom wil ik de volgorde graag op die manier zien.
Dan doet zich de vraag voor: wie voert het uit en hoe? De ambassade heeft hiervoor de lokale voelhoorns. Je zou een nog fijnmaziger netwerk van ambassades moeten hebben, die dan met lokale ngo's bepaalde problemen oppakken. Het is ook mogelijk dat onze eigen ngo's in Nederland, het bedrijfsleven, kennisinstellingen of de multilaterals zich hiermee bezighouden. Dan moet de vergelijking toch een keer worden gemaakt. Daar hebben andere woordvoerders ook op gewezen. We hebben de scorecards, maar een en ander moet toch een keer goed met elkaar worden vergeleken.
In de laatste minuut wijs ik toch op een beetje een inconvenient truth. Het is niet fijn dat het budget omlaag gaat. Ik heb daar zelf in een vorige baan ook mee te maken gehad. Het is zeker geen pretje. Maar zijn vraag en aanbod bij het maatschappelijk middenveld wel in evenwicht? Welk niveau op het gebied van kennis en engagement in Nederland is volgens de Minister minimaal nodig om het werk te kunnen blijven doen? Wat vindt de Minister van de topsalarissen in de sector? Voor mijn partij is dat ook een heet hangijzer. Ik wijs erop dat het bericht over de Samenwerkende Hulporganisaties (SHO) geen fijn nieuws was. De organisaties binnen de Samenwerkende Hulporganisaties rolden over elkaar heen en kregen soms geld in regio's waar zij niet of nauwelijks actief waren.
De branchevervaging als de speerpunten straks getenderd worden, vind ik wel een punt. Ngo's kunnen er dan niet bij, omdat het in de richting van het bedrijfsleven is geformuleerd. Ik vraag hier aandacht voor, want het is een onnodig struikelblok. Daarmee rond ik af, want de voorzitter dringt erop aan dat ik afrond.
De voorzitter: Ik heb mevrouw Mulder bereid gevonden om het voorzitterschap kort over te nemen, zodat ook de woordvoerder van de VVD zijn inbreng kan leveren.
Voorzitter: Agnes Mulder
De heer Taverne (VVD): Voorzitter. Al luisterende zou je bijna vergeten dat er alleen al in het kader van Samenspraak en Tegenspraak elk jaar grofweg 200 miljoen euro beschikbaar is voor de organisaties die behoren tot het maatschappelijk middenveld. Dat is geen klein bier. Alle klaagzangen moeten daarom naar het oordeel van de VVD-fractie in perspectief worden gezien.
De VVD-fractie steunt het beleid van de Minister waarmee wordt gepoogd helderheid te schetsen en ervoor te zorgen dat de bomen weer door het bos kunnen worden gezien. De Minister heeft op een aantal manieren voor helderheid gezorgd, onder andere door voor vier speerpunten te kiezen en daar veel gerichter inzet op te plegen, maar bijvoorbeeld ook door het aantal organisaties dat nu in het kader van Samenspraak en Tegenspraak subsidie ontvangt, te beperken. Dat heeft geresulteerd in een lijst van 25 organisaties. Dat is nog steeds een heel lange lijst, maar ik kan mij voorstellen dat, als je van ver komt, 25 al een enorme beperking is. Maar nadere bestudering van het lijstje leert dat het eigenlijk om 63 organisaties gaat, waarvan sommige ook in meerdere allianties meedoen, het zogenaamde «dubbel dippen». Schiet dit niet zijn doel voorbij? Het was toch juist de bedoeling het efficiënt te maken door met minder organisaties te werken? Het zijn er nu nog steeds een heleboel. Graag wil ik hierop een reactie van de Minister.
Als maatschappelijke organisaties iets willen doen buiten de vier speerpunten om, kunnen ze toch een aanvraag indienen. Dan wordt bekeken of ze ergens anders nog wat financiering vandaan kunnen halen. Dat leidt tot de vraag in hoeverre de speerpunten vaststaan. Als die vaststaan, kan dat namelijk bijdragen aan het meer gericht maken van de inzet van overheidsgeld.
Voor die 25/63 organisaties is er natuurlijk ook nog zoiets als het innovatiefonds. Clubs die buiten de boot zijn gevallen, kunnen daarvoor een aanvraag indienen. Het lijkt er dus op dat het raamwerk heel goed is bedacht en dat het beperkend en daarmee richtinggevend werkt, maar dat dit een beetje teniet wordt gedaan door de vele escaperoutes. Graag krijgt de VVD-fractie hier een reactie op.
Een ander belangrijk uitgangspunt van het beleid van de Minister is beleidscoherentie. Ik heb het nog eens teruggezocht en de Minister heeft zich daar terecht op laten voorstaan in een speech op de Afrikadag op 17 november 2012. Daar vertelde zij dat alles samenhangt en dat het belangrijk is dat we onze betrokkenheid laten zien op een samenhangende manier. Dan gaat het om de vraag hoe we ons leger inzetten, welke investeringen onze bedrijven doen en wat het geld dat we uitgeven, oplevert voor armoedebestrijding en het tegengaan van klimaatverandering. Dat zijn allemaal vragen die je alleen in samenhang kunt bekijken. Dat vind ik een heel logische gedachte. De Minister zei destijds: ik ben de eerste Minister in de geschiedenis die dit ook echt gaat doen. Coherentie is mooi, maar beleidscoherentie betekent meer dan alleen maar de beleidscoherentie vanuit het oogpunt van ontwikkelingssamenwerking. Er spelen heel andere belangrijke onderwerpen bij het beleid van de rijksoverheid waarvan je ook zou willen dat een en ander in samenhang gebeurt.
Een onderwerp dat niet alleen in de vorige weken maar ook deze week en eigenlijk in alle weken hoog op de politieke agenda staat, is de vraag wat wij doen met uitgeprocedeerde asielzoekers. Daar hoort bij dat mensen die aan het einde van de rechtsgang te horen krijgen dat ze hier niet mogen zijn teruggaan, maar dat gebeurt niet altijd. Ook uitgeprocedeerde asielzoekers uit landen waar Nederland een partnerschapsrelatie mee heeft, gaan niet altijd terug. Daarbij gaat het om vijftien landen. Ook daar is een beperking in aangebracht. De VVD steunt dat. Er zitten echter een aantal landen tussen, waaronder Jemen, Ethiopië en Ghana, die betrekkelijk actief tegenwerken dat uitgeprocedeerde asielzoekers terugkeren naar het land van herkomst. Dat is merkwaardig want wij geven wel geld aan die landen. Wat is de situatie daar? Wat denkt de Minister hieraan te kunnen doen? Hoe kunnen we bevorderen dat die landen wel meewerken? Het is al eerder geprobeerd door een korting toe te passen op Ghana. Daarbij ging het om een bedrag van 10 miljoen, zeg ik even uit mijn hoofd. Ik heb begrepen dat die korting niet veel effect heeft gehad. Misschien moet daar een nulletje achter worden gezet.
Een ander onderwerp waarbij de Minister beleidscoherentie terecht hoog in het vaandel heeft staan, betreft het handelsgedeelte. De Minister is niet voor niets Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Dit is een belangrijk voorbeeld van beleidscoherentie. De Minister doet alles wat in haar macht ligt om het Nederlandse bedrijfsleven te helpen om in het buitenland actief te kunnen zijn. Tegelijkertijd subsidieert de Minister via die 25/63 organisaties haar eigen tegenstand. Een belangrijk en in het oog springend voorbeeld daarvan is Stichting Onderzoek Multinationale Ondernemingen (SOMO). Deze stichting legt multinationale ondernemingen het vuur na aan de schenen. De Minister pleit voor een goed resultaat op het gebied van TTIP, maar SOMO doet precies het tegenovergestelde. Kan de Minister de Kamer antwoord geven op de vraag of er tot die 25/63 organisaties ook organisaties behoren die actief beleid voeren dat is gericht tegen het overheidsbeleid op het gebied van OS of op andere terreinen? Dat zou immers niet getuigen van beleidscoherentie maar van beleidsincoherentie/-inconsistentie.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik heb er een beetje spijt van dat ik met mijn interruptie heb gewacht tot het einde van de inbreng van de heer Taverne, want er is nu te veel om naar te vragen. Ik doel bijvoorbeeld op het betoog van de heer Taverne dat asielzoekers terug zouden moeten gaan naar Jemen. Ik raad hem aan de krant nog eventjes te lezen.
De VVD zegt dat het hier om klein bier gaat. Het gaat om 200 miljoen euro. De vraag is of het niet veel te weinig geld is, gelet op de enorme uitdagingen waar we ons voor gesteld zien rondom de Europese Unie, vanwege landen die omvallen, landen die half omvallen en landen in chaos, en gezien de asielstromen en het geweld dat we daar zien. Zouden we juist niet veel meer moeten investeren in deze belangrijke capaciteit? Zou dat niet goed passen bij het VVD-verhaal dat inhoudt dat we investeren in vrijhavens in de regio?
De voorzitter: Ik denk dat uw vraag helder is. Ik leg hem graag voor aan de heer Taverne.
De heer Taverne (VVD): Misschien heb ik niet duidelijk genoeg gesproken of heeft de heer Sjoerdsma het niet goed gehoord, maar mijn stelling is juist dat 200 miljoen per jaar juist geen klein bier is. We moeten vooral niet doen alsof hier een verschrikkelijke kaalslag plaatsvindt. Laten we eerlijk zijn: het is nog steeds ontzettend veel geld, zeker voor organisaties waar niet altijd meteen duidelijk van is wat ze precies bijdragen aan de beoogde doelstellingen. Ik denk dat het heel goed is dat er onder leiding van de Minister een behoorlijke reorganisatie tot stand is gekomen.
Voorzitter: Van Ojik
De heer Taverne (VVD): Ik kan mij heel goed voorstellen dat we over een aantal jaren op dezelfde manier hierop terugkijken als de culturele sector nog weleens terugkijkt op de periode voordat de bezuinigingen en marktwerking in die sector werden toegelaten, en dat we achteraf constateren dat het eigenlijk niet zo gek was. Het kan immers een zuiverende werking hebben, helemaal gelet op de tour d'horizon waar de heer Van Ojik over begon. Vroeger stond de geldkraan ongelimiteerd open, maar zelfs de heer Van Ojik vindt dat het geld toen niet op de allerbeste manier werd besteed.
De voorzitter: Als voorzitter moet ik nu het woord aan de heer Van Ojik geven om dit te corrigeren.
Als woordvoerder van GroenLinks heb ik helemaal niet gezegd dat de geldkraan ongelimiteerd openstond. Ik heb gezegd dat het geld dat er was, in onderling overleg werd verdeeld en dat er dus feitelijk sprake was van een monopolie bij vier organisaties. Dat was onwenselijk. Ik heb er echter geen enkel bezwaar tegen als de geldkraan ongelimiteerd openstaat.
Het woord is aan de heer Sjoerdsma voor zijn tweede vraag.
De heer Sjoerdsma (D66): Wellicht kan ik dit AO ook nog een keer voorzitter worden!
De VVD zegt dat dat er te veel geld naartoe gaat en dat het eigenlijk minder zou moeten zijn. Over de uitdagingen waar we ons voor gesteld zien, zegt de heer Taverne: het maakt helemaal niet uit, want het is net de cultuursector; we snijden gewoon nog verder en dan gaan de brandhaarden vanzelf voorbij. Als het niet via maatschappelijke organisaties kan, wat is dan het recept van de heer Taverne om iets te doen aan de onrust aan de zuidgrenzen van Europa? Ik zeg niet dat het maakbaar is, want dat is het zeker niet. Maar hoe gaan we het kleine beetje verschil dat wij daar kunnen maken, daadwerkelijk maken volgens de VVD?
De heer Taverne (VVD): Ik denk dat de heer Sjoerdsma een paar dingen door elkaar haalt. Ik heb gezegd dat sommige maatschappelijkmiddenveldorganisaties in het kader van Samenspraak en Tegenspraak aangeven dat zij aan de bedelstaf geraken, maar dat mijn vaste stelling is dat er nog steeds een kleine 200 miljoen per jaar naar deze organisaties gaat. Dat is geen klein bier; daar kun je nog een heleboel mee doen. Dat was mijn stelling. Volgens mij is niemand het daarmee oneens. Hoewel ik snap dat mensen en organisaties altijd graag meer geld hebben, moeten wij niet doen alsof dit niets is. Dat was mijn eerste punt. Vervolgens vroeg de heer Sjoerdsma mij wat de VVD anders voor ogen staat om de brandhaarden in de wereld en de daaruit voortkomende noden aan te pakken. Daar heeft de VVD eerder een aantal voorstellen voor gedaan, maar de heer Sjoerdsma haalt zaken door elkaar. In eerste instantie hebben we het nu over het geld dat via maatschappelijke organisaties bijvoorbeeld naar Samenspraak en Tegenspraak gaat. Ik kan mij niet voorstellen dat de heer Sjoerdsma werkelijk van mening is dat heel veel van die activiteiten, hoe belangrijk zij ook zijn, de brandhaarden in de wereld tegen helpen gaan. Zij helpen bij het oplossen van heel veel andere problemen en zij helpen heel erg bij het onder de aandacht brengen van heel veel belangrijke problemen. Dat is namelijk het oogmerk bij het besteden van dit geld, maar met voorlichting geven over seksuele en reproductieve rechten gaan we de brandhaarden in Syrië natuurlijk niet tegen. Dat snapt de heer Sjoerdsma volgens mij ook wel. Dat staat los van het feit dat het geen geheim is dat de VVD inderdaad van mening is dat er minder geld naar ontwikkelingssamenwerking zou kunnen. De VVD vindt het echter zeker goed hoe de Minister nu al bezig is met de modernisering van deze sector. Zoals we onlangs in het AO over vluchtelingen bespraken, is de VVD er wel degelijk voor om meer geld aan noodhulp te geven, maar dat geld moet dan wel uit het huidige OS-budget komen.
De voorzitter: Nadat wij kennis hebben kunnen nemen van het complete VVD-programma op het gebied van internationale samenwerking, geef ik het woord graag terug aan de voorzitter, de heer Taverne. O nee, de heer Van Laar wil nog interrumperen.
De heer Van Laar (PvdA): Zojuist bekroop mij de gedachte: je zult er maar mee in één regering zitten! Maar goed, dat is misschien een persoonlijke ontboezeming. Aan het einde zei de heer Taverne in ieder geval nog iets positiefs, namelijk dat maatschappelijke organisaties heel veel problemen oplossen. Dat is al winst; dat horen we niet van elke woordvoerder van de VVD. Daar moeten we ons dus maar aan vasthouden, maar nog belangrijker dan het enthousiasme van de heer Taverne over de bezuinigingen – dat enthousiasme kennen we natuurlijk – is zijn gebrek aan enthousiasme over de rol die het maatschappelijk middenveld speelt. Zijn partij heeft vorig jaar nog ingestemd met Samenspraak en Tegenspraak, maar als ik hem nu zo hoor, heeft hij liever «regeringsspraak»: wat de regering zegt, moeten de maatschappelijke organisaties uitdragen; zij moeten dat in ieder geval niet tegenwerken. De waarde van het maatschappelijk middenveld is juist dat het ons dan wel de regering af en toe een spiegel voorhoudt en probeert om ons daarmee op andere gedachten te brengen. Ik begrijp uit het betoog van de heer Taverne dat hij de waarde daarvan niet meer ziet.
De voorzitter: Mijnheer Taverne, kort als het kan.
De heer Taverne (VVD): Ter correctie van mijn eigen woorden zoals weergegeven door de heer Van Laar: ik heb zojuist gezegd dat maatschappelijke organisaties heel belangrijk werk kunnen doen in het aan de orde stellen van maatschappelijke problemen, maar dat zij de brandhaarden niet oplossen. De VVD-fractie heeft ingestemd met het voorliggende voorstel. Dat neemt niet weg dat je altijd vooruit moet blijven kijken naar verdere verbeteringen. De opmerking van de heer Van Laar over het coalitieverband laat ik inderdaad voor zijn rekening.
De heer Van Laar (PvdA): Ik had gevraagd of u liever «regeringsspraak» zou zien dan Samenspraak en Tegenspraak. U spreekt dat in ieder geval niet tegen. Ik weet niet of ik daaruit mag concluderen dat u inderdaad liever «regeringsspraak» wilt. Of ziet u toch de waarde van maatschappelijke organisatie als tegenkracht?
De heer Taverne (VVD): Laten wij eerlijk zijn: er gebeuren zeer goede dingen binnen Samenspraak en Tegenspraak, maar we moeten niet naïef zijn. Ik heb één organisatie genoemd, namelijk de SOMO. Zo zijn er, de goede niet te na gesproken, nog wel een aantal waarvan je je in alle ernst kunt afvragen of daar sprake is van de beste besteding van middelen. Dat neemt niet weg dat het door de Minister geformuleerde uitgangspunt wordt gesteund door de VVD.
De voorzitter: Volgens mij heeft nu iedereen gebruikgemaakt van het interruptierecht. Ik geef het woord nu dus echt terug aan de voorzitter, de heer Taverne.
Voorzitter: Taverne
De voorzitter: Dank u wel, mijnheer Van Ojik. De Minister heeft behoefte aan een schorsing voor de voorbereiding van de beantwoording.
De vergadering wordt van 13.37 uur tot 13.52 uur geschorst.
De voorzitter: Heeft de Minister in eerste instantie voldoende tijd voor de beantwoording als we uitgaan van 14.30 uur?
Minister Ploumen: Ja, dat lijkt mij wel.
De voorzitter: Ik stel voor dat we uitgaan van maximaal twee interrupties. Dan moeten we uiteindelijk op 15.00 uur kunnen uitkomen. Het woord is aan de Minister.
Minister Ploumen: Voorzitter. Dank aan de leden, dit keer in verschillende hoedanigheden, voor hun inbreng. Ik was even in de war over wie de voorzitter van deze vergadering is; mijn excuses voor het feit dat ik mij daar zo actief mee bemoeide, want dat gaat de regering natuurlijk helemaal niet aan. Ik vraag mij nog wel of hoe ik de rode sokken van de VVD-woordvoerder moet duiden. Staat die kleur ergens voor of past die alleen bij zijn mooie blauwe ogen?
De voorzitter: Dat zijn twee persoonlijke feiten, die ik slechts voor kennisgeving aanneem en die we later, in de derde termijn, zullen bespreken.
Minister Ploumen: Dank u wel daarvoor, maar nu even serieus. Dit was natuurlijk ook een beetje een welkom aan de woordvoerder van de VVD, die zeer recent woordvoerder over dit beleidsterrein is geworden.
Hoe geven wij verder vorm aan de relatie tussen de Nederlandse overheid en de maatschappelijke organisaties? We hebben daarvoor een nieuw beleidskader geschapen. Dat beleidskader complementeert de inzet die wij voor maatschappelijke organisaties zien op de vier speerpunten, maar ook de inzet van maatschappelijke organisaties binnen het noodhulpfonds, waarover zojuist werd gesproken. Het debat tussen het ministerie en de beoogde partners over de invulling van de strategische partnerschappen is de afgelopen periode stevig gevoerd. Ik dank de leden voor hun waarderende woorden, die ik graag overbreng aan de mensen die rechts van mij zitten en die zich daar zeer voor hebben ingezet.
Tegen de heer Sjoerdsma zou ik het volgende willen zeggen. Zou de wijze waarop de voorbereiding van die partnerschappen vorm heeft gekregen, in plaats van de door de heer Sjoerdsma verwoorde twijfels juist niet heel veel vertrouwen moeten geven in de wijze waarop het ministerie in den brede, ook met een aantal andere ministeries, invulling kan geven aan de partnerschappen? Wij zijn daartoe zeer gemotiveerd. Wij waarderen het zeer dat de dialoog met de maatschappelijke organisaties in Nederland daarmee ook een inhoudelijke impuls krijgt; die impuls gaat overigens naar beide zijden. Ik twijfel er totaal niet aan dat dat zal gaan lukken. Wat dat betreft, heb ik dus geen zorgen.
Er is gesproken over de financiële inzet, zowel in absolute als in relatieve termen, voor dit nieuwe beleidskader, maar ook – meer in den brede – over de inzet, via de begroting, voor maatschappelijke organisaties. Wij hebben steeds, met instemming van de Kamer, gezegd dat wij niet zullen sturen op kanalen, want dan zou het wel een heel mechanische exercitie worden. Tegelijkertijd is het goed om te erkennen – dat hebben we ook breed gedaan – dat verschillende actoren een rol te spelen hebben in het behalen van ontwikkelingsdoelstellingen: maatschappelijke organisaties, maar ook de Wereldbank, VN-organisaties en bedrijven. We hebben steeds bekeken hoe we de effectiviteit van die verschillende actoren het beste kunnen inzetten. Ik heb steeds gezegd dat we niet gaan sturen op kanalen, maar kijkend naar de cijfers, zou je kunnen zeggen dat je voor maatschappelijke organisaties steeds uitkomt op rond de 25%. Er is een nieuwe systematiek om dat percentage vast te stellen. Ik zal de Kamerleden daar verder niet mee vermoeien, maar die nieuwe systematiek is preciezer dan de voorgaande systematiek. De nieuwe systematiek wordt ingezet door OESO-DAC. Daardoor zie je soms merkwaardige fluctuaties in de percentages, maar ik ben goed voor mijn woord. Ik zie geen enkele reden om, gelet op de effectiviteit van maatschappelijke organisaties, te verwachten dat we die 25% de komende jaren niet zullen halen. Daar gaan wij dus van uit en wij zullen daar ook oog op houden. Dat dit voor 2016 nog niet helemaal is ingevuld, heeft te maken met het feit dat we nog niet alle bestedingen voor 2016 al helemaal dicht hebben getimmerd, maar we komen gewoon uit rond die 25%.
Er is gevraagd of – ik zeg het in mijn eigen woorden – een aantal nu door ons gehanteerde instrumenten wel ngo-vriendelijk genoeg zijn en of er geen onbedoelde elementen in zitten die het voor maatschappelijke organisaties moeilijker maken om daarop succesvol te reflecteren. Het bedrijfsleveninstrumentarium is iets voor het bedrijfsleven. Het instrumentarium voor ngo's is iets voor ngo's. We hebben echter natuurlijk ook publiek-private partnerschappen en allerlei andere vormen; die innovatieve rol van Nederland op dat punt wordt internationaal zeer erkend. Die vormen moeten wat mij betreft toegankelijk zijn voor de spelers waarvoor zij zijn bedoeld. Ook mij is ter ore gekomen dat er soms obstakels zijn die onbedoelde effecten hebben. Als een aanvraag slecht is, is die gewoon slecht; als een aanvraag onvoldoende is, is die gewoon onvoldoende. Maar als er onbedoelde neveneffecten zijn, zou dat niet goed zijn. Wij gaan daar dus zeker even naar kijken. «Even» klinkt een beetje huiselijk; ik ga geen grootscheepse evaluatie hiervan laten doen door de IOB (Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie). Het gaat vooral om heel pragmatisch bekijken of in die instrumenten, ook op basis van ervaringen die ook ons ter ore zijn gekomen, een klein lettertje te veel of verkeerd staat. Ik zeg de Kamer dus heel graag toe dat we daarnaar gaan kijken.
De heer Van Laar (PvdA): Dit ging heel snel. Ik denk dat de Minister al klaar is met de beantwoording van de vragen over de 25%?
Minister Ploumen: Ja.
De heer Van Laar (PvdA): De Minister zei dat we rond de 25% zouden moeten uitkomen, maar tot nu toe is het natuurlijk nog maar een halve cirkel. Tot nu toe zit alles onder de 25%. Als je rond de 25% wilt zitten, moet je daar dus ook eens boven uitkomen. Mijn vraag aan de Minister was daarom of we daar volgend jaar boven kunnen zitten, zodat we die reeks van 21%, 22%, 23% en 24% mooi afmaken.
Minister Ploumen: Ik zou dat op die manier niet willen toezeggen, want dan wordt het alsnog een mechanische exercitie. Ik ga ervan uit dat er de komende jaren, naast Samenspraak en Tegenspraak, op basis van een goed assessment – zijn de andere instrumenten toegankelijk genoeg? – genoeg goede aanvragen komen van ngo's uit Nederland, maar ook dat ngo's binnen de noodhulp en binnen het multilaterale kanaal voldoende aan bod komen. Als u mij vraagt om te gaan sturen op 28% of 27%, vind ik het echt een beetje ingewikkeld om dat toe te zeggen, maar ik zeg wel heel graag toe dat de 21% in 2016 wat mij betreft te laag is. Liever dan het voorstel van de heer Van Laar om geleidelijk een soort voortschrijdend gemiddelde te creëren, zeg ik dus heel graag toe dat we in ieder geval volgend jaar naar die 25% gaan. Gelet op de kwaliteit van de aanvragen en alles wat daarmee samenhangt, is het mijn streven om dat ook in de jaren daarna te doen. Dan kan het dus ook 24% zijn. Ik ben het met de heer Van Laar eens dat 20% dan wel erg aan de lage kant is.
De heer Van Laar (PvdA): Ik dank de Minister voor deze toezegging, maar dit is deels waar en deels niet. De openstaande calls gaan bijvoorbeeld voor een groot deel alleen naar maatschappelijke organisaties, bijvoorbeeld de SRGR-call. Er moeten dus voldoende calls zijn om die 25% op een enigszins overtuigende manier te kunnen halen. Het moet niet erg zijn dat je daar een keer boven uitkomt. Voor zover je mechanisch stuurt, lijkt het mij dus dat je moet kiezen welke calls je openzet. Als je niet genoeg calls openzet, halen we het niet. Ik vraag de Minister dus toch of zij kan bezien of meer calls kunnen worden opengesteld, zodat in ieder geval die 25% volgend jaar gegarandeerd wordt gehaald. Als men daar dan boven uitkomt, vinden we dat niet erg.
Minister Ploumen: Ik vraag nog even aandacht voor het feit dat ngo's niet alleen via die calls maar ook via het multilaterale kanaal en via het noodhulpfonds een rol spelen in de doelstellingen die wij ons hebben gesteld. Alleen maar meer openstellen van calls «will not do the trick». Ik wil juist graag dat maatschappelijke organisaties ook via het multilaterale kanaal en via noodhulp mee kunnen doen. Nogmaals: het lukt niet met alleen die calls. Ik heb heel graag dat wij dan ineens uitkomen op 27% omdat er heel veel goede aanvragen zijn. Dat zal ik zeker niet benedenwaarts bijsturen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Misschien mag ik nog even doorgaan op dit punt. Ik vroeg in mijn eerste termijn hoe de Minister dit meet. Het is voor ons niet helemaal duidelijk hoe we dan wel op die 25% gaan komen. Nogmaals: dat is geen doel op zich, want wij willen graag voorkomen dat wij aan het eind van het jaar misschien wel een aantal calls krijgen, maar dat de mensen dan zijn ontslagen en dat de partnerschappen in de zuidelijke landen zijn ontmanteld, want dan zouden we de boel opnieuw moeten opbouwen. Dat is een kennisvernietiging van heb ik jou daar. Dat weten we nu; hoe kan de Minister ervoor zorgen dat zij daar tijdig duidelijkheid over geeft? Hoe meet zij dit en hoe weegt zij de besluiten voor het duidelijk maken van de financiering van die resultaten?
Minister Ploumen: Nogmaals, die circa 25% komt niet alleen ten goede aan het werk van Nederlandse ngo's, maar aan het maatschappelijk middenveld in den brede. Het is voor een deel inherent aan het instrument van de tender dat je niet erg vooraf kunt zeggen bij welke ngo's het geld terecht gaat komen. De heer Van Ojik hintte daar al op en ik zal dat niet tegenspreken. Bij een budget, welk budget dan ook, gaat het altijd om een zero-sumgame. Als we willen voorkomen dat bij organisatie A mensen ontslagen moeten worden, worden er mensen ontslagen bij organisatie B. Wat dat betreft, is dit dus een zero-sumgame, ook al kunnen we dat met elkaar spijtig vinden. Dat geldt overigens ook voor de verschuiving van multilaterale organisaties naar ngo's. Ik kan dat niet mooier maken dan het is. Voor een aantal organisaties is gewoon minder geld beschikbaar, maar voor een aantal andere organisaties is juist meer geld beschikbaar. Wij monitoren dat gedurende het jaar natuurlijk zorgvuldig. Dat kan mevrouw Mulder volgen, maar ik kan mij voorstellen dat wij daar via ons opendatasysteem af en toe een mededeling over kunnen doen, want daarin kan de toewijzing worden gevolgd. Wij gaan er natuurlijk voor zorgen dat we rond die 25% uitkomen, maar nogmaals: we zijn nog niet aan 2016 begonnen. Ik wil in de loop van het jaar heel graag nog een aantal besluiten kunnen nemen.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): In de begroting voor 2016 staat 334 miljoen euro gereserveerd. De vraag is natuurlijk hoe dat allemaal wordt ingezet. Als een aanzienlijk deel alsnog bij de Nederlandse ngo's terecht zou komen, kan ik mij voorstellen dat het interessant is om daar van tevoren helderheid over te hebben. Ik zeg maar even tegen de Minister dat wij kaderstellend zijn en dat wij uiteindelijk achteraf controleren of het geld goed is besteed.
Minister Ploumen: Bij die 334 miljoen euro gaat het om de strategische partnerschappen, het innovatiefonds, waarover ik straks nog iets zal zeggen, de beperkte vrije ruimte, waarover we ook al hebben gesproken, en het accountabilityfonds ofwel het ambassadeprogramma. Er zit een kasschuif in om het mogelijk te maken om organisaties die in die partnerschappen zitten en die daarvóór geen financiering kregen, meteen al voor het hele jaar voor te financieren. Daar zit dus helaas geen onverwachte meevaller in; volgens mij hebben wij daar al eerder over gesproken. Het is wel allemaal voor ngo's bedoeld. Er gaat ook geen cent af; daar vroeg iemand naar. Dit is echt gereserveerd voor maatschappelijke organisaties.
De voorzitter: We hebben een maximumaantal van twee interrupties afgesproken. Ook met het oog op de tijd, mevrouw Mulder, wil ik de collega's ertoe aanmoedigen om korte vragen te stellen als we de Minister ook nog haar tekst willen laten uitspreken. Als u het mij toestaat, geef ik het woord dus aan de heer Van Ojik.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Ik zal een korte vraag stellen. We hebben het niet voor het eerst over die 25%. De reden daarvoor is volgens mij dat de Minister probeert om twee dingen met elkaar te verenigen die niet met elkaar te verenigen zijn. Je kunt immers niet tegelijkertijd zeggen dat ngo's steeds meer van hun geld uit tenders moeten halen – de uitkomst van een tender is per definitie onvoorspelbaar – en dat je voor 25% gaat, maar dat je daar niet te veel op wilt sturen omdat het dan mechanisch wordt. Dat is in de afgelopen jaren ook gebleken: 23%, 21%, 24% en 21%. Tel eens op hoeveel geld dat is onder de 25%! Volgens mij moet de Minister dus eerlijk zeggen dat zij niet kan sturen op die 25%, omdat zij dit aan tenders heeft overgelaten.
Minister Ploumen: Het zal de heer Van Ojik niet verbazen dat ik vind dat dat een voorbeeld is van «heel grote stappen, snel thuis». Ik heb in de Kamer het sentiment gevoeld – daar voel ik mij overigens zeer senang bij – dat het maatschappelijk middenveld belangrijk is, ook in tijden van budgettaire krapte. Het is evident dat ik mij bij die constatering thuis voel. Het is ook evident dat we niet mechanisch sturen op kanalen, maar tegelijkertijd voel ik mee met iedereen die vindt dat het misschien goed is om een zekere bandbreedte te bewaken. We hebben dus gezegd: om en nabij de 25%. Als je het ene jaar uitkomt op 23%, het andere jaar op 24% en misschien ook eens op 26%, denk ik: ik wou dat de rest van mijn leven zo georganiseerd verliep.
De voorzitter: Mijnheer Van Ojik, is uw vraag voldoende beantwoord? Heel kort, alstublieft.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Als je er elk jaar onder zit, zoals we in ieder geval de afgelopen vier jaar hebben gezien, kost dat – als je het zo zou mogen zeggen – het ngo-kanaal elk jaar 100 miljoen à 150 miljoen. Dat is het gevolg van het feit dat je niet mechanisch wilt sturen en steeds meer tenders inzet. Dan kun je volgens mij beter gewoon helderheid geven en zeggen dat je niet kunt sturen.
De voorzitter: Dat is dezelfde vraag als uw eerste vraag. Hebt u een andere vraag?
De heer Van Ojik (GroenLinks): U vroeg of ik tevreden was met het antwoord. Ik ben niet tevreden met het antwoord. Ik zou de Minister graag willen vragen of zij het onverenigbare probeert te verenigen.
Minister Ploumen: Het antwoord op die vraag is gewoon nee. Ik vind niet dat dat zo is, ook gelet op hoe we bijvoorbeeld in het nieuwe noodhulpfonds expliciet en terecht ruimte hebben gemaakt voor bijdragen van Nederlandse ngo's, nog los van wat er via het multilaterale kanaal wordt besteed. Ik weet dat de bewijslast zich in de toekomst zal ontvouwen, maar ik kijk uit naar het moment waarop de heer Van Ojik en ik elkaar in de ogen zullen kijken en tevreden zullen zijn met het resultaat. Ik zeg het wat grappend, maar dit is gewoon een afspraak die we met elkaar hebben gemaakt.
De voorzitter: De Minister vervolgt haar betoog.
Minister Ploumen: De heer Van Ojik sprak ook over de tenders en de timing. De SRGR-calls zijn inderdaad al gepubliceerd. De FLOW-calls worden op 1 juni gepubliceerd. De andere zijn ofwel dezer dagen afgerond ofwel de publicatie daarvan volgt een dezer dagen. Wij proberen dus om dit in de tijd zo goed mogelijk te laten verlopen.
De heer Van Laar en volgens mij ook de heer Voordewind vroegen hoe we de ruimte in het innovatiefonds zodanig kunnen inrichten dat we meer aandacht kunnen geven aan inclusie. Ik denk dat het bestrijden van ongelijkheid en het streven naar inclusieve groei nadrukkelijk een rode draad in het beleid is. Nog even los van bedragen – we moeten immers even bekijken hoe dit zich gaat verhouden – zeg ik de heer Van Laar dus heel graag toe dat ik de vrije ruimte graag langs die lijn wil inzetten. De heer Van Laar vroeg in dit kader ook of ik het innovatiefonds zou willen herbenoemen tot «inclusiefonds». Daar heb ik geen enkel probleem mee.
Mevrouw Mulder sprak haar zorg uit: hebben de ambassades nog genoeg speelruimte om het maatschappelijk middenveld ook lokaal te steunen? We krijgen natuurlijk het Accountability Fund, dat speciaal hierop is gericht. Van het gemiddelde budget van de ambassades waarvoor dit van toepassing is, wordt 30% besteed via ngo's. Ik denk dus dat mevrouw Mulder er gelijk in heeft dat het juist voor ambassades belangrijk is om budgettair goed toegerust te zijn voor de samenwerking met dat lokale maatschappelijke middenveld, dat soms overigens ook uit organisaties bestaat die een internationale inbedding hebben.
Ik kom bij een vraag van de heer Sjoerdsma.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Betekent dit dat de Minister klaar is met de beantwoording van mijn vragen?
Minister Ploumen: Ik was nog niet helemaal klaar met de vragen van mevrouw Mulder, want zij vroeg ook naar de IOB-evaluatie. Die wordt in het najaar verwacht. Hoe meten we de resultaten? We hebben natuurlijk evaluaties die worden gedaan door de IOB, maar we hebben ook de gewone projectevaluaties. We monitoren op het behalen van de MDG's. Onze hele monitoring- en evaluatiesystematiek is erop gericht om zo scherp mogelijk zicht te krijgen op de resultaten die behaald worden, overigens niet alleen bij maatschappelijke organisaties maar ook binnen multilaterale kanalen. Bij de scorecards die we in juni gaan bespreken van de multilaterale organisaties, spelen de evaluaties natuurlijk een belangrijke rol. Ik denk dat we heel goed beslagen ten ijs kunnen komen om aan te geven hoe je de effectiviteit van de verschillende organisaties moet wegen.
Mevrouw Mulder (CDA): Als die scorecards negatief uitpakken voor het multilaterale kanaal, is de Minister dan bereid om dan meer in de richting van het maatschappelijk middenveld te doen, zoals de ChristenUnie ook al bepleitte?
Minister Ploumen: In de nota Wat de wereld verdient hebben we een aantal kaders aangegeven. Daar voel ik mij nog steeds comfortabel bij. Ik herhaal dat ik niet stuur op kanalen. Als ik zou ingaan op het verzoek van mevrouw Mulder, zou dat betekenen dat ik, als de maatschappelijke organisaties het ineens heel veel slechter zouden doen, dan weer geld zou overhevelen van dat kanaal naar het multilaterale kanaal. We hebben gezegd dat we dit op zijn merites bekijken. In grote lijnen weeg ik de inzet van de verschillende kanalen. We zullen zien hoe het gaat. Er zullen ongetwijfeld multilaterale organisaties zijn die het goed doen; er zullen ongetwijfeld ook multilaterale organisaties zijn die het minder goed doen. Als er geschoven moet worden – daar is de afgelopen jaren overigens ook fors op bezuinigd – zal dat volgens mij tussen die organisaties zijn. Ik zou daar dus niet op vooruit willen lopen; ik zou die scorecards af willen wachten.
De voorzitter: De Minister vervolgt de beantwoording. Nee, mevrouw Mulder, u hebt twee gelegenheden gehad om een vraag te stellen. Ik stel dus voor dat de Minister de beantwoording vervolgt.
Minister Ploumen: De heer Sjoerdsma stelde een paar vragen over het proces. Daar wil ik graag op ingaan. Hoe is de weging van de organisaties met een C-voorstel precies gegaan? Waarom zijn niet alleen de aanvragen van A- en B-voorstellen toegekend? We moeten hier recht doen aan de organisaties: ook de voorstellen met een C zijn voldoende en goede voorstellen. Ik ken de cijferlijst van de heer Sjoerdsma niet, maar een 6, een 6-, een 6,5 en een 7- zijn gewoon voldoendes; daar ga je ruim mee over. Sterker nog: ik kan me herinneren dat je zelfs met een 5,51 overgaat. C-voorstellen zijn dus gewoon voldoende en goede voorstellen.
Laat ik even in de tijd teruggaan. Er waren A- en B-voorstellen en er waren ook C-voorstellen. Er waren te veel voldoende voorstellen; daar kwam het eigenlijk op neer. De externe adviescommissie heeft vervolgens geadviseerd om een additionele maar lichte weging te doen binnen de C-categorie. Daarbij hebben we als criteria gehanteerd: de kwaliteit van de «theory of change», de track record, hoe die twee zaken elkaar versterken en het potentieel voor het strategisch partnerschap, gelet op de diversiteit die er wel of niet al was in de aanvragen. Zo is de besluitvorming tot stand gekomen. Dit betekent dat wij 25 partnerschappen hebben met organisaties die prima geëquipeerd zijn om dat partnerschap aan te gaan. Er heeft dus wel een additionele weging conform het advies van de externe adviescommissie plaatsgevonden; er heeft geen «random» selectie binnen de C-voorstellen plaatsgevonden.
De heer Sjoerdsma vroeg of er ook wordt gewerkt buiten de partnerlanden. Het Accountability Fund, waarover de ambassades kunnen gaan beschikken, staat ter beschikking van ambassades in lage- en lagemiddeninkomenslanden. Overigens geef ik ten opzichte van de heer Sjoerdsma graag toe dat dit iets anders is dan we in de eerdere beleidsbrief hadden aangekondigd. Ik heb dat veranderd, juist omdat het voor maatschappelijke organisaties in die lage- en lagemiddeninkomenslanden moeilijker wordt om hun werk voort te zetten. Wij hebben het werkingsgebied dus juist willen uitbreiden om ervoor te zorgen dat ook die organisaties aan bod kunnen blijven komen. Het is een beetje moeilijk om dit in het algemeen zo «strak» te zeggen, maar juist in die landen staat de politieke ruimte van maatschappelijke organisaties vaak ter discussie.
Ik kom bij de vraag van de heer Smaling over de salarisnorm. Een van de criteria bij de selectie van de partnerschappen was of men zich hield aan de dg-norm, de salarisnorm. Organisaties die dat niet deden of die daarover in de eerste fase geen informatie hebben verschaft, zijn niet door de selectie gekomen. Ik denk dus dat wij dit doen conform de afspraken. Dat is maar goed ook.
De heer Taverne vroeg of Samenspraak en Tegenspraak niet tot incoherentie zal leiden. Ik zou zeggen: juist niet. Samenspraak en Tegenspraak is een onderdeel van een constructieve dialoog. Iedere organisatie kiest haar eigen werkveld en iedere organisatie is ook autonoom bij het bepalen van de inrichting daarvan. Wij werken aan een gemeenschappelijk doel. Soms betekent dit dat je hand in hand loopt, soms sta je tegenover elkaar en soms signaleren maatschappelijke organisaties geluiden uit de samenleving die eerder niet gesignaleerd zijn. Bij die rolopvatting zal het vast weleens schuren, maar volgens mij is heel helder wie welke rol heeft. Daarbij heeft Nederland als vrij democratisch land natuurlijk ook een voorbeeldrol, juist nu in heel veel landen de politieke ruimte voor het maatschappelijk middenveld erg wordt ingeperkt. Ik hoef alleen maar het voorbeeld van Rusland te noemen, maar spijtig genoeg speelt dit ook weleens in een land als Ethiopië. Ik denk dat wij hier ongetwijfeld nog weleens over komen te spreken en debatteren, maar ik heb er alle vertrouwen in dat dit op een goede manier zal gaan.
De voorzitter: De voorzitter staat de heer Taverne van de VVD-fractie een interruptie toe. Het is interessant wat de Minister zegt, maar ik koos het door mij genoemde voorbeeld niet zonder reden. Ik snap dat de Minister stelt dat je niet met een schaartje moet knippen, omdat dit ook een breder doel heeft. Ik snap ook dat je niet alleen pro-clubs moet subsidiëren, maar ik haalde er één organisatie uit die zo'n beetje tot doel heeft om zich te verzetten tegen Nederlands overheidsbeleid. Ik vind dat dat niet overeenkomt met de beleidscoherentie, een van de uitgangspunten van de Minister. Ik heb de Minister gevraagd of zij bereid is om een rondje te maken langs de 63 clubs waaronder de 200 miljoen wordt verdeeld en om daarbij te bekijken of nog meer organisaties zijn met als evident uitgangspunt om actie te ondernemen tegen Nederlands overheidsbeleid.
Minister Ploumen: Ik kan de heer Taverne geruststellen, want dat rondje langs de velden hebben wij eigenlijk net gemaakt in het proces waarin wij tot een selectie van die organisaties zijn gekomen. Bij mijn weten staat er nergens – maar ik ga daar niet over –: wij verzetten ons tegen Nederlands overheidsbeleid, maar verschillende organisaties stellen wel dat zij de Nederlandse overheid kritisch volgen op verschillende onderwerpen. Overigens geldt dit niet alleen voor de Nederlandse overheid, maar breder. Bij de beoordeling van die organisaties is nadrukkelijk gekeken naar kwaliteit. Er is ook gekeken naar complementariteit; de vraag hoe men kan samenwerken. Ik heb er alle vertrouwen in dat wij daar prima uit zullen komen. Ik herhaal dat het best weleens zal schuren, maar een volwassen democratie kan tegen een stootje. Het debat tussen de regering en de Kamer leent zich daar ook uitstekend voor, als dit al niet in de maatschappelijke ruimte is gevoerd.
De heer Taverne (VVD): Dat is mooi gesproken, maar dit zijn wel veel algemene termen. Als ik één voorbeeld weet te vinden waarvan ook het bedrijfsleven zegt dat het wel erg haaks staat op het Nederlandse overheidsbeleid om het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland te helpen, dan gaat het toch verder dan een beetje schuren, zeker als er sprake is van naming-and-shaming, vaak ook nog eens op grond van dubieuze argumenten. Het is prachtig om de eigen oppositie te organiseren, maar dat doen wij in dit huis al voldoende. Daarom vraag ik nogmaals aan de Minister of zij bereid is een inventarisatie te maken waaruit kan worden afgeleid of er organisaties zijn die er belangrijk werk van maken om tegen het Nederlandse overheidsbeleid in te gaan.
Minister Ploumen: Wij hebben dat rondje langs de velden gemaakt. Wij hebben met elkaar de kaders voor Samenspraak en Tegenspraak afgesproken. Ik heb geen enkele aanleiding om aan te nemen dat men buiten die kaders treedt. Wat mij betreft staan wij aan de start van een constructief partnerschap waarmee wij ook weer vooroplopen in de wereld, zeg ik tegen de heer Van Ojik. Ik doel dan op de dialoog tussen maatschappelijke organisaties en overheid. In deze nieuwe tijd hebben wij weer een nieuwe voortrekkersrol.
De heer Sjoerdsma (D66): Er zijn nog enkele vragen blijven liggen. Ik zal proberen ze kort samen te vatten in twee vragen.
Zijn de uitdagingen die wij zien aan de buitengrenzen, voor de Minister aanleiding om haar inzet op het gebied van Samenspraak en Tegenspraak te herzien?
Acht de Minister het mogelijk dat een hogere groei van het bnp dan verwacht, dus eventuele meevallers, op haar eigen begroting kan worden ingezet om de financiering van dit soort activiteiten via het maatschappelijk middenveld aan te vullen?
Minister Ploumen: De eerste vraag van de heer Sjoerdsma heeft betrekking op de ontwikkelingen aan de flanken van Europa. Volgens mij is het kabinet daar al op ingegaan, bijvoorbeeld in de Internationale Veiligheidsstrategie. De omvang van het drama op de Middellandse Zee is de afgelopen dagen groter, maar dit fenomeen doet zich helaas al langer voor. Wij bekijken al langer hoe wij ons engagement met een aantal van die landen kunnen versterken. Dit kan op een aantal manieren. In Mali worden niet alleen Nederlandse militairen ingezet, wij werken daar nadrukkelijk samen met het maatschappelijk middenveld. De ministers van Buitenlandse Zaken en van Sociale Zaken en ik hebben – overigens apart – onlangs een bezoek gebracht aan Marokko. Daar hebben wij gesproken over de vraag hoe wij de capaciteit van landen kunnen versterken om mee te helpen, dit soort drama's te voorkomen door een beter migratiemanagement. Ik ben in Tunesië en Algerije geweest om daar te spreken over de vraag hoe wij de economische relatie tussen onze landen verder kunnen versterken. Het gaat immers voor een deel om economische stabiliteit die instrumenteel kan zijn aan geopolitieke stabiliteit. Dit is een voortdurend gesprek. De heer Sjoerdsma zei al dat je dit niet al te maakbaar kunt maken. Ik ben het met hem eens dat wij daar een rol kunnen spelen uit verschillende invalshoeken. Dat doen wij ook. In de debatten die hierover ongetwijfeld zullen worden gevoerd in de komende maanden en weken, zullen wij bekijken of wij nog tot verdere aanscherping en verbetering kunnen komen binnen de kaders die wij eerder hebben vastgesteld.
De bnp-meevaller wil ik eerst in cijfers zien. Ik zal dan de stand van de begroting als geheel overzien om tot een voorstel voor een eventuele invulling daarvan te komen.
De heer Sjoerdsma (D66): Ik kom toch nog even terug op de buitengrenzen. De Minister zegt dat het kader wordt aangescherpt en verstevigd. Het is mij echter volstrekt onduidelijk wat zij daarmee bedoelt. Ik moedig het aan dat zij gesprekken voert in Marokko en dat wij militairen inzetten in Mali, maar mijn vraag was eigenlijk of zij ook ziet dat het meer dan ooit – meer dan in 2013 toen haar nota verscheen – nodig is dat in de buitenring van Europa maatschappijversterkende activiteiten worden gefinancierd en dat dit wellicht alleen via het maatschappelijk middenveld kan. Dat is de kern van mijn vraag. Ik zie dat de Minister gewoon doorgaat met business as usual, dat zij haar plannen uitrolt en dat de consequentie daarvan is dat wij nu enorm bezuinigen op het maatschappelijk middenveld terwijl dit gezien die buitengrenzen misschien niet verstandig is.
Minister Ploumen: Het is zelden business as usual, ook nu niet. Ik heb ook niet gezegd dat ik kaders ga aanscherpen. Ik heb gezegd dat ik binnen de kaders wel voortdurend bekijk hoe wij onze inzet zo effectief mogelijk kunnen laten zijn, ook om bij te dragen aan de oplossing van die problematiek. Ik ben het niet een-op-een eens met de heer Sjoerdsma dat dit met name door de inzet van het maatschappelijk middenveld kan worden bereikt. Ik zie dat er in veel landen ruimte moet worden gemaakt voor een stevige stem van het maatschappelijk middenveld. Dat is vaak ook een politieke werkelijkheid in die landen. Nederland is overigens een van de landen die nog steeds ook op die taboedoorbrekende onderwerpen niet alleen het hoogste woord heeft maar ook boter bij de vis geeft. Maar bijvoorbeeld de Wereldbank en de African Development Bank hebben net zo goed een rol, zij het een andere, bij het versterken van de veerkracht van die landen. Ik ben het dus niet eens met de heer Sjoerdsma dat dit vooral c.q. alleen via de inzet van het maatschappelijk middenveld kan verlopen. Ik ben het wel met hem eens dat wij steeds moeten bekijken hoe wij de bestaande inzet nog beter kunnen laten aansluiten bij de werkelijkheid zoals die zich voordoet.
De heer Van Ojik (GroenLinks): De Minister sloot zo ongeveer af met de opmerking dat wij nog steeds vooroplopen, maar dan in de dialoog tussen overheid en maatschappelijk middenveld. Mijn punt is niet dat Nederland niet vooroploopt, maar wij liepen vroeger met iets anders voorop, namelijk met een langjarige, relatief omvangrijke en vaste financiering. Die is nu voor een belangrijk deel vervangen door een variabele financiering die afhankelijk is van tenders. Ik zou graag weten of de Minister inzicht heeft in wat die omslag van vast naar variabel betekent voor de organisaties in kwestie en, nog belangrijker, voor hun partners. Ik hoor dat er veel mensen ontslagen moeten worden, dat de bedrijfsvoering en continuïteit in gevaar komen en dat relaties met partnerorganisaties moeten worden stopgezet. Die kapitaalvernietiging zou wel eens de keerzijde kunnen zijn van deze vernieuwing. Ik zou daar graag meer over weten.
Minister Ploumen: Ik heb hier wel iets over gezegd aan het begin van mijn betoog. Ik zie ook dat de gevolgen voor sommige organisaties groot zijn in negatieve zin. Het zou totaal onzinnig zijn om te doen alsof dat niet zo is. Andere organisaties die in het eerdere systeem dat de heer Van Ojik schetste, überhaupt niet aan bod kwamen, krijgen nu een stevige ondersteuning, ook langjarig. Het beleidskader Samenspraak en Tegenspraak is absoluut uniek omdat het zich ook over een langere periode uitstrekt, maar het gaat er natuurlijk niet om uniek te zijn, het gaat erom effectief te zijn. Dit neemt niet weg dat sommige organisaties hier, maar ook in het zuiden, eronder leiden als er bezuinigd wordt. Ik constateer echter dat er wel meer en andere financieringsbronnen zijn bijgekomen die soms inderdaad minder langjarig committeren. Dat is een gegeven waar gelukkig steeds meer organisaties op weten in te spelen, ook organisaties in het zuiden.
De heer Smaling (SP): Ik heb nog een gewetensvraag voor de Minister. Zij stuurt niet op kanalen. Ik moet toegeven dat de SP onderhand ook ongeveer op dit punt is uitgekomen. Is de Minister van mening dat ngo's in de toekomst in principe de eigen broek moeten ophouden? Zij kunnen dan via tenders en zo aan werk komen. Moeten wij toe naar een systeem waarin zij de eigen broek kunnen ophouden? Zouden wij op termijn moeten afzien van een Samenspraak-en-Tegenspraak-achtige benadering?
Minister Ploumen: De leden van de commissie slingeren mij nu van het ene naar het andere uiterste en dat allemaal binnen 30 seconden. Ik hoef niet te herhalen welke belangrijke rol maatschappelijke organisaties spelen. Veel maatschappelijke organisaties kunnen rekenen op een breed maatschappelijk draagvlak in financiële en niet-financiële zin. Je ziet meer en meer dat de maatschappelijke organisaties in landen in het zuiden worden gestut door lokale financiering of resources. Wij kunnen wel een principieel debat aangaan over de vraag of er überhaupt een rol is voor de overheid om hen te steunen. Gezien de ervaringen in het verleden zie ik op dit moment geen reden om dit in de toekomst radicaal te wijzigen. Ik vind het juist wel goed dat er ook, zeker vanuit het Nederlandse poldermodel, steeds oog is voor de positie van maatschappelijke organisaties. Het lijkt mij dat het in onze visie daarop past om langjarig een financieel commitment richting maatschappelijke organisaties aan te gaan zolang zij – zeg ik ook maar tegen de heer Taverne – bijdragen aan onze doelstellingen. Ik zie geen reden om nu opeens een radicaal andere positie in te nemen, zoals de heer Smaling suggereert.
De heer Smaling (SP): Het was bedoeld om de Minister de nieren te proeven. Dat is hierbij gebeurd.
De heer Taverne (VVD): Ik kan een tweede interruptie niet achterwege laten gelet op het antwoord van de Minister op de vraag van de heer Smaling, want ik vind dat merkwaardig. Stel nu dat – in een ideale situatie – de inwoners van Nederland bereid zijn om vrijwillig zo veel geld op te hoesten dat alle ngo's zonder overheidssteun hun werk kunnen doen. Het antwoord van de Minister is dan: dat is niet nodig, houd dat geld maar in je zak, want wij vinden het heel belangrijk dat daar belastinggeld naartoe blijft gaan. Dat zou toch een merkwaardige manier van denken zijn.
Minister Ploumen: Ik heb het gevoel dat de woordvoerders van de VVD en de SP hun onderlinge debatten nu laten uitvechten door deze geplaagde Minister. Ik heb juist gezegd dat ik nu geen reden zie om het beleid radicaal te wijzigen. Mocht die noodzaak zich voordoen, dan maken wij natuurlijk een nieuwe afweging. In het geval dat wij van mening zijn dat maatschappelijke organisaties niet bijdragen aan het behalen van ontwikkelingsdoelstellingen, is het natuurlijk snel klaar. Hetzelfde geldt voor multilateraal en voor bedrijven. Het is toch een Nederlandse traditie om met enige regelmaat het beleid te herzien en daarbij juist te wegen hoe je het verschil kunt maken met die ene euro en hoe je die het effectiefst kunnen inzetten. Het ene kan waar zijn of het andere, maar voorlopig hebben wij wat de wereld verdient en daar kunnen wij nog wel even op varen.
De heer Taverne (VVD): Dit antwoord van de Minister kan ik beter begrijpen dan haar antwoord op de vraag van de heer Smaling. Het is natuurlijk een hypothetische positie, maar de Minister hoeft niet te zeggen dat de overheid ook bij voldoende particulier geld toch blijft bijdragen. Dat zou natuurlijk heel gek zijn, al is het maar omdat een euro die vrijwillig wordt bijgedragen, verder reikt en meer betrokkenheid oplevert dan de euro die verplicht via de belastingen bij de ngo's terechtkomt. Ik markeer dat dit in eerste instantie een discussie is die ver in de toekomst ligt, maar die niet in de weg staat van het iedere keer heroverwegen van de manier waarop … en van de organisaties die nu geld krijgen.
In aansluiting daarop vraag ik de Minister mijn tweede vraag te beantwoorden over de factor conditionaliteit in de partnerlanden
Minister Ploumen: Wij zullen binnenkort de nieuwe agenda en de nieuwe ontwikkelingsdoelstellingen voor de wereld vaststellen; daar komen wij later nog over te spreken. Een van de doelstellingen is om de extreme armoede in 2030 uitgebannen te hebben. Dit betekent dat wij nu fors willen inzetten op het behalen van die doelstelling via de verschillende mogelijkheden die daarvoor zijn. Ik hoop van harte dat wij zullen meemaken dat in 2030 die extreme armoede is uitgebannen. Dan zullen wij op een andere manier ons beleid inzetten.
Wij hebben al eerder in de Kamer over conditionaliteit gesproken. Wij hebben vastgesteld dat dit beleid in het geval van Ghana niet veel effect heeft gehad. Overigens gaan wij de ontwikkelingsrelatie met Ghana sowieso afbouwen, ook op verzoek van het land zelf, dat graag op eigen benen wil staan. Dat kan ik alleen maar toejuichen. In de landen die de heer Taverne noemt, is de achtergrond voor het soms moeizame terugnemen van mensen heel verschillend. In Jemen is de veiligheidssituatie nu precair, om een understatement te gebruiken. Ghana wil op eigen benen staan, maar wij voeren wel steeds gesprekken om het eigen migratiemanagement van het land te versterken. Dit geldt ook voor Ethiopië. Voor migratie en ontwikkeling is 9 miljoen vrijgemaakt. Wij hebben in december vastgesteld dat het goed is om een groter deel dan in de jaren daarvoor, in te zetten voor versterking van het migratiemanagement van die landen. In komende debatten kunnen wij bekijken hoe wij onze inzet kunnen aanscherpen. Dit is zeker ook altijd onderwerp van onze bilaterale gesprekken. Hierin zal zeker geen verandering komen.
De voorzitter: Ik dank de Minister voor haar beantwoording in eerste termijn. Er is nog gelegenheid voor een zeer korte tweede termijn. De leden krijgen twee minuten spreektijd en ik sta geen interrupties toe.
De heer Van Laar (PvdA): Voorzitter. Ik wil nogmaals benadrukken hoe onmisbaar het maatschappelijk middenveld is. Ik noem een organisatie als SOMO die in Zuid-India onderzoek doet naar kinderarbeid en uitbuiting in spinnerijen. Zij heeft daarover vorig jaar een uitstekend rapport gepubliceerd dat door geen enkel bedrijf in het openbaar is aangevochten. Dit soort organisaties heeft achter de schermen echter voortdurend te maken met juridische dreiging en tegenwerking door de nationale en lokale autoriteiten. Zij trotseren dit allemaal en daarom verdienen zij onze steun.
Ik dank de Minister voor de beantwoording en haar toezeggingen, met name de toezegging om het innovatiefonds te richten op inclusie. Ik heb op papier gezet waarom ik dit wil; ik heb dit document «Niemand achterlaten» genoemd. Ik wil dit graag aan de Minister aanbieden. Ik heb ook een exemplaar voor de andere aanwezigen meegenomen.
Tot slot dring ik erop aan dat de Minister meer zekerheid biedt. In een jaar waarin bezuinigingen neerslaan op het maatschappelijk middenveld, honderden mensen hun baan verliezen en duizenden projecten worden stopgezet, probeer je je vast te houden aan de zekerheden die er zijn, maar dat zijn er op dit moment maar weinig. De Minister kan een zekerheid bieden door steviger dan zij tot nu toe doet, te zeggen dat wij volgend jaar een kwart van het budget besteden via maatschappelijke organisaties. Dan wordt het vermoeden weggenomen dat er onevenredig hard wordt bezuinigd of dat het allemaal neerslaat bij maatschappelijke organisaties en nergens anders. Dat is nog belangrijker dan welke mechanische of technische discussie dan ook. De onrust is groot. Die vertaalt zich in 6.000 e-mails aan één politieke partij, maar andere partijen hebben vast ook dergelijke signalen ontvangen. Ik meen dat wij daarop een antwoord moeten geven. Daarom vraag ik de Minister met nadruk om dit antwoord in tweede termijn echt te geven.
Mevrouw Agnes Mulder (CDA): Voorzitter. Ik vraag alvast een VAO aan om volstrekte helderheid te verkrijgen als de Minister die vraag nu niet kan beantwoorden.
Ik heb in de eerste termijn gevraagd hoe de Minister die efficiency en de resultaten meet, hoe zij tot het aandeel van 21% komt en waarom het nu al niet 25% zou kunnen zijn. Met de heer Van Laar wijs ik erop dat het al een aantal jaren minder dan 25% is geweest. Kan de Minister niet inzetten op meer dan die 25%? Dat is toch een goede manier om dit te doen? Dat heeft ook te maken met het bedrag van 334 miljoen dat is gereserveerd. Hoe zal de Minister dit besteden? Misschien kan zij dit nog in een brief uiteenzetten.
De Minister wil kijken naar de belemmeringen in het speerpuntenbeleid. Daar ben ik blij mee. Als bedrijven en ngo's gezamenlijk doelen willen behalen, dan is het toch wel gek dat ngo's daar moeilijk bij kunnen komen. De Minister heeft dit ook aangegeven in haar eerste termijn. Misschien moeten wij daar toch beter naar kijken, ook in relatie tot de opmerkingen van de heer Van Ojik over het werken met calls. Die manier van werken biedt aan de ene kant veel helderheid maar aan de andere kant ook juist weer niet. Het lijkt mij goed om daar nog eens over door te praten.
De heer Van Ojik (GroenLinks): Voorzitter. Ik kan kort zijn. Ik heb in eerste termijn gesuggereerd dat wij de meevaller die automatisch ontstaat op de begroting van de Minister door een bovenwaarts bijgestelde groeiprognose, kunnen gebruiken om wat meer zekerheid te geven aan het maatschappelijk middenveld. Ik snap wel dat wij hier geen begrotingsonderhandelingen voeren, maar dit is helemaal geen onderdeel van de begrotingsonderhandelingen. De Minister krijgt dit extra geld doordat het bnp sneller groeit dan voorzien. Vooralsnog zegt de Minister dat zij dit niet doet. Dat is haar goed recht, maar dan hoop ik dat de Kamer een uitspraak doet die voor de Minister richtinggevend kan zijn bij de besteding van haar eigen meevallers. Daar gaan anderen niet over. Ik ben benieuwd of zij toch nog iets toeschietelijker wil zijn dan zojuist toen de heer Sjoerdsma hiernaar vroeg.
De heer Sjoerdsma (D66): Voorzitter. Ik kan – in navolging van de heer Van Laar – niet nalaten om vast te stellen dat de geest van voormalig Minister Rosenthal weer terug is in de Kamer en dat het politiek muilkorven van ngo's weer een trend wordt bij de VVD als het gaat over SOMO.
Ik ben een beetje teleurgesteld over het antwoord van de Minister. Feitelijk zegt zij dat haar ministerie graag meebetaalt aan het bestrijden van de symptomen van het probleem. De eerstejaars opvang van asielzoekers in Nederland wordt betaald uit ODA-middelen, maar de Minister wil niets veranderen aan het wegnemen van de oorzaken van die problemen. Sterker nog, zij wil daar minder geld voor uitgeven. Ik vind dat, gezien de omstandigheden, buitengewoon onverstandig.
Daarom herhaal en ondersteun ik het pleidooi van de heer Van Ojik om de meevallers die als gevolg van de onverwacht hogere groei van het bnp op de begroting van de Minister komen, te besteden voor het maatschappelijk middenveld met dit doel.
Ik verwelkom de toezegging van de Minister dat zij zal bezien op welke wijze sommige van haar financiële instrumenten te beperkt openstaan voor het maatschappelijk middenveld. Hoe zal zij dit doen en op welke wijze wordt de Kamer daarover geïnformeerd?
Tot slot kom ik nog terug op het proces. Mijn vragen daarover in eerste termijn zijn niet allemaal beantwoord. Waarom heeft de Minister ervoor gekozen om 25 partnerschappen in te vullen, terwijl er 18 een A- of B-score hadden? De Minister zegt dat de C-score voldoende is. Dat klopt, maar zij heeft ook gezegd dat zij wil sturen op kwaliteit. Daarom vraag ik haar: waarom niet gestuurd op kwaliteit? De externe commissie heeft gesteld dat de Minister niet op kwaliteit kan beslissen over die C-voorstellen en dat dit beleidsmatig moet gebeuren. Nu zegt de Minister toch dat het op kwaliteit is gebeurd. Ik krijg graag opheldering over de wijze waarop die selectie precies heeft plaatsgevonden.
De heer Smaling (SP): Voorzitter. Ik dank de Minister voor haar antwoorden. Het is goed dat wij met Samenspraak en Tegenspraak aan de gang gaan. Mijn interruptie was ook een beetje bedoeld om de Minister een langetermijnblik te ontlokken. Dat is misschien wel een erg lange termijn, maar je moet jezelf de vraag stellen naar de toekomst van ontwikkelingssamenwerking over vijf en tien jaar. Hoe houd je de bevolking erbij? Hoe zorg je ervoor dat mensen dit ook op langere termijn een nuttige besteding van belastinggeld vinden? In dit deel van de wereld betalen wij wat meer belasting en dan is het logisch dat een deel van dit geld zijn weg vindt naar het maatschappelijk middenveld. In een land als Amerika wordt minder belasting betaald en is er misschien meer een «geefcultuur». Dat zal per saldo misschien op hetzelfde neerkomen, maar je moet die vraag wel stellen.
Dit heeft een paar keerzijden. Ik noem als voorbeeld de salarissen. Als het inkomen van directeuren van de organisaties meer dan een ton is, kan ik dat moeilijk uitleggen aan mijn achterban. Verder hebben wij al gesproken over de Samenwerkende Hulporganisaties en dat was ook niet fijn. Uit eigen ervaring in ontwikkelingslanden weet ik dat goede mensen van nationale organisaties, kennisinstellingen en ministeries worden weggeplukt door ngo's die vaak een moeder-ngo hebben in dit deel van de wereld. Dat is niet altijd erg productief.
Ik wil die dingen onder de aandacht brengen, maar tegelijkertijd kan ik zeggen dat de SP trots is op het maatschappelijk middenveld. Het zou mij dan ook veel waard zijn als de toegang tot de tenders helder, gelijkvloers en simpel is.
De heer Taverne (VVD): Ik dank de Minister voor haar antwoord in eerste termijn.
Wat betreft de vooruitzichten op langere termijn sluit ik me aan bij de heer Smaling. Het is een belangrijke verantwoordelijkheid van de Minister om altijd verder vooruit te denken, al is het maar met het oog op de financiële verplichtingen die steeds worden aangegaan. Het beleid van Samenspraak en Tegenspraak wordt nu à raison van 200 miljoen per jaar voor vijf jaar vastgelegd. Dat zijn bedragen waar je verder overheen zou moeten willen kijken.
Ik reageer nog op het antwoord van de Minister op mijn vragen over de coherentie van beleid in relatie tot wat de organisaties doen binnen de allianties. Ik begrijp dat de constructieve bijdrage van de VVD om de Minister te helpen bij het bekijken welke organisaties nog beter aan die beleidscoherentie kunnen bijdragen, niet meteen volledig wordt omarmd. Misschien valt er op een later moment nog een andere houding van de Minister te bespeuren. Dit zal naar mijn mening uiteindelijk goed zijn voor de organisaties die het moeten uitvoeren. Het zou heel merkwaardig zijn als de Minister willens en wetens geld zou blijken te geven aan organisaties die iets doen wat recht tegenovergesteld is aan wat de Nederlandse overheid wil. Dat is beleidsincoherentie.
Er is gediscussieerd over de vraag wat er eventueel met overgebleven geld moet worden gedaan. Ik kan het kort zeggen: de VVD is van mening dat de oorzaken van het probleem moeten worden aangepakt; nu wordt vaak geprobeerd ze via OS-geld op te lossen. Ik kan alleen maar pleiten voor herdefiniëring van ODA. Misschien kan er onder de huidige normen wat meer geld naar Defensie worden overgeheveld.
Minister Ploumen: Voorzitter. Ik begin met een reactie op de opmerking van de heer Van Laar. Ik heb het al gezegd, maar ik herhaal het graag: volgend jaar komen wij in ieder geval uit op 25% voor het maatschappelijk middenveld.
Een aantal woordvoerders heeft mij gevraagd om nog eens goed te kijken naar mogelijke belemmeringen in de calls. Ik zeg dat graag toe. Er is ons een aantal cases gewaar geworden. Wij zullen die inventariseren en op basis daarvan zullen wij in gesprek gaan met bijvoorbeeld RVO (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) maar ook eventueel de afdeling van ons ministerie die daarmee is belast. Ik ga ervan uit dat ik daarvan verslag kan doen op een moment dat wij toch een overleg voeren of ik toch een brief schrijf over aanpalende kwesties.
Het bedrag 334 miljoen is als volgt samengesteld. Strategische partnerschappen: 185 miljoen. De kasschuif om organisaties te kunnen voorfinancieren om hun werk te doen: 95 miljoen. Het Accountability Fund: 15 miljoen. Het innovatiefonds, dat overigens nu inclusiefonds wordt genoemd: 10 miljoen. Het vakbondsmedefinancieringsprogramma: 4 miljoen. Dan is er een bedrag van 7 miljoen gereserveerd voor de ondersteuning van het hele veld met kennisinstellingen et cetera. Als het goed is, telt dit bij elkaar op tot 334 miljoen.
De heer Sjoerdsma en ik hebben gesproken over de vraag wat er in een aantal landen aan de flanken van Europa gebeurt. Het is evident dat wij op allerlei manieren willen voorkomen dat mensen hun leven laten op de Middellandse Zee. Op dit punt verschillen de heer Sjoerdsma en ik ook niet van mening. Zijn inzet dat dit kan worden voorkomen alleen door meer geld te geven aan maatschappelijke organisaties, deel ik echter niet. Er zijn verschillende manieren om dit te doen. Dat heeft niet alleen te maken met het versterken van de stem van mensen, maar ook met bijvoorbeeld het versterken van de economie van die landen, waardoor mensen een baan kunnen vinden. Ik weet dat de heer Sjoerdsma het niet wil versimpelen. Wij moeten dat ook niet doen. Als het zo gemakkelijk zou zijn, hadden wij dat allang gedaan. Maatschappelijke organisaties spelen daarbij ook een rol. Natuurlijk bekijken wij de komende maanden hoe zij daaraan invulling kunnen geven binnen de bestaande kaders.
De heer Sjoerdsma heeft gesproken over de partnerschappen. Ook de C-organisaties zijn voldoende; ik wil echt recht doen aan hun inzet. Ik heb overwogen om alleen A en B te doen. Ik heb in de brief aangekondigd dat ik maximaal 25 strategische partnerschappen zou willen hebben. Mij is gebleken dat dit in juridische zin betekent: is gelijk aan 25. Daarom hebben wij voor deze invulling gekozen. Een aantal C-organisaties, die overigens allemaal voldoende scoren, is daardoor ook strategisch partner geworden. Die zeven zijn niet willekeurig gekozen. De keuze is gebaseerd op kwaliteit. Verder hebben wij bekeken of er misschien velden of onderwerpen zijn die onvoldoende worden gedekt en waarvoor de C-organisaties hebben gekozen. In dit samenspel zijn die zeven organisaties naar voren gekomen. Het is een beleidsmatige afweging geweest. Zo simpel is het.
Wij kijken natuurlijk steeds vooruit, zeg ik tegen de heer Taverne. Om de extreme armoede te hebben uitgebannen in 2030, is veel nodig. Daar is niet alleen een vocaal maatschappelijk middenveld voor nodig, maar daarvoor moeten wij bijvoorbeeld ook onze belastingverdragen herzien. Nederland doet dit en ik roep andere landen op dit ook te doen. Het bedrijfsleven moet daarbij ook een rol kunnen spelen. Ik ben het zeer met de heer Taverne eens dat het goed is om niet alleen de technocratische data van het aflopen van beleidsnota's of beleidskaders te hanteren, maar om ook verder weg te kijken. Juist Nederland is een van de landen die door veel internationale organisaties als de VN en Wereldbank wordt geprezen voor die vooruitziende blik, het engageren van andere en nieuwe actoren en het inzetten van beleidscoherente maatregelen.
Ik heb de heren Van Ojik en Sjoerdsma goed gehoord over de inzet van het bnp. Laten wij die meevaller eerst maar eens zien neerdalen. Ik denk dat dit absoluut goed komt, maar dan wil ik toch eerst een afweging maken, kijkend naar de prioriteiten van de begroting.
Ik kom nog even terug op mijn opmerking over de strategische partnerschappen. Als er juristerij bij komt, moet je goed op je woorden letten, want dan zijn goede intenties alleen niet voldoende. Juridisch gesproken is C voldoende, ook kwalitatief. Stel dat ik alleen de 18 A's en B's had gehonoreerd, dan hadden alle C's een bezwaar kunnen indienen, want zij hadden dan met recht gezegd: wij hebben een voldoende score. Daarom was een tweede slag, ook op kwaliteit, nodig en kwamen wij op C-min en C-plus uit.
De voorzitter: Ik dank de Minister voor haar aanwezigheid en voor de uitvoerige beantwoording van de vragen van de leden. Ik dank de leden voor hun inbreng.
De Minister heeft toegezegd dat zij de Kamer zal informeren over de wijze waarop belemmeringen bij calls zullen worden weggenomen.
Mevrouw Mulder heeft aangekondigd dat zij een VAO aanvraagt. Dit zal te bestemder tijd op de agenda komen en dan zien wij de Minister hier terug.
Tot slot dank ik de aanwezigen op de publieke tribune voor hun belangstelling.
Sluiting 15.00 uur.