Vastgesteld 17 februari 2014
In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 22 november 2013 over het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg (Kamerstuk 33 619, nr. 7).
De op 19 december 2013 toegezonden vragen en opmerkingen zijn met de door de Staatssecretaris bij brief van 14 februari 2014 toegezonden antwoorden, voorzien van een inleiding, hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Neppérus
De adjunct-griffier van de commissie, Sjerp
Inhoudsopgave |
blz. |
|
---|---|---|
I. |
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties |
2 |
II. |
Reactie van de Staatssecretaris |
7 |
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie wensen een aantal opmerkingen te maken bij het Ontwerpbesluit houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg.
Genoemde leden willen weten of nieuwe en/of zelfstandige beroepsbeoefenaren niet worden benadeeld doordat het aan beroepsverenigingen is om te bepalen of er ruimte is binnen het kwaliteitsregister voor beroepsbeoefenaren die niet bij hun vereniging aangesloten zijn. Weliswaar is lidmaatschap van een beroepsvereniging geen vereiste voor opname in het kwaliteitsregister, echter dat voorkomt nog niet dat beroepsverenigingen ten aanzien van nieuwe en/of zelfstandige beroepsbeoefenaren eerder geneigd zijn te bepalen dat er geen ruimte is binnen het kwaliteitsregister. (blz. 24)
Op grond van het tuchtrecht kunnen geregistreerde professionals in de jeugdzorg tuchtmaatregelen opgelegd krijgen. In dit wetsvoorstel is gekozen om enkel doorhaling van disfunctionerende beroepsbeoefenaars openbaar te maken. De Staatssecretaris stelt dat hij hiermee invulling geeft aan de motie Van der Burg c.s.1 over het openbaar maken van tuchtmaatregelen die met algemene stemmen aangenomen is. Genoemde leden hebben juist in die desbetreffende motie gepleit om conform de gekozen uitwerking in de individuele gezondheidszorg en het bijbehorende BIG-register alle tuchtmaatregelen, behalve de waarschuwing, niet geanonimiseerd openbaar te maken. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat uniformiteit in wetten belangrijk is en willen daarom van de Staatssecretaris weten waarom enkel doorhaling openbaar wordt gemaakt en of hij bereid is het ontwerpbesluit aan te passen conform de motie Van der Burg c.s. en conform de uitwerking in de individuele gezondheidszorg en het bijbehorende BIG-register. (blz. 25)
De leden van de VVD-fractie vragen wat de overwegingen zijn om zorgaanbieders en bureaus jeugdzorg vijf jaar en drie maanden te geven om medewerkers die (nog) niet aan de registratienormen voldoen zich te laten kwalificeren voor registratie? Is 2 tot 3 jaar niet voldoende? (blz. 26)
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg ten aanzien van de professionalisering jeugdzorg. Genoemde leden hebben in de afgelopen jaren gehamerd op de professionalisering van jeugdhulpverleners. Zij zijn tevreden over de voortvarende wijze waarop de professionalisering wordt opgepakt. Er zijn echter nog vragen naar aanleiding van het voorliggende ontwerpbesluit.
Het kwaliteitskader jeugd
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de ontwikkeling van het kwaliteitsregister jeugd de verantwoordelijkheid wordt van beroepsverenigingen en dat de overheid de ontwikkelingen op afstand gaat volgen. Welke noodzakelijk randvoorwaarden gaat de overheid stellen?
Genoemde leden hechten veel waarde aan het principe van één gezin – één plan – één coördinerende hulpverlener. Hoe gaat de Staatssecretaris dit principe verwerken in het professionaliseringstraject voorafgaand aan het nieuwe jeugdzorgstelsel? Welke bij- en nascholing gaan jeugdhulpverleners in de aanloop naar 1 januari 2015 krijgen? Wie is hier verantwoordelijk voor?
De leden van de PvdA-fractie ontvangen signalen dat huidige mbo-functies straks door hbo-geschoolden uitgevoerd moeten gaan worden. Wat gebeurt er als op basis van dit professionaliseringstraject bepaalde mbo-functies uitgevoerd dienen te worden door hbo-geschoolden? Mogen de huidige mbo-geschoolden in die functies hun werk nog voortzetten? Genoemde leden zouden het een gemiste kans vinden als de expertise en de ervaring van huidige hulpverleners terzijde worden geschoven en niet worden ingezet in het nieuwe jeugdzorgstelsel. Hoe gaat de Staatssecretaris de expertise en ervaring van mbo-geschoolde hulpverleners behouden? Welke gevolgen voorziet de Staatssecretaris?
De posities van de verschillende betrokken partijen
De leden van de PvdA-fractie lezen dat er een belangrijk aandachtspunt is voor de positie van jeugdhulpverleners die zich enerzijds aan beroepsethische normen moeten houden en anderzijds de opdrachten van de jeugdzorgorganisatie moeten opvolgen. Wat gaat de Staatssecretaris doen met dit aandachtspunt? Hoe moet de registerstichting straks omgaan met dit aandachtspunt? Welke waarborgen heeft een jeugdhulpverlener die op basis van de beroepsethische normen een opdracht/werk moet weigeren? Welke stappen kan een jeugdhulpverlener zetten bij een ontslag vanwege werkweigering? Waar kan de jeugdhulpverlener terecht met vragen over de uitvoering van zijn/haar werk?
Genoemde leden willen graag duidelijkheid over de positie van hulpverleners die niet-geregistreerd zijn en werkzaamheden verrichten die niet passen binnen de norm van de verantwoorde werktoedeling. Wat gebeurt er in geval van een schending van een beroepsethische norm door deze werknemers?
Het nieuwe stelsel voor jeugdhulp (Jeugdwet)
Het nieuwe jeugdzorgstelsel vereist een transformatie. Zo dient de zorg voor jeugd dichtbij in de buurt van gezinnen opgezet te worden. Gezinnen moeten de gelegenheid krijgen om ondersteuning en hulp in te schakelen uit hun sociale netwerk, zodat ze de regie over hun eigen leven behouden. Een coördinerende en deskundige professional dient het gezin daarbij op weg te helpen en te ondersteunen. Deze transformatie vereist volgens de leden van de PvdA-fractie ook een andere manier van werken. De toekomstige jeugdhulpverleners moeten opgeleid, bij- of nageschoold worden om volgens het principe van één gezin – één plan – één coördinerende hulpverlener en familiegroepsplan te kunnen werken. Genoemde leden pleiten daarom ook in het nieuwe jeugdzorgstelsel voor een professionaliseringstraject in lijn met dit principe. Hoe gaat de Staatssecretaris dit principe, hulp dichtbij in wijkteams, werken met een familiegroepsplan implementeren in het professionaliseringstraject en in de opleidingen van toekomstige hulpverleners? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat toekomstige en huidige hulpverleners worden opgeleid teneinde te kunnen werken in het nieuwe jeugdzorgstelsel?
In het nieuwe jeugdzorgstelsel kunnen ook niet-geregistreerde solistische hulpverleners ingezet worden door het college van burgemeester en wethouders. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom niet gekozen is voor de registratie van deze solistische hulpverleners. Daarmee krijgt de norm van de verantwoorde werktoedeling ook een plaats bij solistische hulpverleners. Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg. Zij vinden het positief dat de Staatssecretaris bereid is stappen te zetten in de verdere professionalisering van de jeugdzorg. Zij stellen echter wel vraagtekens bij de rol van de Staatssecretaris hierin. Als zij kijken naar de decentralisatie jeugdzorg, dan wordt de bevoegdheid van jeugdzorghulpverleners om te beslissen welke zorg nodig is geschrapt. Gemeenten beslissen wel of er zorg nodig is en welke zorg dan wordt ingezet. Genoemde leden willen weten in hoeverre de Staatssecretaris staat voor de jeugdzorghulpverleners en de professionalisering van hun beroep als jeugdzorghulpverleners niet mogen bepalen welke zorg nodig is. Zij verlangen een uitgebreide toelichting op dit punt.
De leden van de SP-fractie willen weten hoe de Staatssecretaris de professionalisering van jeugdzorghulpverleners ziet in verhouding met de dreigende loondump- en gedwongen ontslagen in de jeugdzorg. In hoeverre kunnen zij spreken van professionalisering als straks duizenden jeugdzorghulpverleners ontslagen worden? Deze leden zijn benieuwd wat de Staatssecretaris nu precies wil bereiken, want enerzijds pleit de Staatssecretaris voor professionalisering in de jeugdzorg, anderzijds staat hij loondump- en gedwongen ontslagen toe. Hoewel de Staatssecretaris uitgesproken heeft dat hij loondump en gedwongen ontslagen onwenselijk vindt, neemt hij geen maatregelen om dit te voorkomen. Genoemde leden vragen wat we aan een kwaliteitsregister hebben zodra duizenden jeugdzorghulpverleners straks massaal ontslagen worden. Zij verlangen een uitgebreide toelichting op dit punt.
Voorts hebben de leden van de SP-fractie nog een enkele vragen over het uitvoeringsbesluit. De Staatssecretaris is voornemens om te regelen dat de stichting rekening houdt bij de toedeling van taken van kennis en vaardigheden op basis waarop de jeugdzorghulpverlener is ingeschreven. Genoemde leden vinden dit onduidelijk. Op welke taken wordt rekening gehouden en op welke wijze wordt dit bepaald? Voorts willen zij weten wie er toezicht houdt op het bestuur die zitting neemt in de registerstichting. Tevens willen zij weten welke maatregelen worden genomen, zodra eventuele misstanden of wanbeleid door het bestuur veroorzaakt wordt.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de Jeugdzorg. Deze leden onderschrijven het belang van een verdere professionalisering van de beroepsbeoefenaren in de jeugdzorg. Zij hebben nog wel enkele vragen en opmerkingen bij het voorliggende voorstel.
Het belang van professionele beroepsbeoefening in de jeugdzorg
De leden van de D66-fractie constateren dat er twee beroepsgroepen gekozen zijn voor professionalisering, jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers. Er zijn echter zijn ook andere beroepsgroepen werkzaam in de jeugdzorg, zoals verpleegkundigen, activiteitenbegeleider of creatief therapeuten. De nota van toelichting wijst ook op de mogelijkheid voor andere beroepsgroepen om aan te sluiten bij het professionaliseringsproces (pagina 8). Kan de Staatssecretaris aangeven waarom er enkel voor de twee eerdergenoemde beroepsgroepen gekozen is en waarom andere belangrijke beroepsgroepen buiten beschouwing zijn gebleven?
De norm van verantwoorde werktoedeling
De leden van de D66-fractie constateren uit de nota van toelichting dat alle werkzaamheden van een jeugdzorginstelling in het beginsel de verantwoordelijkheid zijn van de geregistreerde jeugdzorg professional. Deze leden zijn echter van mening dat werkzaamheden zoals agenda beheer en andere secretariële taken niet behoren tot de verantwoordelijkheid van de professional. Deze leden zien graag dat de Staatssecretaris een meer afgebakend profiel van werkzaamheden voor de jeugdzorg de professional vaststelt. Gezien de verantwoordelijkheid van professional in het proces, dient deze enkel de verantwoordelijkheid te dragen voor de daadwerkelijke taken die in zijn of haar gebied vallen. Deze leden begrijpen dat een nauwe definitie van taken moeilijk te realiseren is, maar daarom ook waarom taken die overduidelijk niet tot het takenpakket behoren niet zijn uitgezonderd van de norm.
De leden van de D66-fractie constateren dat er geen specifieke wettelijke normen voor afwijkingsgronden voor de verplichting om alle taken te laten verrichten door de professional nodig zijn. Deze leden zijn van mening dat bepaalde taken alleen door de geregistreerde jeugdzorgprofessional gedaan kunnen en mogen worden. Zij zijn daarbij van mening dat deze taken vastgelegd moeten worden, zodat professionele uitvoering van deze taken gewaarborgd is. Graag ontvangen deze leden de reactie van de Staatssecretaris hierop.
Vormgeving van het kwaliteitsregister jeugd
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de onafhankelijkheid van het bestuur van de registerstichting zeer belangrijk is. De beroepsverenigingen NIP, NVO, NVMW zijn betrokken bij de vorming van het bestuur van de registerstichting. Deze beroepsverenigingen dragen mogelijke leden voor en benoemen uiteindelijk de leden. Graag vernemen genoemde leden van de Staatssecretaris hoe de onafhankelijkheid van het bestuur gewaarborgd zal worden en wanneer er volgens de Staatssecretaris sprake is van onverenigbare functies. Aan welke of aan wat voor type functies moet dan gedacht worden?
Registratie
De leden van de D66-fractie lezen in het voorliggende stuk dat de organisaties die betrokken zijn bij het kwaliteitsregister ook de registratienormen (mede)bepalen. Kan de Staatssecretaris aangeven of dit tevens betekent dat het nieuw kwaliteitsregister is afgestemd op de registers van beroepsverenigingen? Dit zou een zo efficiënt mogelijke overdracht van gegevens kunnen bevorderen.
De leden van de D66-fractie constateren dat er de mogelijkheid bestaat om als mbo-opgeleide een EVC-kwalificatie te behalen die toegang geeft tot het kwaliteitsregister. Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel EVC-aanbieders er in Nederland zijn en of er financiële regelingen vanuit het rijk voor deze aanbieders zijn?
Erkenningsvoorwaarden voor het kwaliteitsregister jeugd
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris inzichtelijk te maken aan welke erkenningsvoorwaarden de registerstichting dient te voldoen en op welke gronden de Staatssecretaris de erkenning eventueel kan intrekken. Kan de Staatssecretaris aangeven welke gevolgen dit heeft voor de kwaliteit van hulpverlening in instellingen?
Verwijdering uit het kwaliteitsregister jeugd
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de onafhankelijkheid van het tuchtcollege uiterst belangrijk is voor goede controle op normoverschrijding. Deze leden horen graag van de staatsecretaris hoe wat de samenstelling van het college zal zijn en hoe de leden van het tuchtcollege worden gekozen. Vaardigen beroepsverenigingen deelnemers aan de kamers van het tuchtcollege af? Op welke manier wordt er eventuele belangenverstrengeling geborgd?
De leden van de D66-fractie constateren dat de registerstichting bij verzoeken informatie inwint bij de registratiecommissies van bijvoorbeeld de NIP, NVO en de NVMW. Deze leden vragen zich op welke manier de registerstichting nog meer informatie in gaat winnen over de professional? Kan de Staatssecretaris daarnaast aangeven hoe de privacy van medewerkers in het register gewaarborgd is? Wordt er een privacytoets uitgevoerd op het nieuwe kwaliteitsregister en een eventuele overheveling van gegevens?
De positie van de overige werknemers
De leden van de D66-fractie constateren dat bij huidige medewerkers op mbo-niveau die taken verrichten in het primaire proces, de instelling aannemelijk moet maken dat er geen verschil is kwaliteit van zorgverlening. Kan de staatsecretaris deze leden informeren over het aantal medewerkers in deze positie? Kan de Staatssecretaris daarbij tevens aangeven wat de verhouding hbo- versus mbo-werknemers op dit moment in de instellingen is?
De leden van de D66-fractie vragen wie verantwoordelijk is voor de kosten van de opleiding voor medewerkers op mbo-niveau die de kans krijgen om zich te kwalificeren voor het kwaliteitsregister door een Erkenning van Verworven Competenties (EVC-traject) te behalen. Kan de Staatssecretaris aangeven wie de scholingskosten voor de werknemer betaalt? Deze leden lezen in de toelichting dat dit tot de nieuwe cao-onderhandelingen uit maatwerk zou moeten komen. Daarnaast lezen deze leden in de nota naar aanleiding van het verslag dat er een termijn van vijf jaar en drie maanden gegund wordt aan medewerkers die alsnog niet de benodigde registratie verkrijgen. Kan de Staatssecretaris aangeven waarom voor deze termijn is gekozen?
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het voor de cliënt van groot belang is dat de weg naar het tuchtrecht en het klachtrecht laagdrempelig is. Deze leden verzoeken daarom de staatsecretaris om te zorgen dat het voor cliënten helder is wanneer ze welke procedure kunnen gebruiken.
Toezicht en handhaving
De leden van de D66-fractie constateren dat er een kwaliteitskader opgesteld zal worden om de handhaving van de norm van verantwoordelijk werktoedeling te optimaliseren. Kan de Staatssecretaris in hoofdlijnen aangeven wat de invulling van het kwaliteitskader zal zijn? Worden hier normen in opgenomen waar zowel instellingen en professionals zich aan dienen te houden? Is het aannemelijk dat er een normverhouding van geregistreerde medewerkers ten opzichte van niet-geregistreerde medewerkers wordt vastgesteld om de kwaliteit in instellingen te waarborgen? Krijgen de verhoudingen omtrent verantwoordelijkheid tussen professionals hierin vorm? Graag ontvangen deze leden het kwaliteitskader wanneer deze beschikbaar is.
De verhouding tot en de gevolgen voor het klachtrecht
De leden van de D66-fractie lezen dat de mogelijkheid bestaat om zowel een procedure in te stellen via de klachtregeling als bij het tuchtcollege. Wanneer de situatie zich voordoet dat een cliënt of derde een procedure via de klachtregeling instelt tegen een niet-geregistreerde medewerker in een instelling, bij welke persoon of instelling ligt dan de verantwoordelijkheid? Vanuit de norm van verantwoordelijk werktoedeling bekeken ligt deze bij de geregistreerde medewerker, maar vanuit de klachtprocedure gezien ligt deze bij de beklaagde medewerker. Kan de Staatssecretaris aangeven of er op dit punt in de toekomst moeilijkheden te verwachten zijn? Wat kunnen eventuele gevolgen hiervan zijn?
Administratieve lasten en nalevingskosten
De leden van de D66-fractie lezen dat de administratieve lasten met € 185.000 op jaarbasis en de nalevingskosten met circa € 2 miljoen op jaarbasis zullen toenemen. Gezien de zorgen van deze leden omtrent de verhouding van de norm van verantwoorde werktoedeling vragen zij de Staatssecretaris of het aannemelijk is dat de administratieve kosten significant hoger zullen uitvallen. Hierbij valt te denken aan het continu administreren van de verdeling niet-geregistreerde medewerkers en onder welke geregistreerde medewerker zij technisch gezien zullen vallen.
Inleiding
Hierbij reageer ik mede namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op de vragen en opmerkingen uit het verslag van het schriftelijk overleg van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 19 december 2013. Ik ben blij te constateren dat op hoofdlijnen instemming lijkt te bestaan met het ontwerp van het besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. Ik wil nog wel benadrukken dat deze wijziging nog ziet op de situatie zoals die zal gelden tot 1 januari 2015, het beoogde tijdstip van inwerkingtreding van de Jeugdwet. Vanaf die datum zal het professionaliseringsbeleid vorm worden gegeven onder het regime van de Jeugdwet. De uitgangspunten van het beleid zullen niet wijzigen. Wel zullen enige aanpassingen in de regelgeving worden doorgevoerd om het professionaliseringsbeleid ook onder het brede domein van de jeugdhulp voort te kunnen zetten. De aanpassingen zullen worden opgenomen in een wijziging van het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet. Dat wijzigingsbesluit zal bij uw Kamer worden voorgehangen conform het amendement Ypma-Bergkamp.2
Bij de beantwoording van de vragen is uitgegaan van de situatie zoals die nu is beoogd voor de jeugdzorgorganisaties. Hiermee wordt gedoeld op de bureaus jeugdzorg en de zorgaanbieders, bedoeld in de Wet op de jeugdzorg, alsmede op de justitiële jeugdinrichtingen, de bureaus Halt, de raad voor de kinderbescherming en Stichting Nidos. Indien (ook) gedoeld wordt op de situatie onder de nieuwe Jeugdwet, zal dat uit de beantwoording blijken.
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen weten of nieuwe en/of zelfstandige beroepsbeoefenaren niet worden benadeeld doordat het aan beroepsverenigingen is om te bepalen of er ruimte is binnen het kwaliteitsregister jeugd voor beroepsbeoefenaren die niet bij hun vereniging aangesloten zijn. Hoewel lidmaatschap van een beroepsvereniging geen vereiste is voor opname in het kwaliteitsregister jeugd, voorkomt dat naar hun oordeel nog niet dat beroepsverenigingen ten aanzien van nieuwe en/of zelfstandige beroepsbeoefenaren eerder geneigd zijn te bepalen dat er geen ruimte is binnen het kwaliteitsregister jeugd.
Het zijn niet de beroepsverenigingen die besluiten over de inschrijving in het kwaliteitsregister jeugd. Dat doet de registerstichting.
In het ontwerp van het besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg, zoals dat nu is voorgehangen, is opgenomen dat de registerstichting, de beheerder van het kwaliteitsregister jeugd, niet het vereiste van lidmaatschap van een beroepsvereniging hanteert voor opname in het kwaliteitsregister jeugd (artikel 68g). Dat betekent dat de registerstichting bij de registratie geen onderscheid mag maken tussen beroepsbeoefenaren die wel en beroepsbeoefenaren die geen lid zijn van een beroepsvereniging. De registratiecommissies van de beroepsverenigingen adviseren over de aanvraag tot registratie. Zij beoordelen vanuit hun deskundigheid of een aanvrager naar hun oordeel aan de registratievoorwaarden van het kwaliteitsregister jeugd voldoet. Indien daar gegronde redenen voor zijn, kan de registerstichting van dat advies afwijken. Ik ben van mening dat er voldoende waarborgen zijn om te voorkomen dat nieuwe en/of zelfstandige beroepsbeoefenaren niet worden benadeeld.
De leden van de VVD-fractie stellen dat ervoor is gekozen om enkel doorhaling van disfunctionerende beroepsbeoefenaren openbaar te maken. Zij stellen dat hiermee niet voldoende uitvoering wordt gegeven aan de motie Van der Burg c.s.3 over het openbaar maken van tuchtmaatregelen. Zij verzoeken de Staatssecretaris het ontwerpbesluit aan te passen conform de motie Van der Burg c.s. en conform de uitwerking in de individuele gezondheidszorg en het bijbehorende BIG-register.
In paragraaf 3.5 van de nota van toelichting wordt inderdaad verwezen naar de doorhaling. Die verwijzing is echter niet limitatief bedoeld. De erkenningsvoorwaarde, zoals geformuleerd in het voorgenomen artikel 68l van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg, gaat verder en vereist dat ook andere tuchtmaatregelen openbaar worden gemaakt conform de Wet op de beroepen in de in individuele gezondheidszorg (Wet BIG). Na de voorhang zal de passage in het ontwerp worden aangepast om deze onduidelijkheid weg te nemen.
De leden van de VVD-fractie vragen wat de overwegingen zijn om zorgaanbieders en bureaus jeugdzorg vijf jaar en drie maanden te geven om medewerkers die (nog) niet aan de registratienormen voldoen zich te laten kwalificeren voor registratie. Zij willen weten of twee tot drie jaar niet voldoende is.
Het kwaliteitsregister jeugd wil beroepsbeoefenaren die reeds werkzaam zijn in de jeugdzorg maar nog niet kunnen voldoen aan de registratie-eisen voor de overgangssituatie in de gelegenheid stellen dat niveau te bereiken. Het betreft beroepsbeoefenaren die werkzaam zijn op minimaal hbo-niveau, maar nog niet op dat niveau geschoold zijn. Op die manier kan bereikt worden dat beroepsbeoefenaren die de potentie hebben het vereiste scholingsniveau te bereiken voor de jeugdzorg behouden blijven. Daarom is in een overgangsregeling voorzien.
De overgangstermijn is gesteld op vijf jaar en drie maanden. Deze is langer dan noodzakelijk om in een individueel geval de vereiste scholing af te kunnen ronden. Toch is een relatief lange periode gewenst omdat bij een wezenlijk kortere overgangstermijn veel capaciteit aan de jeugdzorg onttrokken moet worden om een groot aantal beroepsbeoefenaren dan gelijktijdig scholing te laten volgen. Nu wordt de beperking van de beschikbare capaciteit over een langere periode gespreid waardoor de zorgverlening niet in het gedrang komt. De termijn is in overleg met het veld vastgesteld.
Signalen van veldpartijen hebben mij echter doen besluiten twee uitgangspunten in de overgangsbepaling te wijzigen.
Ten eerste gaat de overgangsregeling die thans is geformuleerd in het voorhangende besluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg er vanuit dat beroepsbeoefenaren uit deze categorie gedurende de overgangstermijn hun werkzaamheden bij de organisatie waar zij werkzaam zijn in afwijking van de norm van de verantwoorde werktoedeling mogen blijven vervullen. Deze formulering heeft het gevolg dat beroepsbeoefenaren die binnen de overgangsregeling vallen hun uitzonderingspositie verliezen zodra zij van werkgever veranderen. Omdat dit de arbeidsmobiliteit onnodig nadelig kan beïnvloeden, wil ik opnemen dat het moet gaan om beroepsbeoefenaren die op het moment van inwerkingtreding van de overgangsregeling werkzaam zijn in een hbo-functie in de jeugdzorg.
Ten tweede werd duidelijk dat het onwenselijk is dat mbo-ers die momenteel werkzaam zijn in een hbo-functie, en in afwachting zijn van hun registratie, niet onder het tuchtrecht zouden vallen. Daarom wil ik voor de overgangssituatie regelen dat deze beroepsbeoefenaren van het begin af aan geregistreerd kunnen worden, ondanks dat zij nog niet geschoold zijn op hbo-niveau. Zij zijn dan van het begin af aan onderworpen aan het tuchtrecht. In de registratie-eisen is opgenomen dat deze beroepsbeoefenaar een verklaring functiescholing van de werkgever moet overleggen, waaruit blijkt dat deze naar tevredenheid in de hbo-functie functioneert. Mede doordat deze beroepsbeoefenaren aan tuchtrecht zijn onderworpen bestaat voldoende zekerheid dat de kwaliteit van zorg door deze overgangsregeling niet negatief wordt beïnvloed. Bij de eerste herregistratie zal het vereiste scholingsniveau moeten zijn behaald. Is dat niet het geval, dan mag geen herregistratie plaatsvinden.
Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie
Het kwaliteitskader jeugd
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de ontwikkeling van het kwaliteitsregister jeugd de verantwoordelijkheid wordt van beroepsverenigingen en dat de overheid de ontwikkelingen op afstand gaat volgen. Zij willen weten welke noodzakelijke randvoorwaarden de overheid gaat stellen.
De beroepsverenigingen hebben een rol bij de ontwikkeling en het functioneren van het kwaliteitsregister jeugd, het is echter niet hun verantwoordelijkheid. In principe is het kwaliteitsregister jeugd zelf verantwoordelijk voor haar ontwikkeling. De noodzakelijke randvoorwaarden om erkend te worden komen tot uiting in onder andere de inlichtingenplicht die de registerstichting heeft jegens beide Ministers. Voorts zal er periodiek overleg worden gevoerd met de registerstichting. Aan de registerstichting zal periodiek gevraagd worden de nodige informatie te verschaffen. Daarbij kan gedacht worden aan informatie die een beeld geeft van het functioneren van het register, zoals de aantallen aanvragen tot registratie, de gemiddelde doorlooptijd van een aanvraag tot registratie, het aantal tuchtklachten en de doorlooptijd daarvan.
De genoemde leden hechten veel waarde aan het principe van één gezin – één plan – één coördinerende hulpverlener. Zij vragen hoe de Staatssecretaris dit principe gaat verwerken in het professionaliseringstraject voorafgaand aan het nieuwe jeugdzorgstelsel.
Zoals de leden van de PvdA-fractie aangeven hecht ik aan het principe van één gezin – één plan – één coördinerende hulpverlener. Door de voorgestelde wetgeving voor allereerst het domein van de jeugdzorg, maar aansluitend ook de brede jeugdhulp, te implementeren wordt een structuur geboden waarbij hulpverleners goed worden toegerust voor het uitoefenen van hun beroep op een toetsbare manier. Goed toegeruste hulpverleners zijn beter in staat om aan het genoemde principe invulling te geven, mede doordat zij ruimte krijgen om te handelen naar hun professionele oordeel over een situatie en er minder verantwoordingslast naar de organisatie zal zijn.
Hoe de structuur voor professionalisering binnen het gedecentraliseerde jeugdstelsel wordt ingevuld, is aan de veldpartijen samen. Zij zullen een kwaliteitskader opstellen. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens het ministerie van Veiligheid en Justitie, en de VNG faciliteren de totstandkoming van het kwaliteitskader.
Tevens willen de leden van de PvdA-fractie weten welke bij- en nascholing jeugdhulpverleners in de aanloop naar 1 januari 2015 gaan krijgen en wie hier verantwoordelijk voor is.
De professional zelf is gehouden zijn eigen kennis en kunde op peil te houden, door het volgen van bij- en nascholing, intervisie en dergelijke, conform de voor hem geldende (her)registratie-eisen. Deze eisen zijn nu nog te vinden op de websites van de beroepsverenigingen NIP, NVO, en NVMW/BAMw en na de erkenning van het kwaliteitsregister jeugd op die van de registerstichting. De accreditatie van opleidingen wordt uitgevoerd door de registerstichting die zich daarbij laat adviseren door accreditatiecommissies van de beroepsverenigingen NIP, NVO en NVMW. De opleidingsagenda van de beroepsverenigingen en, na erkenning, van de registerstichting omvat een veelheid aan onderwerpen, zoals bijvoorbeeld behandeling van dyscalculie, inzicht in jeugdrecht, diagnostiek van behandeling en depressie bij kind en jeugd, exposure bij eetstoornissen, cognitieve gedragstherapie, beroepsethisch handelen, omgaan met meldcode en werken aan veiligheid in gezinnen.
De registerstichting is verantwoordelijk voor het vaststellen van de registratie-eisen en voor de registraties. In artikel 68i van het ontwerpbesluit is geregeld dat de registerstichting bij wijziging van de registratie-eisen overleg dient te voeren met de beroepsverenigingen.
Na eerste inschrijving in het kwaliteitsregister zal ook reeds in de aanloop naar 1 januari 2015 sprake zijn van bij- en nascholing, omdat de verplichting tot scholing geldt voor de gehele periode voorafgaande aan de herregistratie die elke vijf jaar moet plaatsvinden. De inspanningen zijn momenteel met name gericht op het registreren van de hbo-jeugdzorgwerkers en wo-gedragswetenschappers die nu werkzaam zijn in de jeugdzorg.
De leden van de PvdA-fractie geven aan signalen te ontvangen dat huidige mbo-functies straks door hbo-geschoolden uitgevoerd moeten gaan worden. Zij willen weten wat er gebeurt als op basis van dit professionaliseringstraject bepaalde mbo-functies uitgevoerd dienen te worden door hbo-geschoolden en of de huidige mbo-geschoolden in die functies hun werk nog mogen voortzetten. Genoemde leden vragen voorts hoe de Staatssecretaris de expertise en ervaring van mbo-geschoolde hulpverleners gaat behouden en welke gevolgen de Staatssecretaris voorziet.
De vraag of een bepaalde functie vervuld zal moeten worden door een in het kwaliteitsregister jeugd geregistreerde hbo-er zal moeten worden beantwoord aan de hand van de norm van de verantwoorde werktoedeling. Uitgangspunt is dat werkzaamheden worden toegedeeld aan een (geregistreerde) hbo-er of gedragswetenschapper, tenzij de jeugdzorgorganisatie aannemelijk kan maken dat de kwaliteit van de zorgverlening/taakuitoefening door de toedeling aan anderen niet nadelig wordt beïnvloed, dan wel dat het met het oog op de kwaliteit noodzakelijk is die werkzaamheden aan een ander toe te delen.
In de praktijk betekent dit dat mbo-ers slechts vervangen zullen worden door geregistreerde hbo-ers indien die mbo-ers werkzaamheden vervullen waarvoor een hbo-niveau is vereist of waarvoor een andere deskundigheid vereist is. Indien sprake is van een situatie dat een mbo-er werkzaam is in een functie waarvoor hij gelet op zijn opleiding goed is toegerust, is er geen enkel beletsel dat die mbo-er in de toekomst die functie blijft vervullen. Dat kan doordat het niveau van de opleiding goed is afgestemd op het niveau van de werkzaamheden, maar ook doordat die mbo-er beschikt over deskundigheden waarover de geregistreerde hbo-er niet beschikt.
Medewerkers op mbo-functies vallen niet onder het professionaliseringsproces, voor zover zich dit richt op de registratie. Immers dit onderdeel van het professionaliseringstraject is in eerste instantie gericht op hbo- en wo-beroepsbeoefenaren die vaak besluiten moeten nemen over complexe situaties. Mbo-ers voeren vaker taken uit in de sfeer van begeleiding en hoeven minder vaak zelfstandig beslissingen te nemen die ingrijpen in het leven van kinderen en hun opvoeders.
Ik voorzie geen effect voor mbo-ers omdat zij het werk kunnen blijven doen waarvoor zij specifiek zijn opgeleid. De norm van de verantwoorde werktoedeling zal weliswaar tot effect moeten hebben dat werkzaamheden in de jeugdzorg die een hbo-niveau vergen niet langer worden verricht door mbo-geschoolden. Het zal er echter niet toe leiden dat mbo-geschoolden niet kunnen worden belast met werkzaamheden die een mbo-niveau vergen of waar specifiek geschoolde mbo-ers voor beschikbaar zijn. Met betrekking tot een op mbo-niveau geschoolde beroepsbeoefenaar kan zich de situatie voordoen dat de aard van de werkzaamheden meebrengt dat aan die beroepsbeoefenaar tengevolge van de nieuwe regelgeving geen werk meer mag worden toegedeeld. Het is in eerste instantie aan de werkgever te bepalen in hoeverre het gewenst is dat in de
toekomst de betrokken mbo-er belast blijft met de aan hem toegedeelde werkzaamheden.
Indien die wens bestaat, kan in overleg de mbo-er met gebruikmaking van het overgangsrecht uit het voorhangende ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg nog gedurende een periode van een jaar zijn werkzaamheden blijven verrichten. Ook bestaat de mogelijkheid voor beroepsbeoefenaren die een hbo-functie vervullen, maar nog niet aan de scholingseisen voldoen, zich in te laten schrijven. Zij moeten dan bij de eerste herregistratie het vereiste niveau hebben bereikt. Ik heb daarover reeds het een en ander toegelicht bij de beantwoording van de vraag over de duur van de overgangstermijn van de leden van de VVD-fractie.
Verder biedt de norm van de verantwoorde werktoedeling nog de mogelijkheid dat mbo-ers onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde jeugdprofessional werkzaam zijn binnen de jeugdzorg.
Door het complex van maatregelen wordt de expertise van mbo-ers ingezet en behouden.
De posities van de verschillende betrokken partijen
De leden van de PvdA-fractie lezen dat er een belangrijk aandachtspunt is voor de positie van jeugdhulpverleners die zich enerzijds aan beroepsethische normen moeten houden en anderzijds de opdrachten van de jeugdzorgorganisatie moeten opvolgen. Zij willen weten wat de Staatssecretaris doet met dit aandachtspunt en hoe de registerstichting daarmee om moet gaan. Tevens vragen zij welke waarborgen een jeugdhulpverlener heeft die op basis van de beroepsethische normen een opdracht/werk moet weigeren.
De leden van de PvdA-fractie raken hier een belangrijk aspect. Alle gevolgen van de beroepsregistratie zoals verplichtingen tot na- en bijscholing, intervisie en tuchtrecht zouden van weinig waarde zijn, indien geregistreerde jeugdprofessionals zonder enige beperking gehouden zouden zijn de opdrachten van de jeugdzorgorganisatie op te volgen. Uiteraard heeft de jeugdzorgorganisatie de bevoegdheid een geregistreerde jeugdprofessional opdrachten te verlenen. Die bevoegdheid kent echter wel de belangrijke beperking dat een jeugdzorgorganisatie de geregistreerde jeugdprofessional in staat moet stellen zijn taken te verrichten met inachtneming van de beroepsethische normen waaraan die professional door de inschrijving in het kwaliteitsregister jeugd is gebonden. De voorgenomen artikelen 24, derde lid, en 29, vijfde lid van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg, legt de jeugdzorgorganisaties de verplichting op ervoor zorg te dragen dat de professionele autonomie niet in het gedrang komt. Dat betekent ook dat een geregistreerde jeugdprofessional, indien hij zich voor het tuchtcollege van de registerstichting moet verantwoorden, zich er niet achter kan verschuilen dat hij in opdracht handelde. Een professionele beroepshouding brengt mee dat de beroepsbeoefenaar niet handelt in strijd met de voor hem geldende beroepsethische normen, ook niet als hij daartoe opdracht krijgt van zijn werkgever. Hij blijft onder alle omstandigheden verantwoordelijk voor zijn eigen handelen. De verplichting voor de werkgever om er zorg voor te dragen dat een geregistreerde jeugdprofessional zijn taken kan verrichten met inachtneming van de voor die professional geldende beroepsethische normen (die ten gevolge van de registratie tuchtrechtelijk gehandhaafd worden) kan bijvoorbeeld door middel van een aanwijzing bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. De registerstichting speelt daar in zoverre een rol in, dat het tuchtcollege van de registerstichting kan toetsen of gedragingen van geregistreerde jeugdprofessionals in overeenstemming zijn met de beroepsethische normen waaraan de geregistreerde jeugdprofessional is gebonden.
Het vorenstaande werkt door in de arbeidsverhouding tussen de jeugdzorgorganisatie en de geregistreerde jeugdprofessional. Doordat een jeugdzorgorganisatie ervoor dient te zorgen dat geregistreerde jeugdprofessionals hun taken kunnen verrichten met inachtneming van de beroepsethische normen waaraan zij door de inschrijving in het kwaliteitsregister jeugd zijn gebonden, moeten mogelijke geschillen over de arbeidsovereenkomst ook in die context worden bezien. Een werkgever kan een geregistreerde jeugdprofessional niet tegenwerpen dat hij zich bij zijn beroepsuitoefening houdt aan die normen.
Veldpartijen ontwikkelen momenteel een professioneel statuut, waaronder in dit kader wordt verstaan een binnen de organisatie geldend reglement omtrent rechten, plichten en bevoegdheden van de geregistreerde jeugdprofessional in de relatie tot de organisatie. Jeugdzorgorganisaties kunnen dat statuut op hun organisatie van toepassing verklaren. Het statuut kan werkgevers en werknemers het nodige houvast geven over de verantwoordelijkheidsverdeling binnen de organisaties die recht doet aan de professionele autonomie van een geregistreerde jeugdprofessional.
De leden van de PvdA-fractie vragen zich af welke stappen een jeugdhulpverlener kan zetten bij een ontslag vanwege werkweigering. Deze leden willen tevens weten waar beroepsbeoefenaren terecht kunnen met vragen over de uitvoering van hun werk.
Voorop gesteld moet worden dat een geregistreerde jeugdprofessional moet weten waar zijn verantwoordelijkheden beginnen en eindigen. Dat neemt niet weg dat in het geval er een conflict is met de werkgever het voor de hand ligt dat dat hij zich met vragen het beste kan wenden tot zijn beroeps- of vakorganisatie, voor zover hij daarbij is aangesloten.
Indien een geregistreerde jeugdprofessional wordt ontslagen op grond van werkweigering, kan hij zich tot de rechter wenden en vorderen dat het ontslag nietig wordt verklaard. De rechter zal dan beoordelen of de werkweigering terecht is en als die onterecht is, of zij een ontslag kan rechtvaardigen. Zo nodig zal de rechter daarbij in ogenschouw nemen of de beroepsbeoefenaar zich terecht op de beroepsnormen heeft beroepen.
Genoemde leden willen graag duidelijkheid over de positie van hulpverleners die niet-geregistreerd zijn en werkzaamheden verrichten die niet passen binnen de norm van de verantwoorde werktoedeling. Zij willen ook weten wat er gebeurt in geval van een schending van een beroepsethische norm door deze werknemers.
De norm van de verantwoorde werktoedeling impliceert niet alleen dat werkzaamheden in beginsel worden toegedeeld aan geregistreerde jeugdprofessionals, maar houdt tevens in dat werkzaamheden ook mogen worden verricht door anderen, zolang zij bij de werktoedeling aan anderen aannemelijk kunnen maken dat die toedeling geen nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van de zorgverlening of dat het met het oog op de kwaliteit noodzakelijk is om die werkzaamheden aan anderen toe te delen. Daardoor is de norm in beginsel van toepassing op alle werkzaamheden
Net als geregistreerde jeugdprofessionals kennen ook niet-geregistreerde beroepsbeoefenaren beroepsethische normen. Een belangrijk verschil is echter dat die voor geregistreerde jeugdprofessionals worden gehandhaafd door middel van de algemene tuchtnorm van het kwaliteitsregister jeugd en bij niet geregistreerde beroepsbeoefenaren niet. De gebondenheid van een geregistreerde jeugdprofessional aan beroepsethische normen is dus explicieter dan de binding van niet-geregistreerde beroepsbeoefenaren. De invoering van de norm van de verantwoorde werktoedeling brengt geen verandering ten aanzien van de schending van beroepsethische normen voor werknemers die niet worden geregistreerd.
Of aan gedragingen van niet-geregistreerde beroepsbeoefenaren in strijd met beroepsethische normen gevolgen moeten worden verbonden, is primair aan de werkgever. De werkgever zal moeten bezien of een bepaalde gedraging gevolgen moet hebben voor de arbeidsrelatie. Wanneer de werkgever nalaat hiertegen adequaat op te treden, kan op aangeven van de Inspectie jeugdzorg bestuurlijk worden ingegrepen. Uiteraard kan een cliënt bij de werkgever een klacht indienen over een gedraging van de betreffende beroepbeoefenaar. Daarnaast heeft hij overigens de mogelijkheid om aangifte te doen indien hij van oordeel is dat bij schending van de beroepsethische normen ook sprake is van een strafbaar feit.
Het nieuwe stelsel voor jeugdhulp (Jeugdwet)
De leden van de PvdA-fractie wijzen erop dat het nieuwe jeugdzorgstelsel een transformatie vereist. In dit kader vragen zij hoe de Staatssecretaris het principe één gezin – één plan – één coördinerende hulpverlener, hulp dichtbij in wijkteams, werken met een familiegroepsplan gaat implementeren in het professionaliseringstraject en in de opleidingen van toekomstige hulpverleners. Tevens willen zij weten hoe de Staatssecretaris ervoor gaat zorgen dat toekomstige en huidige hulpverleners worden opgeleid teneinde te kunnen werken in het nieuwe jeugdzorgstelsel.
Om te waarborgen dat instellingen werken met geregistreerde professionals zal ik de norm van de verantwoorde werktoedeling ook opnemen in het uitvoeringsbesluit onder de Jeugdwet met het volgende uitgangspunt: instellingen dienen te werken met in het kwaliteitsregister jeugd of in het BIG-register geregistreerde professionals, tenzij zij aannemelijk kunnen maken dat werktoedeling aan anderen niet leidt tot kwaliteitsverlies dan wel dat het noodzakelijk is anderen dat werk toe te delen («comply or explain»). Voor de operationalisering hiervan zijn partijen uit de jeugdhulp uitgenodigd gezamenlijk een kwaliteitskader jeugd vorm te geven. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mede namens het ministerie van Veiligheid en Justitie, en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zullen samen dit proces stimuleren en faciliteren. Het kwaliteitskader ondersteunt de boogde transformatie. Daarbij zal het kwaliteitskader in ieder geval handvatten bieden bij het beantwoorden van de vraag wanneer wel en niet verantwoord werk aan anderen dan geregistreerde professionals kan of moet worden toegedeeld. Het kwaliteitskader dient als basis voor het door de inspectie(s) op te stellen toetsingskader.
Ik verwijs u in dit verband dan ook graag naar het kabinetsstandpunt naar aanleiding van het rapport van AEF over de vormgeving van professionalisering in het nieuwe jeugdstelsel4.
Een systeem van beroepsregistratie, waaronder het kwaliteitsregister jeugd en het BIG-register, stimuleert dat beroepsbeoefenaren werken volgens de state of the art van hun vakgebied en hierop aanspreekbaar zijn. Een geregistreerde professional is zelf verantwoordelijk voor het op peil houden van zijn eigen kennis en kunde.
Door het veld wordt de state of the art van zijn vakgebied vastgelegd in richtlijnen. Het nemen van beslissingen in de jeugdzorg is niet te baseren op een exacte wetenschap. De problematiek is heterogeen en veel cases zijn uniek. Professionals moeten op basis van richtlijnen, kennis, ervaring, en beroepsmatige kaders een inschatting van de risico’s maken en zelf verantwoordelijkheid kunnen nemen. Door het professionaliseringstraject krijgen professionals hier ook de ruimte voor.
Er vindt overleg plaats tussen de ontwikkelaars van de richtlijnen in de jeugdzorg en de relevante hbo-opleidingen. Bij één instelling voor hbo heeft dit al geleid tot opname in het curriculum van de eerste geautoriseerde richtlijn. De verwachting is dat andere instellingen zullen volgen zodra er meer richtlijnen gepubliceerd gaan worden dit jaar. Dit sluit goed aan bij het landelijke uitstroomprofiel jeugdzorgwerker van de hbo-opleidingen waarin kennis van relevante protocollen en richtlijnen op verschillende plaatsen als benodigde competenties terugkomen. Met betrekking tot gedragswetenschappers (universitair niveau) gaat de aandacht uit naar het in de toekomst onderbrengen van kennis uit de richtlijnen in geaccrediteerde post-master bij- en nascholingstrajecten. Momenteel vinden verkenningen hiernaar plaats.
Daarnaast wil ik in samenspraak met de VNG onderzoeksprogramma’s en kennisbeleid faciliteren, zodat er voortdurend innovatie plaatsvindt. De VNG en het Rijk zijn momenteel in gesprek over de positionering van innovatie, onderzoek en richtlijnontwikkeling in het nieuwe stelsel.
De leden van de PvdA-fractie stellen dat in het nieuwe jeugdzorgstelsel ook niet-geregistreerde solistische hulpverleners ingezet worden door het college van burgemeester en wethouders. Zij vragen waarom niet gekozen is voor de registratie van deze solistische hulpverleners.
Daarmee zou de norm van de verantwoorde werktoedeling ook een plaats krijgen bij solistische hulpverleners.
Ook solistisch werkende jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers kunnen geregistreerd worden in het kwaliteitsregister jeugd. Zij dienen dan uiteraard te voldoen aan de voorwaarden voor (her)registratie. Als het college van burgemeester en wethouders in de situatie onder de nieuwe Jeugdwet zelf de hulpverlening organiseert, dient dit te geschieden met inachtneming van de norm van de verantwoorde werktoedeling. Die toedeling aan anderen dan geregistreerde jeugdprofessionals of BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren is dan mogelijk, indien het college van burgemeester en wethouders aannemelijk kan maken dat door die toedeling de kwaliteit van de hulpverlening niet nadelig wordt beïnvloed of indien de toedeling aan een ander met het oog op de kwaliteit noodzakelijk is.
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie willen weten in hoeverre de Staatssecretaris staat voor de jeugdzorghulpverleners en de professionalisering van hun beroep als jeugdzorghulpverleners niet mogen bepalen welke zorg nodig is. Zij verlangen een uitgebreide toelichting op dit punt.
Het is een misvatting dat de jeugdprofessional niet mag bepalen welke zorg nodig is. Het niveau waarop contract- en/of subsidieafspraken tussen gemeenten en jeugdhulpaanbieders worden gemaakt, is een andere dan het niveau waarop het bepalen van de zorgbehoefte en de daadwerkelijke hulpverlening plaatsvindt. Het blijft de bevoegdheid van hulpverleners om te beslissen welke zorg nodig is: de hulpverlener stelt zowel in het huidige als in het nieuwe stelsel vanuit zijn of haar professie de zorgbehoefte van een cliënt vast.
In het nieuwe stelsel is het vervolgens het college van burgemeester en wethouders dat op basis van de Jeugdwet verplicht is om er voor te zorgen dat tijdig passende zorg kan worden geleverd. Om te komen tot een passend zorgaanbod maken gemeenten afspraken met jeugdhulpaanbieders. De invloed van de gemeenten bevindt zich hier dus op het niveau van inkoopafspraken. Daarnaast bepaalt de gemeente naar welke vormen van zorg of hulp iemand direct zelf toe kan (vrij toegankelijk) en welke niet vrij toegankelijk zijn en hij of zij bijvoorbeeld eerst langs de «gemeentelijke toegang» of via de huisarts, jeugdarts of medisch specialist moet. In de gemeentelijke toegang besluiten deskundigen over de inzet van jeugdhulp. Het kan dus niet zo zijn dat bijvoorbeeld een beleidsmedewerker van de gemeente een oordeel velt over welke jeugdhulp nodig is. Het is immers niet de bedoeling dat het college van burgemeester en wethouders op de stoel van de professional gaat zitten. Daarbij kan het college van burgemeester en wethouders de benodigde jeugdhulp niet weigeren als deze in overeenstemming is met de professionele standaarden. Bij algemene maatregel van bestuur (amvb) zullen nadere regels worden gesteld over de minimaal benodigde beschikbare deskundigheid in de toegang. In de concept-amvb op grond van de Jeugdwet is vastgelegd dat deskundigheid in de toegang vereist is rondom:
a. opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;
b. opvoedingssituaties waardoor jeugdigen mogelijk in hun ontwikkeling worden bedreigd;
c. taal- en leerproblemen;
d. somatische aandoeningen;
e. lichamelijke of verstandelijke beperkingen; en
f. kindermishandeling en huiselijk geweld.
Daarbij beoogt het professionaliseringsproces juist de autonomie te versterken van de professional die de hulpbehoefte vaststelt, zodat een professional goed toegerust is om zelfstandig beslissingen te nemen waarop hij ook aanspreekbaar is, in het uiterste geval door een systeem van tuchtrecht.
De leden van de SP-fractie willen voorts weten hoe de Staatssecretaris de professionalisering van jeugdzorghulpverleners ziet in verhouding met de dreigende loondump- en gedwongen ontslagen in de jeugdzorg. Ook vragen zij zich af in hoeverre zij kunnen spreken van professionalisering als straks duizenden jeugdzorghulpverleners ontslagen worden. Genoemde leden vragen wat we aan een kwaliteitsregister hebben zodra duizenden jeugdzorghulpverleners straks massaal ontslagen worden. Zij verlangen een uitgebreide toelichting op dit punt.
Er zijn verschillende ontwikkelingen die waarborgen dat het professionaliseringstraject in de jeugdzorg (Wet op de jeugdzorg) en straks ook de jeugdhulp (Jeugdwet) doorgang kan vinden, rekening houdend met ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Zo hebben de bewindslieden van VWS een zorgakkoord gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt die substantiële positieve effecten hebben voor de werkgelegenheid, voor het deel van de zorg dat nu uit de Zvw en de AWBZ wordt bekostigd.
Daarnaast stellen zij in de periode 2013–2016 € 1,5 mln beschikbaar aan sociale partners in de jeugdzorg om medewerkers te versterken in hun mobiliteit en arbeidsmarktfitheid (het project «Zorg voor Jeugd»). Verder hebben sociale partners in de jeugdzorg, als één van de eerste sectoren, bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een sectorplan ingediend om zorg te dragen voor het voorbereiden van werknemers op de komende ontwikkelingen. In het sectorplan wordt op grond van een analyse van de arbeidsmarktsituatie in de sector, gekomen tot voorstellen zodat de sector zich hier goed op kan voorbereiden. Belangrijke elementen in het plan zijn om- en bijscholing en trainingen om de arbeidsmarktfitheid van medewerkers verder te vergroten
Tevens komen in de regionale transitiearrangementen de thema's continuïteit van zorg, continuïteit van infrastructuur om die zorg te leveren en het beperken van de frictiekosten aan bod. Al deze thema's hebben invloed op de arbeidsmarkt, namelijk door de focus te leggen op behoud van kennis en kunde en het van werk naar werk leiden. Ook valt nog te noemen dat de sociale partners de arbeidsvoorwaardenpakketten, het loongebouw en de functiewaardering in hun cao hebben vastgelegd. Dat betekent dat werknemers recht hebben op een salaris dat hoort bij hun functiezwaarte.
Tenslotte zijn jeugdzorg- en straks jeugdhulpaanbieders gebonden aan de wettelijke kwaliteitseisen uit de Wet op de jeugdzorg en straks de Jeugdwet, zoals de norm van de verantwoorde werktoedeling waar onderhavig uitvoeringsbesluit op ziet. De uitwerking van deze norm voorkomt dat alleen lager geschoolde, vaak goedkopere, medewerkers, de zorg/hulp verlenen.
Specifiek voor de Jeugdwet geldt nog dat door het amendement Ypma-Leijten5 ingebrachte artikel 2.9a gewaarborgd is dat in ieder geval ook het criterium «kwaliteit» bij aanbestedingen bepalend is. Het is niet meer mogelijk om alleen op de laagste prijs een aanbesteding te gunnen.
Verder is voor het geval colleges van burgemeester en wethouders kiezen voor een andere jeugdhulpaanbieder in het wetsvoorstel opgenomen dat het betreffende college erop heeft toe te zien dat de nieuwe aanbieder of instelling met de «voorgangers» overleggen over de overname van het betrokken personeel.
Daarnaast moet de gemeenteraad een verordening vaststellen waarin wordt aangeven hoe wordt omgegaan met de vereiste deskundigheid van het in te schakelen personeel en de arbeidsvoorwaarden van dat personeel. Zij dienen hierbij ten minste een inschatting te maken van een reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is, dat de aanbieder personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. De gemeente zal zich dus ten minste een beeld moeten vormen van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Hiermee wordt voorkomen dat alleen de laagste prijs voor de uitvoering van de opdracht bepalend is. Dit biedt, in aanvulling op het bovenstaande, een extra waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
De leden van de SP-fractie geven aan dat de Staatssecretaris voornemens is te regelen dat de stichting bij de toedeling van taken rekening houdt met de kennis en vaardigheden op basis waarvan de jeugdzorghulpverlener is ingeschreven. Genoemde leden vinden dit onduidelijk. Zij willen weten met welke taken rekening wordt gehouden en op welke wijze dit wordt bepaald.
In het onderdeel van de nota van de toelichting waar de leden van de SP-fractie op doelen wordt gesproken over toedeling van werkzaamheden door de stichting. In die context betekent stichting «bureau jeugdzorg» conform de definitie van de Wet op de jeugdzorg. In het kader van de professionalisering wordt in de wijziging van het uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg de stichting die het kwaliteitsregister jeugd beheert gedefinieerd als: de registerstichting. De registerstichting deelt geen taken toe aan geregistreerde jeugdprofessionals. De stichting (bureau jeugdzorg) doet dat wel.
Jeugdzorgorganisaties, waaronder bureaus jeugdzorg, dienen zich er rekenschap van te geven dat in het kwaliteitsregister jeugd beoefenaren van verschillende beroepen zijn geregistreerd. Een jeugdzorgwerker beschikt nu eenmaal over andere competenties dan een gedragswetenschapper. De bepaling waar de leden op doelen dient ertoe te voorkomen dat werkzaamheden eigen aan de taak van de gedragswetenschappers worden toegedeeld aan jeugdzorgwerkers en omgekeerd. Daar kan in de praktijk geen misverstand over bestaan. Na de inwerkingtreding van de Jeugdwet zullen ook BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren een plek krijgen binnen het stelsel. Ook dan zal specifieke aandacht dienen te bestaan voor de specifieke competenties van de verschillende beroepsbeoefenaren.
De leden willen voorts weten wie er toezicht houdt op het bestuur van de registerstichting en welke maatregelen worden genomen, zodra eventuele misstanden of wanbeleid door het bestuur veroorzaakt worden.
Het bestuur zal de beide betrokken ministers alle informatie dienen te verstrekken die redelijkerwijs noodzakelijk is om te beoordelen of de registerstichting voldoet aan de bij het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg gestelde eisen. Indien blijkt dat de registerstichting niet voldoet aan de in het Uitvoeringsbesluit gestelde eisen, indien de registerstichting handelt in strijd met de erkenningsvoorwaarden of indien de stichting ook overigens niet naar behoren functioneert, kan de erkenning van het kwaliteitsregister jeugd worden ingetrokken. Het is dus aan de beide bewindspersonen om zich een oordeel te vormen over het functioneren van de stichting en bij disfunctioneren de erkenning in te trekken. Uiteraard zal voorafgaande aan een dergelijke maatregel door middel van bestuurlijk overleg getracht worden het functioneren van de registerstichting te verbeteren.
Vragen en opmerkingen van de D66-fractie
Het belang van professionele beroepsbeoefening in de jeugdzorg
De leden van de D66-fractie vragen waarom er voor de twee beroepen jeugdzorgwerkers en gedragswetenschappers is gekozen en waarom andere belangrijke beroepsgroepen zoals verpleegkundigen, activiteitenbegeleider of creatief therapeuten buiten beschouwing zijn gebleven (Kamerstuk 31 839, nr. 326).
De reden hiervan is een pragmatische. Omdat het professionaliseringsproces in de jeugdzorg nog in de kinderschoenen staat is er voor gekozen om te beginnen met deze twee beroepen.
Voor andere beroepsgroepen bestaat de mogelijkheid om zich bij het kwaliteitsregister jeugd aan te sluiten. Ik zou het toejuichen wanneer dit in de toekomst daadwerkelijk het geval zal zijn.
Overigens blijft het voor beroepsgroepen die niet zijn geregistreerd mogelijk om in de jeugdzorg te werken, zolang de werkgever (met behulp van het door veldpartijen te ontwikkelen kwaliteitskader) aannemelijk kan maken dat er sprake is van een verantwoorde werktoedeling.
De norm van verantwoorde werktoedeling
De leden van de D66-fractie constateren uit de nota van toelichting dat alle werkzaamheden van een jeugdzorginstelling in beginsel de verantwoordelijkheid zijn van de geregistreerde jeugdzorg professional. Op basis van die constatering zouden zij graag zien dat een meer afgebakend profiel voor de geregistreerde jeugdprofessional wordt vastgesteld. Gezien de verantwoordelijkheid van de professional in het proces, dient deze enkel de verantwoordelijkheid te dragen voor de daadwerkelijke taken die in zijn of haar gebied vallen.
Zij zijn van mening dat deze taken vastgelegd moeten worden, zodat professionele uitvoering van deze taken gewaarborgd is. Graag ontvangen deze leden de reactie van de Staatssecretaris hierop.
De norm van de verantwoorde werktoedeling houdt niet in dat alle werkzaamheden in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de geregistreerde jeugdprofessionals moeten behoren. Die norm leidt slechts tot verantwoordelijkheid van de geregistreerde jeugdprofessionals, voor zover het taken betreft die ook daadwerkelijk door een jeugdzorgorganisatie aan hen zijn toegedeeld.
Voor geregistreerde jeugdprofessionals (gedragswetenschapper of jeugdzorgwerker) zijn competentieprofielen vastgesteld, deze zijn onder andere te raadplegen op de website www.professionaliseringjeugdzorg.nl .
De norm van de verantwoorde werktoedeling is in het leven geroepen omdat het niet mogelijk was tot een wettelijke taakafbakening te komen. Die taakafbakening vindt plaats op basis van comply or explain en wordt geoperationaliseerd in het kwaliteitskader.
Het volgende voorbeeld kan een en ander verduidelijken. De norm van de verantwoorde werktoedeling geeft jeugdzorgorganisaties de ruimte om secretariaatswerkzaamheden toe te delen aan secretariaatsmedewerkers. Die werkzaamheden zullen immers zonder dat sprake is van kwaliteitsverlies aan een ander dan een geregistreerde jeugdprofessional kunnen worden toegedeeld of, sterker nog, de kwaliteit van de jeugdzorg kan vergen dat de secretariaatswerkzaamheden worden verricht voor speciaal daarvoor opgeleide medewerkers.
Graag verwijs ik u in dit verband naar paragraaf 1.4 uit de nota van toelichting.
Vormgeving van het kwaliteitsregister jeugd
De leden van de D66-fractie willen weten hoe de onafhankelijkheid van het bestuur gewaarborgd zal worden en wanneer er volgens de Staatssecretaris sprake is van onverenigbare functies. Aan welke of aan wat voor type functies moet dan gedacht worden.
De onafhankelijkheid van de bestuursleden wordt gewaarborgd door de statuten van de registerstichting. Uit die statuten dient voort te vloeien dat leden van het bestuur of van andere organen van de registerstichting geen functies vervullen die strijdig kunnen zijn met de belangen of doelstellingen van de registerstichting. Dat brengt bijvoorbeeld mee dat een lid van het bestuur van de registerstichting niet tevens bestuurslid kan zijn van een van de beroepsverenigingen, maar ook dat een lid van het tuchtcollege moet kunnen oordelen over een aan hem voorgelegde gedraging, zonder dat hij zich door iets anders dan de kwaliteit van de beroepsbeoefening in het belang van de jeugdzorg moet laten leiden. Meer in het algemeen zal iemand die zich in een afhankelijkheidsrelatie bevindt ten opzichte van een organisatie waarvan de belangen kunnen botsen met die van de registerstichting niet benoemd moeten worden.
Registratie
De leden van de D66 fractie willen weten of het nieuwe kwaliteitsregister jeugd is afgestemd op de registers van beroepsverenigingen.
De registratie-eisen die gelden bij de start van het kwaliteitsregister jeugd zijn afgestemd op de registratie-eisen die gelden voor inschrijving in de registers van de beroepsverenigingen. Daarnaast geldt als erkenningsvoorwaarde dat wijziging van de registratievoorwaarden niet plaatsvindt dan nadat daarover overleg heeft plaatsgevonden met de beroepsverenigingen (het voorgenomen artikel 68i, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg).
De leden van de D66-fractie vragen hoeveel EVC-aanbieders er in Nederland zijn en of er financiële regelingen vanuit het rijk voor deze aanbieders zijn.
Op dit moment zijn er twee EVC-aanbieders op de Branchestandaard Jeugdzorgwerker erkend door de Dienst Uitvoering Onderwijs. Dit zijn Avans Hogeschool en HaKa Competent. Geïnteresseerde nieuwe EVC-aanbieders kunnen erkend worden via de procedure van het kenniscentrum EVC. Avans Hogeschool biedt de EVC-procedure op de branchestandaard jeugdzorgwerker als private aanbieder aan. Zij heeft de EVC-procedure zo georganiseerd dat zij landelijk kan werken en indien wenselijk aansluitende scholing kan leveren in samenwerking met de Christelijke Hogeschool Ede. HaKa Competent is een particuliere organisatie met specialisatie in het professionaliseren van medewerkers in de jeugdzorg. Als EVC-aanbieder werkt zij landelijk. Er is voor uitvoering van deze EVC-procedures (op de Branchestandaard Jeugdzorgwerker) geen sprake van een financiële regeling vanuit het Rijk voor Avans Hogeschool en HaKa Competent.
Voor een nadere toelichting op het EVC-traject verwijs ik u graag naar paragraaf 3.3 van de nota van toelichting.
Erkenningsvoorwaarden voor het kwaliteitsregister jeugd
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris inzichtelijk te maken aan welke erkenningsvoorwaarden de registerstichting dient te voldoen en op welke gronden de Staatssecretaris de erkenning eventueel kan intrekken. Zij vragen tevens welke gevolgen dit heeft voor de kwaliteit van hulpverlening in instellingen.
De erkenningsvoorwaarden zullen worden opgenomen in het nieuwe hoofdstuk XIIA van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. Ze zijn terug te vinden in het artikel I, onderdeel E, van het thans bij uw Kamer voorhangende ontwerpbesluit tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.
De belangrijkste voorwaarden zijn eisen aan het bestuur en de organen van de registerstichting, de registratievoorwaarden, de binding aan en handhaving van beroepsethische normen, de registratiekosten en de openbaarheid.
De eisen die worden gesteld aan het bestuur en de organen van de registerstichting betreffen de volgende. De voordracht van de bestuursleden dient plaats te vinden door de beroepsverenigingen. De statuten moeten het mogelijk maken dat nieuwe beroepen kunnen participeren in de stichting, waardoor op termijn ook andere beroepen die van relevant zijn voor de jeugdzorg kunnen worden geregistreerd in het kwaliteitsregister jeugd. De statuten moeten voorkomen dat bestuurders benoemd worden die elders functies vervullen die onverenigbaar zijn met de belangen of doelstellingen van de registerstichting. Ook dient de registerstichting zorg te dragen voor een raad van advies waarin in ieder geval leden zitting hebben die organisaties van werkgevers en cliënten vertegenwoordigen. De raad van advies heeft ten minste adviesrecht over een aantal onderwerpen (registratievoorwaarden, betrokkenheid van nieuwe beroepsverenigingen en de samenstelling van de raad van advies). De statuten dienen erin te voorzien dat van door de raad van advies uitgebracht adviezen slechts schriftelijk en gemotiveerd kan worden afgeweken nadat een op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden.
Voor wat betreft de registratievoorwaarden: registratie van beroepsbeoefenaren is slechts mogelijk indien voor die categorie van beroepsbeoefenaren ook een vereniging gerechtigd is een bestuurslid voor te dragen. Het register mag als registratievoorwaarde niet stellen dat een beroepsbeoefenaar lid is van een beroepsvereniging. Voor registratie is, afgezien van de overgangssituatie, minimaal scholing op hbo-niveau vereist. Verder geldt met betrekking tot de registratie dat door de registerstichting een zorgvuldige registratieprocedure is vastgesteld, dat de registratie periodiek moet zijn en dat voor de herregistratie eisen worden gesteld met betrekking tot werkervaring en na- en bijscholing. Tot slot is van belang dat bij wijziging van de registratievoorwaarden overleg plaatsvindt met de beroepsverenigingen.
De geregistreerde jeugdprofessionals moeten zijn gebonden aan beroepsethische normen. De statuten van de registerstichting moeten erin voorzien dat die normen ook gehandhaafd kunnen worden.
Voor wat betreft de registratiekosten zal gelden dat die kostendekkend moeten zijn, met als uitgangspunt dat de kosten van de registerstichting redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de registerstichting.
Voor wat betreft de eisen die gesteld worden over de openbaarheid geldt als erkenningsvoorwaarde dat de registerstichting er zorg voor dient te dragen dat het register voor een ieder kosteloos raadpleegbaar is en dat door het tuchtcollege opgelegde maatregelen, afhankelijk van de aard van de opgelegde maatregel, gedurende bepaalde tijd kenbaar zijn.
Tot slot zijn er nog verplichtingen opgenomen betreffende de informatieplicht jegens de beide ministers en over het jaarverslag (artikelen 68m, 68n en 68o).
De erkenning kan worden ingetrokken indien de registerstichting niet langer voldoet aan de bij of krachtens het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg gestelde eisen of, meer specifiek niet langer voldoet aan de erkenningsvoorwaarden. Meer in het algemeen kan de erkenning worden ingetrokken indien de registerstichting niet naar behoren functioneert. Uiteraard kan intrekking van de erkenning ook plaatsvinden op eigen verzoek.
Intrekking van de erkenning hoeft geen gevolgen te hebben voor de kwaliteit van de hulpverlening. Indien tot intrekking van de erkenning moet worden overgegaan, zal bezien worden hoe het kwaliteitsregister jeugd door een andere stichting kan worden beheerd.
Verwijdering uit het kwaliteitsregister jeugd
De leden van de D66-fractie horen graag van de staatsecretaris hoe de samenstelling van het college zal zijn en hoe de leden van het tuchtcollege worden gekozen. Vaardigen beroepsverenigingen deelnemers aan de kamers van het tuchtcollege af. Zij willen ook weten op welke manier wordt geborgd dat geen belangenverstrengeling plaatsvindt.
De registerstichting zal een tuchtreglement vaststellen. Daarin wordt onder andere opgenomen dat de leden van het tuchtcollege en het college van beroep voor een periode van vier jaar door het bestuur van de registerstichting worden benoemd. De leden zijn herbenoembaar. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door aftreden volgens rooster, bedanken, overlijden, onder curatele stelling, ontslag door de rechtbank of ontslag door het bestuur. De kamers van het tuchtcollege worden bemenst door beroepsgenoten die zijn geregistreerd in het kwaliteitsregister jeugd en juristen. Alle kamers bestaan uit twee juristen, waarvan een de voorzitter is, en drie leden-beroepsgenoten. Het tuchtreglement zal een bepaling bevatten die inhoudt dat de leden geen deel uitmaken van een bestuurlijk orgaan van een van de betrokken beroepsverenigingen van de stichting. Zij mogen overigens ook geen nevenbetrekking vervullen die twijfel kan wekken omtrent de onafhankelijkheid van hun oordeelsvorming. Het tuchtcollege wordt ondersteund door een secretaris en één of meer plaatsvervangende secretarissen. Zij worden door het bestuur van de registerstichting benoemd en kunnen door het bestuur worden geschorst en ontslagen.
De leden van de D66-fractie constateren dat de registerstichting bij verzoeken informatie inwint bij de registratiecommissies van bijvoorbeeld de NIP, NVO en de NVMW. Deze leden vragen zich af op welke manier de registerstichting nog meer informatie in gaat winnen over de professional. Zij verzoeken de Staatssecretaris daarnaast aan te geven hoe de privacy van medewerkers in het register gewaarborgd is. Wordt er een privacytoets uitgevoerd op het nieuwe kwaliteitsregister jeugd en een eventuele overheveling van gegevens?
Verzoeken om informatie aan één van de registratiecommissies vinden plaats in het kader van een aanvraag tot registratie. Het verzoek om registratie wordt door de beroepsbeoefenaar gericht aan het bestuur van de registerstichting, onder overlegging van noodzakelijke stukken. Het bestuur beslist op het verzoek, doch niet dan nadat daarover advies is ingewonnen bij een van de registratiecommissies van NIP, NVO of NVMW/BAMw. De Wet bescherming persoonsgegevens dient hierbij in acht te worden genomen.
De positie van de overige werknemers
De leden van de D66-fractie constateren dat bij huidige medewerkers op mbo-niveau die taken verrichten in het primaire proces, de instelling aannemelijk moet maken dat er geen verschil is in kwaliteit van zorgverlening. Zij verzoeken de staatsecretaris hen te informeren over het aantal medewerkers in deze positie en daarbij aan te geven wat de verhouding hbo- versus mbo-werknemers op dit moment in de instellingen is.
Voor antwoorden op deze vragen worden genoemde leden verwezen naar het «Eindrapport arbeidsmarkteffectrapportage transitie jeugdzorg, Panteia, 31 januari 2013» dat op 23 mei 2013 aan de Kamer is aangeboden, als bijlage bij het Transitieplan Jeugd (Kamerstuk 31 839, nr. 290).
Hierin is terug te vinden dat in 2011 30.640 personen werkzaam waren in de Jeugdzorg (24.980 FTE). Hiervan heeft 13% een mbo-achtergrond en 63% een hbo-achtergrond. Bij de cijfers in dit rapport wordt geen onderscheid gemaakt naar medewerkers in het primaire of secundaire proces.
De leden van de D66-fractie vragen wie verantwoordelijk is voor de kosten van de opleiding voor medewerkers op mbo-niveau die de kans krijgen om zich te kwalificeren voor het kwaliteitsregister jeugd door een Erkenning van Verworven Competenties (EVC-traject) te behalen. Zij verzoeken de Staatssecretaris aan te geven wie de scholingskosten voor de werknemer betaalt.
Afspraken over de verdeling van de kosten voor registratie en voor scholing, inclusief EVC-trajecten, tussen werkgever en werknemer zijn inzet van de lopende onderhandelingen over de CAO-Jeugdzorg. In de huidige CAO-jeugdzorg, die stilzwijgend is verlengd tot 1 mei 2014, is hier nog niet in voorzien. Zolang er geen akkoord is bereikt over een nieuwe CAO zullen organisaties over de verdeling van de kosten maatwerk afspraken maken binnen de kaders van de geldende CAO.
Vanuit het toegekende budget voor implementatie van de professionalisering en door het arbeidsmarktfonds FCB zijn tijdelijk middelen beschikbaar voor een beperkte groep medewerkers, waarmee kosten voor de EVC-procedure vergoed kunnen worden.
De leden van de D66-fractie willen weten waarom voor een termijn van vijf jaar en drie maanden is gekozen voor medewerkers om alsnog een registratie te verkrijgen.
De leden van de VVD-fractie hebben een soortgelijke vraag gesteld. Ik verwijs naar het aan die leden gegeven antwoord.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het voor de cliënt van groot belang is dat de weg naar het tuchtrecht en het klachtrecht laagdrempelig is. Deze leden verzoeken daarom de staatsecretaris ervoor te zorgen dat het voor cliënten helder is wanneer ze welke procedure kunnen gebruiken.
Ik deel het oordeel dat de toegang tot zowel klachtrecht als tuchtrecht laagdrempelig moeten zijn. Aangezien het klachtrecht reeds toegankelijk is, zal in de voorlichtende sfeer bij de introductie van het tuchtrecht aandacht worden besteed aan het aanwenden van deze beide mogelijkheden. Daarnaast zal de registerstichting via haar website informatie verschaffen over de tuchtprocedure. Ik zal de registerstichting verzoeken op haar site aandacht te besteden aan de relatie tussen het tuchtrecht en het klachtrecht, zodat cliënten worden geïnformeerd wat in voorkomende gevallen de meest geëigende procedure is.
Toezicht en handhaving
De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris in hoofdlijnen aan te geven wat de invulling van het kwaliteitskader zal zijn. Ook willen zij weten of in het kwaliteitskader normen worden opgenomen waar zowel instellingen als professionals zich aan dienen te houden.
Het kwaliteitskader jeugd beoogt de norm van de verantwoorde werktoedeling te operationaliseren.
Het kwaliteitskader geeft voor de beide in het kwaliteitsregister jeugd opgenomen beroepen een overzicht van taken die dienen te worden toegedeeld aan hetzij jeugdzorgwerkers, hetzij gedragswetenschappers. Bij die taken zal een overzicht worden gevoegd van werkzaamheden die kenmerkend zijn voor de uitoefening van die taken. Daarnaast zullen in het kwaliteitskader handvatten worden aangereikt die aangeven hoe moet worden omgegaan met de «tenzij-bepaling».
Het kwaliteitskader biedt jeugdzorgorganisaties handvatten bij de beantwoording van de vraag hoe op een juiste wijze invulling kan worden gegeven aan de norm van de verantwoorde werktoedeling.
Het kwaliteitskader stelt geen normen vast voor geregistreerde jeugdprofessionals. Voor geregistreerde jeugdprofessionals geldt dat zij door hun registratie zijn gebonden aan de tuchtnorm die de registerstichting hanteert ten behoeve van het tuchtrecht.
Door inschrijving in het register binden zij zich aan die norm. De invulling van de algemene tuchtnorm geschiedt door (de kamers van) het tuchtcollege en het college van beroep. De door het tuchtcollege en het college van beroep te hanteren algemene tuchtnorm zal (per kamer) verder worden ingevuld met de voor de desbetreffende beroepsgroep geldende beroepsethische normen (voorschriften, beroepscodes, richtlijnen en veldnormen).
De leden van de D66-fractie vragen zich af of het aannemelijk is dat er een normverhouding van geregistreerde medewerkers ten opzichte van niet-geregistreerde medewerkers wordt vastgesteld om de kwaliteit in instellingen te waarborgen. Ze willen weten of de verhoudingen omtrent verantwoordelijkheid tussen professionals in die vaststelling vorm krijgt.
Het is niet aannemelijk dat op voorhand een normverhouding tussen niet geregistreerde en geregistreerde medewerkers wordt vastgesteld omdat een verhouding die onder alle omstandigheden de juiste is, niet is vast te stellen. De verhouding is de uitkomst van een goede werktoedeling. Omgekeerd geldt niet dat een bepaalde verhouding op voorhand tot een juiste werktoedeling leidt. Hoe de werktoedeling eruit zal zien, hangt sterk af van de omstandigheden van de aard van de problematiek waar een jeugdzorgorganisatie mee van doen heeft.
De leden van de D66-fractie verzoeken om toezending van het kwaliteitskader wanneer dat beschikbaar is.
Zodra het kwaliteitskader door de veldpartijen is vastgesteld en beschikbaar is, zal het naar uw Kamer worden gezonden.
De verhouding tot en de gevolgen voor het klachtrecht
De leden van de D66-fractie willen weten bij welke persoon of instelling de verantwoordelijkheid ligt wanneer de situatie zich voordoet dat een cliënt of derde een procedure via de klachtregeling instelt tegen een niet-geregistreerde medewerker in een instelling.
Vanuit de norm van verantwoorde werktoedeling bekeken ligt de verantwoordelijkheid naar het oordeel van deze leden bij de geregistreerde medewerker, maar vanuit de klachtprocedure gezien ligt deze bij de beklaagde medewerker. Zij verzoeken de Staatssecretaris aan te geven of er op dit punt in de toekomst moeilijkheden te verwachten zijn en wat de eventuele gevolgen hiervan kunnen zijn.
Een klachtprocedure maakt het mogelijk een klacht in te dienen tegen een bureau jeugdzorg of een zorgaanbieder over een gedraging van hen of voor hen werkzame personen jegens de klager. De gedraging van de niet geregistreerde medewerker valt dus onder de verantwoordelijkheid van de instelling. Het is vervolgens aan de instelling om te bezien welke gevolgen eventueel aan de gegrondverklaring van een klacht moeten worden verbonden.
Voor de justitiële jeugdinrichtingen, de bureaus Halt, de raad voor de kinderbescherming en Stichting Nidos gelden vergelijkbare klachtenprocedures.
Ook hier geldt dat een cliënt of de instelling daarnaast de mogelijkheid heeft om tegen de betrokken medewerker aangifte te doen indien hij van oordeel is dat bij schending van de beroepsethische normen ook sprake is van een strafbaar feit.
Een tuchtklacht, ingediend bij het tuchtcollege van het kwaliteitsregister jeugd zal zich dienen te richten tegen een beroepsbeoefenaar die is geregistreerd in het kwaliteitsregister jeugd. Daarnaast kan een klacht in het kader van de klachtenprocedure worden ingediend tegen bijvoorbeeld een jeugdzorgorganisatie over een gedraging van een voor hen werkzame persoon. Het speelt in het kader van de klachtenprocedure geen rol of die persoon geregistreerd is of niet. Het staat een klager vrij om naast een klachtenprocedure een tuchtprocedure te voeren. Ik verwacht in de toekomst geen moeilijkheden op dit punt.
Administratieve lasten en nalevingskosten
De leden van de D66-fractie lezen dat de administratieve lasten met € 185.000 op jaarbasis en de nalevingskosten met circa € 2 miljoen op jaarbasis zullen toenemen. Gezien de zorgen van deze leden omtrent de verhouding van de norm van verantwoorde werktoedeling vragen zij de Staatssecretaris of het aannemelijk is dat de administratieve kosten significant hoger zullen uitvallen. Hierbij valt te denken aan het continu administreren van de verdeling niet-geregistreerde medewerkers en onder welke geregistreerde medewerker zij technisch gezien zullen vallen.
De begrote administratieve lasten en nalevingskosten, zoals opgenomen in de nota van toelichting, zijn tot stand gekomen na raadpleging van het veld. De nalevingskosten voor organisaties zullen tot een minimum beperkt worden, omdat slechts een beperkt aantal zaken extra in reeds nu bestaande bestanden moeten worden bijgehouden. In de personeelsadministratie kan bijgehouden worden wie er wel of niet geregistreerd is, zodat systematisch gecontroleerd kan worden op registratie van alle medewerkers. Hierin kan ook worden bijgehouden wie er onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde jeugdprofessional werkt.