Vastgesteld 31 mei 2013
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave |
||
1. |
Inleiding |
1 |
2. |
Modernisering |
2 |
3. |
Verbetering Nederlandse concurrentiepositie |
2 |
4. |
Arbitrage in de praktijk |
2 |
5. |
Zaken vatbaar voor arbitrage |
3 |
6. |
Belangrijkste wijzigingen |
3 |
7. |
Voorbereiding, advies en consultatie |
4 |
8. |
Artikelsgewijs |
4 |
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorliggende wetsvoorstel. Zij herkennen hierin de noodzakelijke modernisering van het Nederlandse arbitragerecht. Naar de overtuiging van voornoemde leden dragen deze nieuwe arbitrageregels positief bij aan de concurrentiepositie van Nederland binnen de internationale procespraktijk. Bij deze leden resteren enkele vragen die zouden kunnen bijdrage aan de verdere verbetering van het arbitragerecht.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden delen de opvatting dat de regelgeving dient te worden gemoderniseerd. Zij hebben enkele aanvullende vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Ondanks dat zij onderhavig wetsvoorstel een verbetering vinden, hebben zij een aantal kritische vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij verwelkomen de wijzigingsvoorstellen die leiden tot modernisering van het arbitragerecht en tot opheffing van belemmeringen voor het gebruik van arbitrage. Zij constateren dat het wetsvoorstel een gedegen voorbereiding heeft gekend, onder andere via een brede consultatie en adviezen uit het veld en dat met die commentaren en reacties in de nadere uitwerking van het wetsvoorstel terdege rekening is gehouden. Ook constateren zij dat het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State louter instemmend was.
De leden van de SP-fractie constateren dat de regels omtrent overheidsrechtspraak steeds meer van toepassing worden op arbitrage. Daar zijn de leden het niet mee oneens. Wel willen zij weten in hoeverre de regering het wenselijk vindt dat arbiters met dit wetsvoorstel steeds meer gelijk worden gesteld aan de overheidsrechter in eerste aanleg. Erkent de regering dat de kosten van arbitrage zeer hoog kunnen zijn voor partijen, zodat de gang naar de rechter alsnog aantrekkelijker is? Op welke manier komt dit wetsvoorstel tegemoet aan deze mensen? Zal de lastenverlichting dusdanig zijn dat meer mensen gebruik zullen kunnen maken van arbitrage?
De leden van de VVD-fractie constateren dat met dit wetsvoorstel wordt bereikt dat de arbitrageregels nog meer aansluiten bij de UNCITRAL-regels. In hoeverre onderscheidt het Nederlandse arbitragerecht Nederland nog in voldoende mate van andere landen en blijft Nederland voldoende aantrekkelijk als arbitrageland?
De leden van de SP-fractie willen weten welke praktijkervaringen het buitenland heeft met de modelwet van de Verenigde Naties (VN) op het terrein van arbitrage (de Uncitral Model Law voor arbitrage). Voorts willen de leden weten of deze modelwet voldoende bij de tijd is, aangezien deze stamt uit 1985.
De leden van de VVD-fractie merken op dat geïmpliceerd wordt dat in Nederland gezetelde investeringsarbitrages, zoals op grond van het UNCITRAL arbitragereglement worden gevoerd, zonder meer bestreken worden door de wet en onderworpen zijn aan de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Wil de regering zich hier expliciet over uitlaten? Klopt die veronderstelling?
De leden van de SP-fractie constateren dat partijen volgens de regering onder andere kiezen voor arbitrage, omdat voorkeur wordt gegeven aan geschilbeslechting in beslotenheid. Deze leden hechten belang aan controlemogelijkheden en transparantie. Kan de regering toelichten hoe dit wetsvoorstel en de modelwet van de VN zorgen voor waarborging van goede controlemogelijkheden en transparantie in deze alternatieve rechtspraak? Een arbiter wordt immers steeds meer als alternatief gezien voor de overheidsrechter.
De leden van de SP-fractie begrijpen dat het een onmogelijke taak is om wettelijk vast te leggen welke zaken geschikt zijn voor arbitrage. Dit is aan verandering onderhevig en wordt daarom overgelaten aan de praktijk. Maar op welke manier wordt voor (onervaren) partijen tevoren duidelijk gemaakt of hun zaak geschikt is voor arbitrage of niet? Het scheelt tijd en geld als op deze manier onnodige fouten kunnen worden voorkomen.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat het arbitraal beding op de zwarte lijst zal worden geplaatst en het gebruik van dergelijke bedingen als onredelijk bezwarend jegens consumenten moet worden aangemerkt, voor zover aan deze consumenten niet het alternatief van een gang naar de overheidsrechter wordt geboden. In hoeverre heeft de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) met betrekking tot Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten bijgedragen aan de plaatsing van het arbitraal beding op deze zwarte lijst? Heeft de regering ook kennisgenomen van de uitspraak van de Hoge Raad d.d. 21 september 2012 (LJN BW6135)? Deelt de regering de mening dat uit deze uitspraak in ieder geval niet kan worden geconcludeerd dat de jurisprudentie van het HvJ EU dwingt tot het plaatsen van een arbitraal beding op de zwarte lijst? Kan de regering aangeven of het de voorkeur verdient om dergelijke beding objectief te toetsen of juist subjectief te toetsen? Zijn ook andere opties overwogen, zoals plaatsing van het beding op de grijze lijst? Deelt de regering de mening dat arbitrage in bepaalde consumentenzaken ook evidente voordelen kan hebben? Zou ook een model kunnen worden ontwikkeld waarin arbitrage in consumentenzaken toelaatbaar is, zolang de consument geen proceskosten verbonden aan de arbitrageprocedure, hoeft te voldoen?
Voornoemde leden constateren dat de termijnen voor het arbitraal beroep, vernietigingsberoep en het indienen van een verzoekschrift tot het verkrijgen van een exequatur aanvangen op het moment dat het arbitraal vonnis wordt verzonden. Waarom is gekozen voor het aanvangen van de termijn op het moment van verzending in plaats van ontvangst, hetgeen gebruikelijker zou zijn geweest?
De aan het woord zijnde leden constateren dat met dit wetsvoorstel een regeling wordt getroffen voor elektronisch verkeer in arbitrageprocedures. Welke gevolgen heeft deze expliciete regeling voor de geldigheid (van deze aspecten) van arbitrale vonnissen uit het verleden?
Waarom heeft de regering niet de mogelijkheid te baat genomen een bepaling op te nemen in het Burgerlijk Wetboek (BW) die meebrengt dat verjaring wordt gestuit door het aanhangig maken van arbitrage ook als achteraf blijkt dat de gewone rechter geadieerd had moeten worden en omgekeerd?
De leden van de PvdA-fractie merken op dat onder het huidige recht de rechtbank zowel over de vordering tot vernietiging van het arbitrale vonnis als over het materiële geschil uitspraak kan doen. Moet onder het voorgestelde regime eerst het arrest van het gerechtshof, waarbij het arbitraal vonnis wordt vernietigd, onherroepelijk zijn voordat de rechtbank in eerste aanleg over het materiële geschil kan oordelen? Is het niet wenselijk dat dit op een andere, efficiëntere manier wordt georganiseerd?
Deze leden merken op dat het wetsvoorstel partijen meer dan het huidige recht de mogelijkheid biedt om anders dan is voorgeschreven overeen te komen. Dit vooronderstelt dat partijen gelijkwaardig zijn en dat zij de gevolgen van hun keuzes altijd kunnen overzien. Waaruit volgt deze veronderstelling?
Voornoemde leden vragen waarom niet wordt gekozen voor een institutionele wrakingsregeling in de zin dat de voorzieningenrechter van de rechtbank zich niet meer over wraking in een arbitragezaak kan uitlaten. Is de voorgestelde regeling niet schadelijk voor de positie van Nederland in verhouding tot andere landen in arbitragezaken?
De leden van de VVD-fractie hebben begrepen dat artikel 1069a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de consultatieversie nog was opgenomen en expliciet de vertrouwelijkheid van een arbitrage regelde. Waarom is dit conceptartikel geschrapt in de versie die aan de Kamer is gezonden?
De leden van de CDA-fractie vragen of er op bepaalde onderdelen van het wetsvoorstel fundamentele verschillen van mening (zijn blijven) bestaan tussen de regering en de in de instanties die commentaren en adviezen hebben uitgebracht. Zo ja, welke?
Artikel I
De leden van de PvdA-fractie merken op dat op basis van artikel 17 Grondwet en 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) toegang tot de overheidsrechter het uitgangspunt is en alternatieve vormen van geschilbeslechting een uitzondering vormen. Wordt met het aantrekkelijker maken van arbitrage verwacht dat er vaker voor arbitrage wordt geopteerd? Is dit wenselijk gelet op het feit dat er niet zelden dispuut tussen partijen is over de vraag of vrijwillig afstand van toegang tot de overheidsrechter is gedaan?
De leden van de SP-fractie vinden het een vooruitgang dat consumenten meer bescherming genieten door het gebruik van een arbitraal beding in algemene voorwaarden bij consumentenovereenkomsten als onredelijk bezwarend en dus vernietigbaar aan te merken. Begrijpen deze leden het goed dat het beding maar een beperkte tijd vernietigbaar is, namelijk een maand nadat de ondernemer zich op deze voorwaarde heeft beroepen? Waarom deze termijn? Moet de consument door de ondernemer op de hoogte worden gesteld van deze termijn? Een maand is relatief kort voor een consument die doorgaans eerst goed juridisch advies moet inwinnen.
Artikel II
De leden van de VVD-fractie vragen of met de verwijzing in het voorgestelde artikel 10:166 BW naar een rechtskeuze, een algemene rechtskeuze in het contract is bedoeld of alleen een rechtskeuze die specifiek betrekking heeft op de arbitrageovereenkomst. Waarom is in het voorstel geen recht gedaan aan de mogelijkheid dat de arbitrageovereenkomst beheerst wordt door en geldig is op grond van het recht van de plaats van arbitrage?
Artikel III
Onderdeel J
De leden van de VVD-fractie merken op dat in het voorgestelde artikel 1028, eerste lid, Rv tweemaal staat «... van de arbiters of arbiters», waar duidelijk behoort te staan «arbiter of arbiters». Wil de regering dit aanpassen?
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van de diverse adviezen. In een daarvan wordt de vraag opgeworpen of het wetsvoorstel wel een snelle geschilbeslechting in kort geding zal bewerkstelligen omdat er geen versnelde termijn voor het benoemen van arbiters in het voorstel is opgenomen. In de huidige wetgeving hebben partijen drie maanden de tijd om tot overeenstemming over de benoeming van arbiters te komen. Als dat niet lukt, kan de voorzieningenrechter worden verzocht over te gaan tot benoeming. Deze termijn is aanmerkelijk langer dan de termijn voor het verkrijgen van een uitspraak in kort geding. De verwachting is daarom dat bij spoed eerder de burgerlijke rechter wordt aangezocht dan dat de weg van het arbitraal kort geding wordt bewandeld. Is het wenselijk om, als er wordt gezocht naar een volwaardig alternatief voor de overheidsrechter, de verschillen tussen de beide procedures op dit punt te laten verdwijnen? Waarom is gekozen voor een termijn van drie maanden? Zou het denkbaar zijn dat de keuze van de arbiters in een dergelijk geval niet bij partijen te laten maar de voorzieningenrechter direct een arbiter te laten benoemen? Zo nee, waarom niet?
Onderdeel O
De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom partijen kunnen afspreken dat een arbiter ook kan worden gewraakt om redenen die voorafgaand aan de benoeming zijn opgekomen. Moeten deze redenen dan niet gewoon leiden tot het afzien van zijn of haar benoeming? Kan de regering de toegevoegde waarde van deze wetswijziging in dit licht uitgebreider toelichten?
Deze leden vragen waarom ervoor is gekozen partijen onderling te laten afspreken welke wrakingsgronden zullen gelden. Dit schept volgens de leden onzekerheid voor arbiters, derden en partijen zelf als de afspraken onduidelijk blijken. Deelt de regering de mening dat het onwenselijk is als deze nieuwe mogelijkheid er toe zal leiden dat bij elke zaak weer andere wrakingsgronden kunnen gelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hier de noodzaak van?
Onderdeel P
De leden van de VVD-fractie vragen waarom naar de ICC Rules van 1998 wordt verwezen en niet die van 2010?
Onderdeel Q
De leden van de VVD-fractie constateren dat het voorgestelde artikel 1035, zevende lid, Rv in een groot aantal gevallen de weg naar de overheidsrechter zal afsnijden, omdat partijen doorgaans naar een arbitragereglement zullen verwijzen waarin van deze mogelijkheid van institutionele wraking gebruik is gemaakt. Deelt de regering die veronderstelling? Wil de regering nog eens nader uiteenzetten waarom het voorgestelde artikel verstandig wordt geacht?
Onderdelen U en X
De leden van de VVD-fractie vragen wat de reden is dat herhaaldelijk naar regels van burgerlijk procesrecht wordt verwezen, waarmee (ook buitenlandse) gebruikers de indruk kunnen krijgen dat dergelijke regels van buiten Boek IV Rv ook gelden voor en in arbitrage?
Onderdeel CC
De leden van de SP-fractie krijgen graag voorbeelden van strijd met de openbare orde als vernietigingsgrond. Deelt de regering in dit licht de mening dat doorprocederen ook kan worden voorkomen wanneer duidelijkheid bestaat bij partijen over wanneer vernietiging kan en wanneer niet?
Onderdeel DD
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het voorstel maatregelen tot de duur van het geding beperkt en zo ongelijkheid creëert ten opzichte van maatregelen genomen in een separaat arbitraal kort geding en zo het gevaar creëert dat tenuitvoerlegging op grond van het Verdrag van New York niet mogelijk is.
Onderdeel HH
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het voorliggende voorstel van 1046 Rv beperkt is tot gevallen waarin sprake is van twee (of meer) in Nederland aanhangige arbitrages.
Waarom is in de regeling omtrent samenvoeging het oordeel over al dan niet samenvoegen gesplitst van het beslissen omtrent de modaliteiten van de samengevoegde arbitrage zonder dat in het tweede lid een uitdrukkelijke verwijzing naar het vierde lid is opgenomen?
Deze leden vragen of waar wordt verwezen naar «aangewezen derde, zoals een scheidsgerecht» niet is bedoeld «aangewezen derde, zoals een arbitrageinstelling».
Onderdeel KK
De leden van de VVD-fractie constateren dat regering de mogelijkheid van rechtsverwerking introduceert, zoals dit zal worden neergelegd in artikel 1048a Rv. Kan de regering de verhouding tussen dit artikel en het dwingendrechtelijk deel van het Europees recht schetsen? Hoe zal een arbiter in voorkomende gevallen moeten handelen, nu het voor arbiters niet mogelijk is om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ EU?
Onderdeel TT
De leden van de VVD-fractie vragen waarom is gekozen voor een «opt-in» en niet een «opt-out» systeem in artikel 1064a Rv.
De leden van de SP-fractie constateren dat een arbitragevonnis straks niet langer meer bij de griffie van de rechtbank hoeft te worden gedeponeerd. Dit zou tot lastenverlichting en vereenvoudiging van de procedure leiden. Waarom is deze verplichte voorwaarde dan eigenlijk genomen bij de laatste wijziging van het arbitragerecht in 1986? Wat was het doel hiervan? Waarom zijn lastenverlichting en vereenvoudiging belangrijker dan die doelstelling(en)?
Deze leden willen hierbij ook wijzen op de opmerking van de Raad van de rechtspraak op dit punt. Klopt het dat afschaffing van de verplichting tot deponering zal leiden tot meer onduidelijkheid over het moment van ingaan van termijnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit probleem ondervangen?
Onderdeel BBB
De leden van de PvdA-fractie constateren dat uit het voorgestelde vijfde lid van artikel 1064a Rv volgt dat partijen kunnen overeenkomen af te zien van beroep in cassatie tegen de beslissing van het gerechtshof op een vordering tot vernietiging. Nadeel van het opnemen van deze bepaling zou kunnen zijn dat het overeenkomen van afstand eerder regel dan uitzondering wordt. Wat is de reden dat dit op deze manier in het wetsvoorstel is opgenomen? Zou dit niet onwenselijk kunnen zijn voor de rechtsontwikkeling? Wat wordt bedoeld met de formule «tenzij partijen anders zijn overeengekomen»? Hoe en wanneer moet dit zijn overeengekomen? Kan vernietiging dan wel wijziging van deze overeenkomst worden gevorderd of een verbod op gewijzigde instandhouding? Kan dit anders overeenkomen ook door een simpele verwijzing naar algemene voorwaarden of een beding achterop een cognossement? Is het niet maar de vraag of de consument dit punt tijdig zal onderkennen?
Op het moment dat een arbitraal vonnis wordt vernietigd, ontvangen de arbiters niet automatisch een afschrift van deze beslissing. In het kader van de kwaliteit en de ontwikkeling van de arbitrale rechtspraak zou het wenselijk kunnen zijn dat de arbiters op de hoogte worden gesteld van de uitspraak. Is er een reden waarom niet in deze mogelijkheid is voorzien?
De leden van de SP-fractie hebben vragen over de mogelijkheid om vernietiging van het arbitrale vonnis voor te leggen aan het gerechtshof in plaats van aan de rechtbank. Betekent dit een inperking van de toegang tot het recht? Het instellen van een vordering wordt bij voorbaat duurder en er ligt daarmee een hogere drempel. De inperking van de mogelijkheid een vordering tot vernietiging in te stellen is volgens de regering slecht voor het vertrouwen in arbitrage. Hoe verhoudt dit argument zich tot de mogelijkheid tot uitbreiding van de wrakingsgronden? Het vertrouwen is wat deze leden betreft vooral geschaad als de vernietiging daadwerkelijk wordt toegewezen. Deelt de regering deze mening? Zo nee, kan uitgebreider worden toegelicht waarom deze wijziging noodzakelijk is? Hoe vaak komt het voor dat een arbitraal vonnis wordt vernietigd door de rechtbank? Hoe vaak komt het voor dat doorgeprocedeerd wordt? Om hoeveel procent van het totaal gaat het?
Onderdeel DDD
De leden van de VVD-fractie vragen wat de inhoudelijke rechtvaardiging is voor de keuze de vernietigingsprocedure bij de Hoven te centreren, maar de tenuitvoerlegging bij de voorzieningenrechter van de rechtbank onder te brengen.
Waarom maakt het voorstel niet uitdrukkelijk melding van de in de praktijk veel gebruikte mogelijkheid voorlopige maatregelen in de vorm van een order te verlenen, maar suggereert de wet dat een beslissing heeft te gelden als een vonnis?
Onderdeel KKK
De leden van de SP-fractie onderschrijven het belang van gebruikmaking van elektronische middelen. Ze zijn echter wel benieuwd op welke manier de privacy van partijen wordt gewaarborgd en hoe cyberaanvallen en hacken zoveel mogelijk zal worden voorkomen.
Onderdeel MMM
De leden van de VVD-fractie merken op dat de regel in het voorstel behelst dat alleen als niet een tijdige maatregel kan worden verkregen of het beding ongeldig is de rechter zich onbevoegd verklaart. Waarom geeft artikel 1022c de rechter niet enige flexibiliteit ook overigens deze bevoegdheid te toetsen, zoals indien derden betrokken zijn? Wat is de achtergrond dat bij arbitrage buiten Nederland artikel 1074d een dergelijke ruimte wel degelijk biedt?
Deze leden merken op dat de titels I en II elkaars pendant zijn. Zo is in artikel 1074d terecht bepaald dat deze bepaling de tegenhanger is van artikel 1022c. Hoe moet gezien deze structuur de verwijzing daarvoor dat de artikelen 1074 a tot en met de d als lex specialis hebben te gelden?
De voorzitter van de commissie, Jadnanansing
Adjunct-griffier van de commissie, Hessing-Puts