Gepubliceerd: 22 maart 2013
Indiener(s): Jeroen Dijsselbloem (minister financiƫn) (PvdA)
Onderwerpen: financieel toezicht financiƫn
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33589-3.html
ID: 33589-3

Nr. 3 HERDRUK1 MEMORIE VAN TOELICHTING2

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).

Deze voorgestelde wetswijziging hangt samen met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de economische delicten en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174), (Kamerstukken II, 2011/12, 33 235, nr. 2). Dit wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn voor alternatieve beheerders van beleggingsinstellingen voorziet in een geharmoniseerd kader voor de vergunningverlening aan en het toezicht op beheerders van beleggingsinstellingen en beoogt de desbetreffende risico's en de gevolgen ervan voor de beleggers en markten in de Europese Unie op samenhangende wijze aan te pakken. De uiterste implementatiedatum van deze richtlijn is 22 juli 2013.

Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer is er gesproken over de interpretatie van artikel 2, derde lid, onderdelen b en e, van de richtlijn, waarbij de vraag rees of beheerders die beleggingsinstellingen beheren waarvan de rechten van deelneming uitsluitend kunnen worden verworven door een of meer pensioenfondsen (dus beheerders van beleggingsinstellingen waarin uitsluitend vermogen van pensioenfondsen wordt beheerd) zijn uitgezonderd onder de richtlijn. Met de kennis van toen is er een amendement aangenomen om vanuit interpretatie van de richtlijn genoemde beheerders uit te zonderen (Kamerstukken II, 2012–2013, 33 235, nr. 13).

Deze interpretatie heeft aanleiding gegeven tot nadere gedachtewisseling met de Tweede en Eerste Kamer waarbij inhoudelijke zorgen zijn geuit wat betreft het uitsluiten van genoemde beheerders van toezicht onder de richtlijn (Kamerstukken I, 2012–2013, 33 235, nr. D). Onderdeel van dit Kamerstuk is een gezamenlijke brief van toezichthouders DNB en AFM, waarin deze beargumenteerd aangeven dat het uitzonderen van genoemde beheerders een onwenselijke ontwikkeling zou zijn. De Europese Commissie heeft daarnaast inmiddels op werkniveau inhoudelijk uitsluitsel op dit punt gegeven: een beheerder van een beleggingsinstelling die aan pensioenfondsen aanbiedt, is niet uitgesloten van de richtlijn puur op basis van het feit dat de deelnemers in deze instelling alleen pensioenfondsen zijn. Implementatie die afwijkt van de zienswijze van de Europese Commissie kan resulteren in een infractieprocedure, die uiteindelijk kan leiden tot financiële sancties zoals een boete of een dwangsom. Dit alles heeft aanleiding gegeven tot een heroverweging met als resultaat deze voorgestelde wetswijziging om potentiële hiaten in het toezicht op beleggingsinstellingen te ondervangen en de richtlijn correct te implementeren.

De voorgestelde wetswijziging ziet er op, conform het oorspronkelijke wetsvoorstel, genoemde beheerders onder toezicht te brengen van de genoemde richtlijn, ter correcte implementatie van artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de richtlijn, mede gelet artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de richtlijn. Dit gebeurt in artikel I, door aanpassing van het wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn, indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven.

Uit prudente overwegingen is er voor gekozen te regelen de wijziging van de Wet financieel toezicht direct te effectueren (artikel II) indien voornoemd wetsvoorstel ter implementatie van de richtlijn in werking is getreden op het moment dat deze wet nog niet in werking is getreden.

Artikel III regelt de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel treedt een dag na publicatie in het Staatsblad in werking.

In de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot implementatie van de AIFMD is een berekening van administratieve lasten, nalevingskosten en toezichtkosten als onderdeel van een bedrijfseffectentoets opgenomen. Deze is publiekelijk geconsulteerd en ziet op de gehele groep beheerders die indertijd naar verwachting door het wetsvoorstel onder toezicht kwam te staan, dus ook op PUB’s. De bedrijfseffectentoets van dit voorstel is dus meegenomen in de toelichting van het oorspronkelijk wetsvoorstel.

De minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem