Gepubliceerd: 14 mei 2013
Indiener(s): Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA)
Onderwerpen: recht staatsrecht
Bron: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33573-6.html
ID: 33573-6

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 mei 2013

Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van de opmerkingen en vragen die door de verschillende fracties zijn gemaakt en gesteld. Bij de beantwoording van de vragen is zoveel mogelijk de indeling en volgorde van het verslag aangehouden, met dien verstande dat vergelijkbare vragen zijn samengenomen.

1. Inleiding

De leden van verschillende fracties hebben vragen gesteld over de mogelijke (her)invoering van elektronisch stemmen in het stemlokaal in Nederland, alsmede naar het stemmen via internet voor kiezers in het buitenland. De leden van de VVD-fractie vragen wanneer de regering verwacht dat dit technisch mogelijk is dan wel dat er experimenten kunnen worden gehouden, een en ander los van de wetgeving die daarvoor nodig is. De leden van de PvdA-fractie vragen welke vorm het onderzoek naar elektronisch stemmen gaat krijgen, met welke opdracht de onderzoekers aan de slag gaan en of er al een betrouwbaarder datum is waarop het onderzoek afgerond kan worden. De leden van de D66-fractie zijn benieuwd naar de experimenten met elektronisch stemmen. Zij vragen de regering nader uiteen te zetten wie worden betrokken bij het traject, wat precies onderzocht gaat worden en welk tijdpad en welke output de regering hierbij precies voor ogen heeft. Tevens vragen deze leden zich af of reeds is nagedacht over de verdeling van kosten tussen Rijk en decentrale overheden bij eventuele invoering van elektronisch stemmen. De leden van de CDA-fractie vragen de regering de waarden transparantie en controleerbaarheid van het verkiezingsproces voor kiezers, politieke partijen en de media, uitdrukkelijk te betrekken bij het overwegen van de mogelijkheid van herinvoering van elektronisch stemmen in het stemlokaal. De leden van de PVV-fractie vragen de regering of deze de opvatting deelt dat er altijd een «paper trail» zal moeten zijn bij elektronisch stemmen zodat het zeer onwaarschijnlijk is dat elektronisch stemmen goedkoper zal zijn.

Op 10 mei 2013 is de adviescommissie ingesteld die zich moet buigen over de vraag of elektronisch stemmen in het stemlokaal mogelijk moet zijn en zo ja aan welke voorwaarden elektronisch stemmen zou moeten voldoen. De taakopdracht van de commissie is gepubliceerd in de Staatscourant van 10 mei 2013, nr. 12547. De commissie is gevraagd in zes maanden haar advies af te ronden. Het is de intentie dat aan het einde van 2013 de resultaten van deze onderzoeken beschikbaar zijn zodat dan het debat kan worden gevoerd over de haalbaarheid en van de consequenties daarvan. Om na te gaan of het stemmen per internet in de toekomst mogelijk zou kunnen zijn voor de kiezers die vanuit het buitenland mogen stemmen zal een extern onderzoek worden uitgevoerd. De regering voorziet bij de verkiezingen in 2014 geen experimenten met elektronisch stemmen.

De regering heeft in 2012 aan de Tweede Kamer een kader toegezonden voor de ontwikkeling van eisen voor elektronisch stemmen (Kamerstukken II 2011/12, 31 142, nr. 32). In dat kader is gesteld dat een toekomstige invoering van elektronisch stemmen zal moeten worden bekostigd uit de middelen die de gemeenten regulier uit het Gemeentefonds ontvangen voor de organisatie van de verkiezingen. De Rijksoverheid heeft hiervoor geen budget beschikbaar.

De waarden waar de leden van de CDA-fractie op wijzen zijn uitdrukkelijk meegenomen in de taakopdracht die de externe adviescommissie heeft gekregen. Elektronisch stemmen en elektronisch tellen zullen moeten voldoen aan de waarborgen die gelden voor verkiezingen. Transparantie en controleerbaarheid zijn twee van die waarborgen waaraan het moet voldoen. Een paper-trail kan daarvoor een invulling zijn. Over de financiële implicaties van een paper-trail kan op dit moment geen uitspraak worden gedaan, omdat het afhangt van de mate waarin naast de elektronisch telling handmatig geteld zal moeten worden. Voordat discussies hierover mogelijk zijn, moet eerst de adviescommissie die op 10 mei 2013 is ingesteld uitsluitsel geven over de vraag of er vormen van elektronisch stemmen en tellen mogelijk zijn die kunnen voldoen aan de waarborgen.

De leden van de D66-fractie vragen waarom de regering het traject elektronisch tellen in zijn geheel stopt, terwijl het nog jaren kan duren voordat elektronisch stemmen een haalbare optie is. Zij vragen de regering daarbij in te gaan op de constatering dat onder de huidige stand zaken optisch scannen – dus een ingevuld stembiljet dat gescand wordt door een computer – het veiligst wordt geacht, omdat hier twee sporen, namelijk digitaal en papier, tegenover elkaar gezet kunnen worden. Deze leden vragen of het niet juist onverantwoord is om dit traject te stoppen.

De leden van de SP-fractie zijn lichtelijk verbaasd dat afgezien wordt van verdere experimenten met nieuwe stembiljetten en de technologie om deze stembiljetten elektronisch te tellen. De leden merken op dat dit deze leden nooit is duidelijk gemaakt, evenals het voornemen van mogelijke (her)invoering van elektronisch stemmen in het stemlokaal. Zij vragen de regering hoe zij tot dit standpunt is gekomen, en een nadere toelichting te geven op dit nieuwe voornemen.

Dat de regering, gelet op de voorkeur om in de toekomst het elektronisch stemmen in het stemlokaal weer in te voeren, niet verder gaat met stappen om een nieuw stembiljet te introduceren dat elektronisch kan worden geteld, gelet op de daaraan verbonden kosten, is besproken in het debat van 6 maart 2013 over het wetsvoorstel ten behoeve van enkele wijzigingen in het verkiezingsproces (Handelingen II 2012/13, nr. 58). Voor dat standpunt werd van de zijde van de Kamer in dat debat brede steun uitgesproken.

De leden van de D66-fractie kunnen zich niet geheel onttrekken aan het idee dat de eisen aan het telproces gebaseerd worden op de stand van de techniek, in plaats van techniekonafhankelijke principes op te stellen waaraan een betrouwbaar, integer en controleerbaar telproces zou moeten voldoen. Zij vragen de regering op deze zorgen te reageren.

In dit wetsvoorstel worden geen experimenten mogelijk gemaakt met elektronisch tellen. In de voorziene experimenten zullen de uitgebrachte stemmen handmatig worden geteld. Gelet daarop is het proces van het tellen ook niet geënt op de stand van de techniek voor elektronisch tellen.

2. Experiment nieuw model stembiljet voor kiezers in het buitenland

De leden van de VVD-fractie vragen hoe groot de kans is dat er daadwerkelijk een experiment wordt gehouden bij de komende verkiezing voor de Nederlandse leden van het Europees Parlement als het gaat om een nieuw model stembiljet voor kiezers buiten Nederland.

Er vanuit gaande dat de hiervoor benodigde wetgeving tijdig in werking treedt, zal dit experiment plaatsvinden bij de komende verkiezingen voor de Nederlandse leden van het Europees Parlement in 2014.

De leden van de fracties van de VVD en de PvdA vragen of de regering verwacht gebruik te maken van logo’s van politieke groeperingen op het stembiljet voor kiezers buiten Nederland. De leden van de VVD-fractie vragen of in dat geval de logo’s tevens te zien zullen zijn op de website die de kiezers in het buitenland moeten raadplegen. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering een ruime termijn voor registratie aan wil houden om eventuele geschillen ruim op tijd op te lossen.

Bij het experiment zullen logo’s worden gebruikt op het stembiljet voor de kiezers buiten Nederland. Het zal partijen overigens vrij staan om al dan niet een logo te registreren. De logo’s die op het stembiljet worden afgebeeld, zullen ook worden gebruikt op de website die beschikbaar zal zijn voor het raadplegen van de kandidatenlijsten.

In artikel 4, derde lid, van het wetsvoorstel is geregeld dat een logo ten minste 42 dagen voor de dag van kandidaatstelling moet worden geregistreerd. Daardoor is er een termijn van ten minste 42 dagen om eventuele geschillen over een registratie af te handelen. Het betreft hier overigens een uiterste termijn. Politieke partijen kunnen ook veel eerder hun logo registeren.

De leden van de VVD-fractie en de ChristenUnie-fractie hebben vragen gesteld over de keuze om een stem op een lijst, maar niet op een kandidaat, als geldig aan te merken. Zij vragen of deze keuze inbreuk maakt op het Nederlandse kiesstelsel, dat uitgaat van stemmen op personen. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het hypothetisch mogelijk is dat de lijsttrekker verkozen wordt door toerekening van de stemmen van een groot aantal kiezers die niet op een kandidaat hebben gestemd, terwijl andere kandidaten op de lijst meer of evenveel stemmen per persoon hebben ontvangen via directe voorkeursstemmen. Genoemde leden vragen zich af of de toerekening van deze stemmen aan de lijsttrekker anderszins tot nadeel kan strekken van de overige kandidaten op de lijst.

De regering meent dat geen inbreuk wordt gemaakt op het Nederlandse kiesstelsel als een stem van een kiezer die abusievelijk alleen een keuze heeft gemaakt voor een lijst wordt toegerekend aan de lijsttrekker. Er is in juridische zin namelijk geen sprake van een lijststem, omdat de stem wordt toegewezen aan de lijsttrekker. De stem wordt bij de berekening van de verkiezingsuitslag ook als zodanig gewogen. Hypothetisch is het mogelijk dat deze keuze tot nadeel strekt van overige kandidaten op de lijst. Dat zou het geval zijn als een kandidaat meer voorkeurstemmen haalt dan de lijsttrekker, maar de lijsttrekker door bovengenoemde toewijzing van stemmen uiteindelijk tóch meer stemmen heeft. Als in zo’n geval aan de lijst slechts één zetel wordt toegewezen, wordt in dat geval de lijsttrekker gekozen in plaats van de andere kandidaat.

De leden van de VVD-fractie vragen hoe het stemgeheim wordt gewaarborgd voor kiezers buiten Nederland nu zij hun stembiljet samen met hun briefstembewijs, voorzien van uniek nummer en handtekening, moeten terugsturen.

Hiervoor geldt dezelfde methodiek als in de huidige situatie. Het stemgeheim wordt gewaarborgd door gebruik van de zogenaamde dubbele envelop. De kiezer doet zijn stembiljet in een envelop en doet vervolgens deze envelop samen met het ondertekende briefstembewijs in een tweede envelop. Het briefstembureau controleert bij ontvangst de kiesgerechtigheid aan de hand van het briefstembewijs en doet vervolgens de tweede envelop met het stembiljet in de stembus. De tweede envelop wordt dus pas in een later stadium geopend waardoor de stem niet meer kan worden gerelateerd aan de kiezer.

De leden van de PvdA-fractie vragen hoeveel stembiljetten momenteel te laat binnenkomen bij een briefstembureau en hoeveel klachten er zijn over ontijdige verzending. Deze leden vragen ook of de regering naar de wijze waarop andere landen hun stembiljetten naar kiezers in het buitenland versturen.

In het kader van de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen in 2012 is aan de gemeente Den Haag verzocht te rapporteren hoeveel stembescheiden zijn ontvangen tussen het moment van het sluiten van de stembus (dag van de stemming om 15.00 uur) en de daarop volgende vrijdag. Dat bleken er 7721 te zijn (dat is ruim 2% van de 35.898 uitgebrachte stemmen). Uiteraard komen ook na die vrijdag nog stembescheiden binnen, sommige zelfs pas maanden later. De vrijdag was evenwel als ijkpunt genomen omdat op vrijdag het hoofdstembureau de uitslag vaststelt. De gemeente Den Haag ontving in 2012 twaalf klachten van kiezers buiten Nederland. Niet geregistreerd is hoeveel daarvan betrekking hadden op de ontijdige verzending. Op basis van een inventarisatie van reacties op de website van radio Nederland Wereldomroep geldt dat ongeveer 11 procent van de reacties ziet op het te laat ontvangen van de stembescheiden.

Bij de ons omringende landen (België, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Ierland) ontvangen kiezers in het buitenland voor zover zij hun stem per brief uitbrengen het stembiljet via de post. Dit is alleen anders voor Frankrijk waar in 2012 is geëxperimenteerd met het stemmen via internet door kiezers in het buitenland. Voor de kiezers die niet aan het experiment deelnamen werd het stembiljet overigens via de post toegestuurd.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de meerwaarde is van het per e-mail verzenden van stembiljetten wanneer het briefstembewijs per post wordt verstuurd. Tevens vragen zij hoe kan worden gecontroleerd of degene die het briefstembewijs toegestuurd heeft gekregen ook degene is die de stem heeft uitgebracht.

Het meest tijdkritische onderdeel van de stembescheiden voor de kiezers die vanuit het buitenland mogen stemmen is het stembiljet. Het overzicht van kandidaten wordt immers pas vier tot vijf weken voor de dag van stemming definitief vastgesteld. Dan pas kan het stembiljet naar de kiezer worden verzonden. Nu moet dat per post gebeuren. Dat neemt soms weken in beslag. De kiezer moet dan nog stemmen en de stem weer per post terugsturen. Die komt dan mogelijk niet meer op tijd aan. Door het sturen van het stembiljet per mail krijgt de kiezer dus meer tijd om zijn stem op tijd uit te brengen. Het briefstembewijs met de andere stembescheiden (zoals de enveloppen die moeten worden gebruikt om de stem uit te brengen) kunnen al maanden voor de verkiezingsdag aan de kiezer worden gezonden zodat die op tijd aankomen.

De controle op de identiteit van de kiezer vindt plaats door vergelijking van de handtekening van de kiezer op het briefstembewijs met de handtekening van dezelfde kiezer op het registratieformulier. Deze controle is identiek aan de controle zoals deze op dit moment wordt uitgevoerd.

3. Experiment centrale stemopneming

De leden van de PVV-fractie vragen waarom ervoor is gekozen geen maatregelen in de wet op te nemen betreffende de voorwaarden van het vervoer van stembiljetten tussen stemlokaal en de (centrale) plaats waar de stembiljetten geteld worden. Ook de leden van de D66-fractie zouden graag een concretere invulling zien van de organisatie van het vervoer.

De regering merkt op dat in het wetsvoorstel de invulling van het experiment wordt gedelegeerd naar een algemene maatregel van bestuur. Bij de experimenten kan zo ervaring worden opgedaan met de consequenties voor de organisatie van de verkiezing. Daardoor is het mogelijk bij een daarop volgend experiment met deze ervaringen rekening te houden, zonder dat daarvoor de wet hoeft te worden gewijzigd. Uiteindelijk kan op basis van de ervaringen bij de experimenten in de Kieswet een doeltreffende regeling van technische, administratieve en organisatorische eisen worden neergelegd.

De regering heeft het voornemen om in het experimentenbesluit de verantwoordelijkheid voor de organisatie en beveiliging van het vervoer net als in de huidige regeling op te dragen aan het college van burgemeester en wethouders. De afweging welke maatregelen noodzakelijk zijn om het vervoer op een veilige manier vorm te geven wordt namelijk mede bepaald door de plaatselijke omstandigheden, zoals bijvoorbeeld de afstand tussen de stemlokalen en de perceptie van de risico’s. Zo is het bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk zo dat in de ene wijk de stembiljetten door een beveiligd transportbedrijf worden vervoerd, terwijl dit in de andere wijk de verantwoordelijkheid is van de voorzitter van het stembureau. Een mogelijkheid voor gemeenten kan ook zijn om «onafhankelijke» toezichthouders aan te wijzen die bij het vervoer aanwezig kunnen zijn. Het is aan het college om in het kader van de lokale situatie een afweging te maken waarin de verschillende risico’s op plaatselijk niveau op de juiste wijze worden gewogen.

De regering merkt overigens op dat in het wetsvoorstel wel waarborgen zijn opgenomen die voorkomen dat in zeer ruime mate kan worden geëxperimenteerd. Verwezen wordt naar paragraaf 4 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel.

De leden van de SP-fractie vragen de regering om in te gaan op de vergrote kans op fraude als gevolg van het vervoer van de stembiljetten naar een centrale locatie om te tellen en op het risico dat mensen mogelijk zullen gaan twijfelen aan de betrouwbaarheid van de uitslag omdat kiezers niet meer gedurende het gehele proces aanwezig kunnen zijn en controle kunnen uitoefenen. Ook ontvangen deze leden graag een nadere toelichting op wat de regering verstaat onder «voldoende waarborgen» en «nadere maatregelen» die de colleges van burgemeester en wethouders kunnen nemen om fraude te voorkomen. Ook de leden van de D66-fractie vragen zich af of het transport van de stembiljetten niet tot risico’s leidt door het ontrekken van de stembiljetten aan de controle op het moment van vervoer. Zij vragen zich af hoe kiesgerechtigden de mogelijkheid hebben om te controleren of er tijdens het vervoer geen ongeregeldheden plaatsvinden. De leden van de D66-fractie vragen zich tevens af of de controle mogelijkheden van kiezers op het proces niet juist kleiner worden bij centrale stemopneming omdat de schaal waarop geteld wordt toeneemt. Zij menen dat een kiezer eenvoudiger het telproces kan controleren in een klein stembureau dan in een grote sporthal.

De regering acht de kans op fraude bij vervoer gering. Deze inschatting wordt gebaseerd op de ervaringen van andere landen waar centraal wordt (na)geteld. Verder is de ervaring in Nederland dat bij het vervoeren van de uitgebrachte stemmen van het stemlokaal naar de gemeente zich nagenoeg geen incidenten voordoen.

In de praktijk zijn er nu zelden kiezers aanwezig in het stemlokaal bij het tellen van de stemmen. Juist door de telling centraal te organiseren, is de verwachting dat het voor kiezers en zeker ook de media aantrekkelijker wordt om de tellingen bij te wonen. De regering heeft het voornemen om in de algemene maatregel van bestuur – die concrete invulling geeft aan het experiment – maatregelen te nemen om eventuele fraude te voorkomen (en in elk geval het risico dat dit ongemerkt plaatsvindt te voorkomen). De belangrijkste maatregel is dat de stembiljetten reeds in het stemlokaal lijstgewijs worden geteld. Significante afwijkingen tussen deze telling op lijstniveau in het stemlokaal en de centrale telling zijn een aanwijzing dat er mogelijk iets mis is gegaan tijdens vervoer en kan aanleiding zijn om tot een hertelling of (gedeeltelijke) herstemming te besluiten.

De regering meent dat de controlemogelijkheden voor kiezers groter worden, omdat de organisatie meer gestructureerd en transparanter zal verlopen. Dit maakt waarneming van het telproces door kiezers eenvoudiger. Op een centrale locatie is het bovendien mogelijk de telling van meer dan één stembureau te observeren en kan de kiezer zien dat deze stemopnemingen op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Bovendien zal, zoals ook in de memorie van toelichting is gesteld, het waarnemen van de stemopneming voor de media aantrekkelijker zijn als dit op een centrale locatie gebeurt.

De leden van de D66-fractie vragen zich af of het toekennen van de verantwoordelijkheid van het vervoer aan het college van burgemeester en wethouders niet tot problemen kan leiden wanneer een college besluit om dat vervoer vanwege kostenaspecten minder veilig te organiseren.

Juist door te experimenteren met het centraal tellen kan dit in de praktijk worden getoetst. Overigens zal het college van burgemeester en wethouders altijd richting de gemeenteraad verantwoording dienen af te leggen over het verloop van de verkiezing en dus ook over het vervoer.

De leden van de PvdA-fractie hechten naast een zorgvuldige en uniforme stemopneming ook aan een snelle voorlopige uitslag op de verkiezingsavond en vernemen graag de visie van de regering of deze kan toezeggen dat de voorlopige uitslag niet wordt vertraagd door de experimentenwet. Ook de leden van de D66 fractie vragen of centraal tellen het bekendmaken van de uitslag niet vertraagt in verband met het vervoer en de opslag van de uitgebrachte stemmen.

Doordat in het stemlokaal al een voorlopige telling op lijstniveau plaatsvindt, zal de burgemeester, net als momenteel gebruikelijk, bekend maken hoeveel stemmen er per lijst zijn uitgebracht, zodat op de verkiezingsavond de uitslagen bekend kunnen worden gemaakt (dit geldt overigens niet voor de verkiezingen van het Europees Parlement, omdat in andere landen van de Europese Unie dan nog moet worden gestemd; Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VII, nr. 116). Het tijdspad voor de officiële vaststelling van de uitslag wordt door de experimenten niet beïnvloed. Ook in geval van een experiment komt het hoofdstembureau op de vrijdagochtend na de stemming bijeen om de uitslag vast te stellen. Dat is het moment dat de resultaten van de centrale telling dus uiterlijk bekend en verwerkt moeten zijn. Er is geen reden om aan te nemen dat deze termijn niet zal worden gehaald.

De leden van de SP-fractie vragen of het centraal tellen straks betekent dat indien er een fout is gemaakt, alle stembescheiden opnieuw geteld moeten worden, omdat ze dan centraal zijn verzameld.

De regering is voornemens bij algemene maatregel van bestuur te regelen dat bij de centrale stemming voor ieder stembureau separaat de stembescheiden worden geteld. Mocht voor een stembureau blijken dat er een fout is gemaakt, dan hoeven slechts voor dat ene stembureau de stembescheiden opnieuw te worden geteld.

4. Noodzaak van experimenteren

De leden van de VVD-fractie vragen of er per verkiezing een aparte algemene maatregel van bestuur bij de Kamer wordt voorgehangen of dat er voor alle verkiezingen tegelijk één algemene maatregel van bestuur wordt voorgehangen.

Er wordt voor alle experimenten één algemene maatregel van bestuur opgesteld die geldt voor alle verkiezingen. Deze algemene maatregel van bestuur zal worden voorgehangen. Indien bij de evaluatie van een experiment het wenselijk blijkt om de algemene maatregel van bestuur aan te passen, zal dat wijzigingsbesluit ook worden voorgehangen bij de Staten-Generaal.

De leden van de SP-fractie vragen wat er precies wordt bedoeld met het experimenten in een «beperkt» aantal gemeenten en of de regering het maximum aantal gemeenten dat aan het experiment kan deelnemen gaat vastleggen.

Aan deze leden kan worden gemeld dat het voornemen is om bij de eerste experimenten een beperkt aantal gemeenten (gedacht wordt aan een vijftal) te betrekken. Afhankelijk van het verloop van de eerste experimenten kan worden overwogen bij de daaropvolgende verkiezingen het aantal gemeenten uit te breiden.

De leden van de SP-fractie vragen of het op basis van de uitkomsten van de evaluaties ook mogelijk is om de wet eerder te ontkrachten.

Indien de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besluit geen gemeenten meer aan te wijzen waar experimenten worden gehouden, heeft de wet materieel geen werking meer.

5. Evaluatie

De leden van de CDA-fractie vragen de regering nader in te gaan op de vraag wanneer de experimenten als geslaagd kunnen worden beschouwd. Zij merken op dat de criteria voor de evaluatie worden vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Zij vragen of de ontwerp-AMvB aan de Kamer worden toegezonden vóór de plenaire behandeling van het voorliggende wetsvoorstel.

De ontwerp-AMvB wordt aan de Kamer toegezonden in het kader van de voorhangprocedure. Die voorhangprocedure kan pas starten op het moment dat de inhoud van het wetsvoorstel door de Tweede Kamer is aangenomen, en daarmee de reikwijdte van de experimentenwet is vastgesteld. Wat betreft de criteria voor de evaluatie heeft de regering als voornemen het volgende in de ontwerp-AMvB op te nemen. Voor het experiment met kiezers buiten Nederland is de evaluatie er op gericht na te gaan of het gebruik van het nieuwe stembiljet meerwaarde heeft voor de kiezers buiten Nederland en zo ja, hoe deze meerwaarde zich verhoudt tot de gepleegde inspanningen (in financiële, personele, administratieve en organisatorische zin).

Bij de evaluatie van het experiment rondom de centrale stemopneming zijn de criteria er op gericht de meerwaarde vast te stellen ten opzichte van de reguliere stemopneming. Deze meerwaarde zal worden afgewogen tegen de organisatorische consequenties en de financiële en administratieve lasten voor de uitvoerende instanties. Daarnaast zal ook aan betrokkenen hun visie worden gevraagd op de experimenten om te kunnen vaststellen of de centrale stemopneming efficiënter, betrouwbaarder, transparanter en dus beter controleerbaar is verlopen.

II ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

De leden van de VVD-fractie vragen hoe groot de kans is dat er reeds bij de herindelingverkiezingen in het najaar van 2013 experimenten kunnen plaatsvinden met centrale stemopneming.

Die kans is nihil. Het is onzeker of de wet- en regelgeving tijdig voor deze verkiezingen gereed zal zijn. Het is daarom niet wenselijk om dergelijke experimenten in de praktijk voor te bereiden. Om immers het risico te vermijden dat alsnog in de stemlokalen zou moeten worden geteld, zouden dergelijke gemeenten twee parallelle processen moeten voorbereiden. Dat is onwenselijk.

Artikel 4

De leden van de VVD-fractie vragen de regering aan te geven hoe wordt omgegaan met het besluit van een politieke partij om haar logo te veranderen. Zij vragen of dat logo opnieuw moet worden geregistreerd of dat kan worden volstaan met het melden van het feit dat er een nieuw logo is en dat vervolgens inleveren?

Als een politieke partij haar logo wil veranderen, kan zij op grond van artikel 4, derde lid, van het wetsvoorstel een verzoek tot wijziging van het logo indienen. Op grond van artikel 4, vierde lid, van het wetsvoorstel toetst het centraal stembureau het nieuwe logo op onder andere strijdigheid met de openbare orde en verwarring of misleiding met andere logo’s. Indien het verzoek is ontvangen na de tweeënveertigste dag voor de kandidaatstelling, blijft het wijzigingsverzoek voor de daaropvolgende verkiezing buiten behandeling. Daarmee wordt verzekerd dat er voldoende tijd is om eventuele geschillen omtrent het nieuwe logo tijdig voor de verkiezing af te handelen.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk